Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:GHAMS:2025:1727

Onderzoek Ryeford-Monston. Door middel van ‘airbagmethode’ werden cocaïne en heroïne ingevoerd via luchthaven Schiphol, waarbij o.a. op Schiphol werkzame personen betrokken waren. De verdovende middelen werden vanaf buitenland verzonden in bagage, die na aankomst op het platform of in de bagagekelder werd veiliggesteld en van airside naar landside werd vervoerd. De zaak bestaat uit een groot aa...

Gerechtshof Amsterdam 7 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:GHAMS:2025:1727 text/xml public 2025-07-07T11:53:58 2025-07-03 Raad voor de Rechtspraak nl Gerechtshof Amsterdam 2025-07-02 23-003399-22 Uitspraak Hoger beroep NL Amsterdam Strafrecht Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:11548 Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2025:1727 text/html public 2025-07-07T11:53:15 2025-07-07 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:GHAMS:2025:1727 Gerechtshof Amsterdam , 02-07-2025 / 23-003399-22
Onderzoek Ryeford-Monston. Door middel van ‘airbagmethode’ werden cocaïne en heroïne ingevoerd via luchthaven Schiphol, waarbij o.a. op Schiphol werkzame personen betrokken waren. De verdovende middelen werden vanaf buitenland verzonden in bagage, die na aankomst op het platform of in de bagagekelder werd veiliggesteld en van airside naar landside werd vervoerd. De zaak bestaat uit een groot aantal invoeren op verschillende data. De verdachte is het medeplegen van het driemaal invoeren van heroïne/cocaïne ten laste gelegd en deze feiten zijn naar het oordeel van het hof bewezen. De rol van de verdachte was het vervoeren van de verdovende middelen op Schiphol. Daarnaast onderhield hij contact met derden, hij heeft daarmee een uitvoerende en enigszins organiserende rol gespeeld. Bij het bepalen van de strafmaat betrekt het hof onder meer het gewicht van de verdovende middelen en het feit dat verdachte op Schiphol werkzaam was. Het hof komt tot een hogere straf dan de rechtbank. Het hof houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, en legt een gevangenisstraf van 86 maanden op.

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-003399-22

datum uitspraak: 2 juli 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-870367-19 (verder: zaak A) en 15-710001-22 (verder: zaak B) tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,

adres: [woonadres] .
<nr>1</nr>Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2025, 27 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
<nr>2</nr>Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – samengevat – het volgende ten laste gelegd:

in zaak A:

feit 1 (zaaksdossier C5) primair het op of omstreeks 20 mei 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;

subsidiair het in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;

feit 2 (zaaksdossier C12) primair

het op of omstreeks 26 juli 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 19.434 gram heroïne en/of 10.086 gram cocaïne;

subsidiair

het in of omstreeks de periode van 12 juli 2018 tot en met 28 juli 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;

in zaak B:

(zaaksdossier C7)

primair

het op of omstreeks 3 juni 2018 te Schiphol (meermalen) medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;

subsidiair:

het in of omstreeks de periode van 31 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.

De volledige tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.
<nr>3</nr>Vonnis waartegen beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het tot een deels andere bewezenverklaring komt en een andere straf oplegt dan de rechtbank. Voor een deel komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechtbank en het onderschrijft ook de meeste overwegingen daartoe van de rechtbank. Het hof neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
<nr>4</nr>Bewijsoverwegingen 4.1.
Inleiding

Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.

Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.

De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.

Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen

Achtergrond van de verdachten

Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.

[verdachte] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .

[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.

[medeverdachte 3] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .

[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.

[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.

[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.

[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.

[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.

[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.

[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.

[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.

[verdachte] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.

[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.

Toeschrijving telefoonnummers en communicatie

Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.

De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.

Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.

- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;

- [verdachte] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;

- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;

- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;

- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;

- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;

- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;

- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;

- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;

- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;

- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;

- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;

- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;

- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;

- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;

- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;

- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;

- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;

- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;

- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Tapgesprekken
4.3.1.
Verweer van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tapgesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat de in het dossier aanwezige tapbevelen niet aan de wettelijke vereisten voldoen. De bevelen zijn namelijk niet door een officier van justitie ondertekend maar enkel voorzien van een – mogelijk door de politie geplaatste – stempel met de handtekening van de hoofdofficier van justitie. Deze werkwijze is in strijd met de in Nederland geldende wettelijke bepalingen, omdat de controle voorafgaand aan het feitelijk tappen hierdoor ontbreekt. Deze werkwijze is ook in strijd met de Europese Verordening EU2016/679. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en het nadeel dat de verdachte heeft geleden ziet op de vergaarde privégegevens, waaronder het contact met zijn vriendin, die door de onrechtmatige taps bij justitie bekend zijn geworden. Bewijsuitsluiting dient te volgen wegens schending van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en voornoemde Europese verordening. Indien het hof de werkwijze niet in strijd met de Europese Verordening acht, dient het hof hierover een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) te stellen.
4.3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat de raadsman in zijn betoog lijkt te veronderstellen dat de politie over stempels met de handtekening van de hoofdofficier van justitie beschikt en dus zelfstandig, zonder tussenkomst van de officier van justitie, bevelen uitvaardigt. Dit standpunt berust, aldus de advocaat-generaal, op een onjuiste veronderstelling. De tapbevelen worden – na overigens een door de rechter-commissaris verstrekte machtiging na een daartoe ontvangen verzoek van de officier van justitie – uitgevaardigd door de officier van justitie.

Overwegingen van het hof

Het hof is ambtshalve bekend met de door de advocaat-generaal geschetste werkwijze bij het uitvaardigen van tapbevelen. Dat bij de ondertekening van de bevelen gebruik is gemaakt van een stempel staat aan de rechtsgeldigheid van de ondertekening niet in weg en rechtvaardigt niet de veronderstelling dat de politie zelf bevelen uitvaardigt. Bovendien gaat aan een bevel een machtiging van een rechter-commissaris vooraf. De raadsman heeft niet aangevoerd en ook niet is gebleken dat in deze zaak aan de door hem ter discussie gestelde bevelen geen machtiging van de rechter-commissaris ten grondslag ligt. Het verweer slaagt daarom niet.

Nu de raadsman van een onjuiste veronderstelling uitgaat, behoeft het voorwaardelijk geformuleerde verzoek om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen, verder geen bespreking.
4.4.
Landeck
4.4.1.
Verweer van de verdediging

De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat volgens de verdediging dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
4.4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
4.4.3.
Overwegingen van het hof

Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.

Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. HvJ EU 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).

In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.

De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.

Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie. Het verweer dat strekt tot bewijsuitsluiting wordt dus verworpen.

Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. De verdediging heeft ter onderbouwing van het nadeel in essentie volstaan met de algemene opmerking dat de uitgelezen telefoon privégegevens van de verdachte bevatte en dat de verdachte door dit uitlezen ernstig in zijn privacy is geschaad, zonder echter nader te concretiseren welke gevoelige privégegevens van de verdachte aan de opsporingsautoriteiten bekend zijn geworden en waaruit dus de specifieke privacy-schending heeft bestaan. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.

Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.

Niet valt in te zien, en door de verdediging is ook niet nader toegelicht, waarom en op welke specifieke punten aanleiding zou bestaan tot het stellen van prejudiciële vragen, zoals door de verdediging is verzocht. Dit verzoek wordt dus niet ingewilligd.
4.5.
Ten aanzien van zaaksdossier C5 (zaak A, feit 1)
4.5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 20 mei 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
4.5.2.
Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor dit zaaksdossier een integrale vrijspraak moet volgen omdat i) er geen wettig bewijs is dat er verdovende middelen in de tas aanwezig waren; ii) de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de tas die hij in een bus heeft gelegd en dus is er geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin; en iii) het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde schakelbewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
4.5.3.
Overwegingen van het hof

4.5.3.1. Feiten

Op 19 mei 2018 om 20:57 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 07] en zegt hem: “Ik heb alles gekregen voor de kinderen ze kom morgen ja. Half vijf, vijf uur zo ja”, waarop [medeverdachte 07] zegt dat dat goed is en ze bespreken waar het beter is: ‘31 of 28’. [verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat als hij ‘kinderen’ zegt, [medeverdachte 07] weet dat er iets gaat gebeuren. Daarnaast heeft [verdachte] verklaard dat, als werd verteld dat er morgen een zending zou komen, hij met [medeverdachte 07] contact moest opnemen om te kijken of hij aan het werk zou zijn.

Om 21:00 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 05] en vraagt hem: “Laten we morgen euhh om drie uur zo euhh zo rond vijf uur, oke?” en stelt hem voor elkaar vooraf te ontmoeten, waarop [medeverdachte 05] antwoordt dat dat goed is.

Op 20 mei 2018 om 13:20 uur bellen [medeverdachte 05] en [medeverdachte 07] met elkaar en maken ze een afspraak om drie uur à half vier. [medeverdachte 05] vraagt [medeverdachte 07] of er nog nieuws is ‘van de dinges, van de klus / het werk’, waarop [medeverdachte 07] zegt ‘akkoord’ en dat ze elkaar zien.

Om 14:07 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 07] en zegt hem dat het vier uur kan zijn, vier tot vijf, waarna ze afspreken dat [verdachte] [medeverdachte 07] zal bellen vanaf vier uur.

Om 14:35 uur belt [medeverdachte 05] [medeverdachte 07] en ze spreken om half vier af bij [restaurant] waar ze ‘altijd eten’.

Om 14:42 uur belt [verdachte] [medeverdachte 07] en vraagt hem alsjeblieft nu te komen, bij D28, omdat ‘hij vroeg komt’. [verdachte] heeft hierover tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat de [luchtvaartmaatschappij] -jongens, die hem hadden gezegd dat ‘er iets naar buiten zou komen’, hem ook hadden gezegd dat het misschien wat eerder zou komen. [medeverdachte 07] zegt dat hij nu nog buiten (het hof begrijpt: op landside) is en dat hij gaat bellen. Direct aansluitend belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 05] en zegt hem: “De vriend is nu aangekomen, hij staat te wachten”, waarop [medeverdachte 05] zegt dat hij gelijk komt. Vervolgens belt [verdachte] in twee minuten tijd twee keer naar [medeverdachte 07] om te vragen waar hij is en dat hij snel moet komen. [medeverdachte 07] belt aansluitend op zijn beurt [medeverdachte 05] met hetzelfde verzoek. [medeverdachte 14] zegt in dit gesprek op de achtergrond dat [medeverdachte 07] moet zeggen dat ze aan het wachten zijn. Ook zegt [medeverdachte 07] tegen [medeverdachte 05] dat hij, als hij binnen is, dat meteen aan [medeverdachte 07] moet doorgeven.

Om 14:52 uur passeert de auto van [medeverdachte 14] de verkeerscamera’s bij afrit 2 van de luchthaven Schiphol. Op dat moment wordt [medeverdachte 07] door [verdachte] gebeld en zegt [medeverdachte 07] dat hij er bijna is, waarop [verdachte] zegt: “28 he”. Enkele minuten later informeert [verdachte] bij [medeverdachte 07] met de vraag waar hij is en een minuut later zegt [medeverdachte 07] ‘bij security komt eraan’. Drie minuten later zegt [medeverdachte 07] tegen [verdachte] ‘twee minuten’.

Om 15:02 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 05] die zegt dat hij nu naar binnen (het hof begrijpt: naar airside) gaat. [medeverdachte 05] rijdt om 15:07 uur met een witte bedrijfsauto van het merk [automerk 01] met het opschrift ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ en kenteken [kenteken 01] airside op. [medeverdachte 07] zegt [medeverdachte 05] dat hij moet opschieten want ‘hij’ is aan het wachten.

Om 15:08 uur rijdt [medeverdachte 07] in de directe omgeving van gate D28. Hij belt dan met [medeverdachte 05] en zegt dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 05] binnen (het hof begrijpt: op airside) is. [medeverdachte 07] geeft hem aanwijzingen waar hij naar toe moet gaan en zegt dat zijn neef daar staat te wachten. Om 15:10 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 07] , zegt dat hij bijna bij [medeverdachte 07] is en: ‘hij witte auto, kijk witte auto’. Twee minuten later wordt [medeverdachte 07] door [medeverdachte 05] gebeld en zegt [medeverdachte 07] hem dat hij [medeverdachte 05] kan zien en dat ‘hij’ eraan komt. [verdachte] belt vervolgens twee keer achter elkaar met [medeverdachte 07] om te zeggen dat hij eraan komt. Om 15:15 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 05] en zegt: “Hij komt er aan”, waarop [medeverdachte 05] zegt: “Het is toch die zwarte jongen?” [medeverdachte 07] zegt dat als [medeverdachte 05] ‘het’ heeft gekregen hij dat aan [medeverdachte 07] moet doorgeven en dat hij – [medeverdachte 07] – staat te kijken. Om 15:18 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 05] en [medeverdachte 05] zegt: “hij is er, ik zie hem”.

Om 15:19 uur stopt de [automerk 01] in de directe omgeving van gate D28, naast een bagagetrekker met aanhanger met opschrift ‘ [grondafhandelingsbedrijf 2] ’. [verdachte] stapt van deze bagagetrekker, pakt een zwarte koffer uit de aanhanger en legt deze koffer in de [automerk 01] . De [automerk 01] rijdt weg. Op hetzelfde moment belt [medeverdachte 05] met [medeverdachte 07] en zegt: “Het is oké”, waarna [medeverdachte 07] zegt: “Kom jij maar, we gaan naar beneden”. Om 15:20 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 14] en zegt hem: “Hij komt eraan, wees op je hoede” en [medeverdachte 14] zegt dat hij aan het wachten is.

Om 15:24 uur verlaat [medeverdachte 05] airside via doorlaatpost 90 en belt hij [medeverdachte 07] om hem te zeggen dat hij nu naar ‘buiten’ (het hof begrijpt: landside) gaat. [medeverdachte 07] geeft aan dat dat akkoord is. Direct daarna krijgt [medeverdachte 07] telefoon van [verdachte] die zegt: “Vrouw thuis he”, waarop [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] belt en hem zegt: “Zijn vrouw schijnt thuis te zijn”.

Om 15:38 uur belt [medeverdachte 07] naar [verdachte] en zegt hem: “Kleine tien minuut” en [verdachte] zegt: “Bij vrouw” en [medeverdachte 07] zegt: “Voor deur wachten jou vrouw zeg het tegen er”.

[verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij met anderen heeft samengewerkt om een koffer buiten het beveiligde gebied van Schiphol te brengen. Hij heeft drieduizend euro gekregen voor zijn bijdrage. [luchtvaartmaatschappij] -medewerkers hebben de koffer in zijn bagagetrekker gezet. Hij heeft de tas vervolgens in een auto geplaatst. Tijdens het verhoor bij de KMar heeft [verdachte] toegelicht dat de rol van [medeverdachte 07] was om de bagage naar buiten (het hof begrijpt: buiten airside) te brengen om en naar de eigenaar te brengen. [verdachte] heeft [medeverdachte 07] voor zijn werkzaamheden twee keer een envelop gegeven met geld.

[medeverdachte 07] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [medeverdachte 07] heeft verder verklaard dat zijn neef [medeverdachte 14] er ook wel eens bij was.

[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [medeverdachte 07] te helpen.

4.5.3.2. Beoordeling

Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest ten aanzien van zaaksdossier C5, volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018.

Verlengde invoer

Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.

Inhoud van de zending

In zaaksdossier C5 is de koffer niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Er is dan ook niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is het volgende van belang.

Uit het procesdossier volgt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de airbagmethode waarbij via de luchthaven Schiphol met betrokkenheid van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak is van die methode gebruik gemaakt. [verdachte] heeft bij de invoer samengewerkt met [medeverdachte 07] , die op zijn beurt [medeverdachte 14] heeft ingeschakeld. [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] hebben zich ook op 18 mei 2018 – dus twee dagen vóór de invoer in de onderhavige zaak – schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 21 kilo cocaïne (zaaksdossier C4). Vervolgens hebben [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] ook op 6 juni 2018 samengewerkt bij de invoer van elf kilo heroïne (zaaksdossier C8). [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] werkten in de zaaksdossiers C4, C5, C8 en, zoals hierna zal worden besproken, C7 steeds op dezelfde wijze samen, waarbij [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] van informatie voorzag en aanstuurde en [medeverdachte 14] vervolgens in de zaaksdossiers C4, C5 en C7 op landside de zending in ontvangst nam en wegvoerde. [medeverdachte 07] stond in zaaksdossier C5 – op, zoals hierna zal blijken, op een vergelijkbare wijze als in de zaaksdossiers C7 – in contact met [verdachte] , die hem van informatie over de aanstaande zending gaf. [verdachte] was in zaaksdossier C5, net als in zaaksdossier C7, degene die de koffer verstrekte aan degene die de koffer naar [medeverdachte 14] bracht ( [medeverdachte 05] dan wel [medeverdachte 06] ). Ook overigens verliepen de communicatielijnen in zaaksdossier C5 op vergelijkbare wijze als in de zaaksdossiers C4 en C7. Zeer opmerkelijk is voorts dat in de gevoerde gesprekken waarin locaties en tijdstippen worden genoemd en afgesproken, de gespreksdeelnemers kennelijk steeds aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen.

Dit alles acht het hof mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] in zaaksdossier C5 ten laste gelegde. De handelwijze met betrekking tot dit feit komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4 en C7. Onder deze omstandigheden kan het bewijs in zaaksdossier C4 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C5 voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van verdovende middelen in de zin van cocaïne en/of heroïne. Dat [verdachte] zelf niet in zaaksdossier C4 betrokken is, laat de voor het schakelbewijs relevante overeenkomsten onverlet.

Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat deze gevolgtrekking geen strijd oplevert met de beginselen van een eerlijk proces, welke stelling door de verdediging overigens ook niet nader is geconcretiseerd of onderbouwd.

Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van [verdachte] en zijn medeverdachten op 20 mei 2018 betrekking hadden op de invoer van cocaïne en/of heroïne.

Opzet

Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne stelt het hof voorop dat, zoals ook door de advocaat-generaal is opgemerkt, het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol op grote schaal harddrugs zoals cocaïne Nederland worden ingevoerd, onder meer door deze in bagage te verstoppen. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat [verdachte] tegen betaling, heimelijk en in strijd met de op Schiphol geldende procedures, een koffer in ontvangst heeft genomen en deze – zonder de inhoud van de koffer te controleren – aan een derde heeft gegeven om deze vervolgens buiten het zicht van de douane en de andere autoriteiten van airside te laten wegvoeren. [verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij wel eens had gehoord dat er drugs worden ingevoerd op Schiphol; dat hoorden ze wel in de bagagekelder. Onder deze omstandigheden geldt dat [verdachte] , die als medewerker op Schiphol op de hoogte moet zijn geweest van de geldende voorschriften voor de controle van ingevoerde bagage, de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de invoer van harddrugs bewust heeft aanvaard. Dit betekent dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. Het verweer over het ontbreken van opzet slaagt dus niet.

De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.
4.6.
Ten aanzien van zaaksdossier C7 (zaak B)
4.6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 3 juni 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne meermalen gepleegd. Dit feit is meermalen gepleegd, omdat de verdachte twee stuks bagage op verschillende momenten heeft overgedragen.
4.6.2.
Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor dit zaaksdossier een integrale vrijspraak moet volgen omdat i) er geen wettig bewijs is dat er verdovende middelen in de tas aanwezig waren; ii) de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de tas die hij in een bus heeft gelegd en dus geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin; iii) het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde schakelbewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
4.6.3.
Overwegingen van het hof

4.6.3.1. Feiten

Op 31 mei 2018 om 19:17 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 07] en noemt ‘zondagochtend 10 uur’, waarop [medeverdachte 07] zegt dat dat goed is.

Op 1 juni 2018 om 08:29 uur zendt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] een sms met de vraag of hij zondag werkt, waarop [medeverdachte 06] direct bevestigend antwoordt.

Op 2 juni 2018 om 21:37 uur stuurt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] een sms met de tekst: “Niet vergeten, morgen tussen 09:45 en 10:00 uur”. Gelijk aansluitend bellen beiden en bespreken ze onder meer:

[medeverdachte 14] : Hij kan mogelijk ook bellen, zei die, in verband met morgen.

[medeverdachte 07] : Welke? Die van vorige keer?

[medeverdachte 14] : Die van vorige keer, ha.

[medeverdachte 07] : Het is oke als hij belt, maar euuuhhh (praat fluisterend) we krijgen morgen tussen kwart voor tien en tien uur.

[medeverdachte 14] : Akkoord, akkoord!

[medeverdachte 07] : Gasten, twee tal!

[medeverdachte 14] : Akkoord.

[medeverdachte 07] : Luister, weet je ook waar? Hoog waarschijnlijk moet je achter de dinges staan, het komt gelijk van de andere kant, niet vanaf dezelfde plek, maar van de andere kant.

[medeverdachte 14] : Akkoord.

[medeverdachte 07] : Sta achter het benzinestation.

[medeverdachte 14] : Akkoord.

Op zondag 3 juni 2018 betreden [medeverdachte 07] en [medeverdachte 06] het beveiligd gebied op Schiphol om achtereenvolgens 06:33 uur en 06:48 uur. Om 09:14 uur vraagt [medeverdachte 07] per sms aan [medeverdachte 06] of hij op het werk is, wat [medeverdachte 06] direct bevestigt.

Om 09:22 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 07] om te zeggen dat hij ‘daar’ om 10 uur gaat parkeren. [medeverdachte 07] antwoordt dat dat goed is. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt hem dat het over tien minuten aankomt, waarop [medeverdachte 14] zegt dat hij eraan komt.

Om 09:24 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 06] en zegt hem: “ [bijnaam 01] , je moet om tien uur gereed zijn, hij heeft mij zojuist gebeld” en “Kom maar om tien uur richting mij, of, wacht maar om tien uur mijn telefoontje af”. Verder geeft [medeverdachte 07] aan [medeverdachte 06] uitleg over de plek waar [medeverdachte 06] moet zijn en [medeverdachte 07] zegt dat hij er om tien uur is.

Om 09:42 uur sms’t [medeverdachte 14] naar [medeverdachte 07] dat hij er is.

Om 09:56 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] zegt: “Ik ben aan de kant waar jij naar buiten zal komen” waarna [medeverdachte 07] zegt “Ha, oke, wacht maar, op dit moment…dus spoedig” waarop [medeverdachte 14] zegt: “Akkoord, ik ben aan het wachten”.

Om 10:08 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] en beiden bespreken onder meer:

[medeverdachte 07] : Vanaf welke kant zal je gaan als je het hebt opgehaald? Vanaf hier of vanaf de andere kant?

[medeverdachte 06] : Nee, ik zal het vanaf hier geven, [bijnaam 01] .

[medeverdachte 07] : Gaat je vanaf hier naar binnen?

[medeverdachte 06] : Hehe.

[medeverdachte 07] : Dan euhhhh ... achter het benzinestation, oke?

[medeverdachte 06] : Is goed [bijnaam 01] .

[medeverdachte 07] : Hij gaat daar op jou wachten, ik ga het aan hem doorgeven.”

Om 10:09 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt: “Dinges, euhh, kom maar achter het benzinestation”, waarop [medeverdachte 14] zegt dat het oké is.

Om 10:10 uur belt [verdachte] [medeverdachte 07] en zegt: “ [bijnaam 01] kom, kom, [bijnaam 01] ik hebbe die jongen weghalen dus ehh kom snel! [medeverdachte 07] zegt: “ja, ja, ik ben hier wacht”. Meteen hierna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] en zegt hem: “Het is oke, [bijnaam 01] , ga gelijk naar binnen, ga gelijk naar binnen, het/hij is er aangekomen”. [medeverdachte 06] antwoordt dat het akkoord is en dat hij gaat. Om 10:12 uur belt [medeverdachte 07] eerst [verdachte] en zegt hem: “1 minuut”. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] en zegt hem: “oke, hij is achter jou” en aansluitend belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt hem: “hij komt er aan”.

Om 10:14 uur belt [verdachte] [medeverdachte 07] en zegt straks weer ‘voor de andere’ te komen, over tien minuten, een kwartier. [medeverdachte 07] zegt desgevraagd dat de ‘zelfde man’ komt, wat [verdachte] goed vindt. [medeverdachte 07] belt aansluitend met [medeverdachte 14] en zegt: “over een kwartier gaan we er nog een ophalen, wacht maar even”. Direct daarna, om 10:16 uur, belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 06] en zegt hem met spoed naar binnen te gaan omdat er over tien minuten ‘nog een’ is.

Om 10:20 uur belt [medeverdachte 06] naar [medeverdachte 07] en vraagt hem waar de ‘vriend’ is. [medeverdachte 07] zegt dat die achter het benzinestation is en dat [medeverdachte 06] hem moet zeggen dat hij moet wachten want de ‘andere komt er ook aan’.

Vervolgens is er tussen 10:21 uur en 10:42 uur telefonisch overleg tussen [medeverdachte 07] en [medeverdachte 06] , [medeverdachte 07] en [verdachte] , en [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] over wie waar wanneer gaat parkeren. Om 10:38 uur zegt [medeverdachte 06] in een telefoongesprek met [medeverdachte 07] : “Het is dus waar we net ook hebben opgehaald?”, wat [medeverdachte 07] bevestigt. Om 10:41 uur zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 07] : “kom maar bij ehh dinges achtentwintig”, waarna [medeverdachte 07] direct [medeverdachte 14] twee keer belt en tegen [medeverdachte 14] zegt: “We gaan het ophalen […] je moet dit eerst ophalen, het komt eraan”. [verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat met ‘28’ wordt bedoeld ‘Delta 28’ (het hof begrijpt: gate D28).

Om 10:48 uur belt [verdachte] [medeverdachte 07] en [medeverdachte 07] vraagt hem: “ [bijnaam 01] , brenge naar jouw vrouw?” en [verdachte] antwoordt: “ja, vrouw”. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt hem: “geef ze allebei aan zijn vrouw”.

Om 10:53 uur verlaat [medeverdachte 06] doorlaatpost 90 met een witte bedrijfsauto met een rode ‘ [letter] ’ van [schoonmaakbedrijf] . Om 10:58 uur sms’t [medeverdachte 06] naar [medeverdachte 07] dat ‘het is geregeld’. Om 11:02 uur betreedt [medeverdachte 06] via doorlaatpost 60 weer het beveiligd gebied. Om achtereenvolgens 12:47 uur en 15:12 uur verlaten [medeverdachte 07] en [medeverdachte 06] het beveiligd gebied.

Om 16:18 uur belt [medeverdachte 07] [verdachte] en ze spreken af elkaar over een kwartier bij [verdachte] te ontmoeten.

Om 17:21 uur ontmoet [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] bij moskee ‘ [moskee] ’, gelegen aan de [straatnaam 01] te Amsterdam. Om 17:25 uur loopt [medeverdachte 06] daar met een witte envelop in zijn hand weg.

Voor de verklaringen van [medeverdachte 07] , [medeverdachte 14] en [verdachte] verwijst het hof naar de feitenweergave in de zaaksdossier C5. [medeverdachte 14] heeft specifiek ten aanzien van zaaksdossier C7 ter terechtzitting bij de rechtbank nog opgemerkt dat hij koffers moest wegbrengen naar een straatje, die hij daar op een bepaalde plek moest neerleggen. [verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij op 3 juni 2018 een koffer aan [medeverdachte 06] heeft gegeven.

4.6.3.2. Beoordeling

Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest ten aanzien van zaaksdossier C7, volgt dat [verdachte] zich op 3 juni 2018 op twee achtereenvolgende momenten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.

[verdachte] , [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] hebben in dit zaaksdossier op een vergelijkbare wijze als op 20 mei 2018 samengewerkt bij de invoer van bagage. Het ging in dit geval om twee afzonderlijke koffers, zo volgt uit telefoongesprekken tussen [verdachte] , [medeverdachte 07] , [medeverdachte 14] en [medeverdachte 06] en de daarop aansluitende handelingen van hen. Voor het ophalen van de koffers, het vervoer daarvan over het beveiligd terrein en het overdragen daarvan aan [medeverdachte 14] , die buiten het beveiligd terrein op de koffers wachtte, schakelde [medeverdachte 07] deze keer – evenals op 18 mei 2018 – [medeverdachte 06] in, die wederom gebruik maakte van een bedrijfsauto van zijn werk en weer instructies kreeg van [medeverdachte 07] . In een tijdsbestek van nog geen uur bracht [medeverdachte 06] zo tweemaal een koffer buiten de douane om naar [medeverdachte 14] , die deze vervolgens verder naar de uiteindelijke ontvanger bracht.

Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor bij de bespreking van zaaksdossier C5 is overwogen over de aanwezigheid van harddrugs in de ingevoerde bagagestukken. De handelwijze met betrekking zaaksdossier C7 komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4 en C5. Onder deze omstandigheden kan het bewijs in zaaksdossier C4 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C7 voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van verdovende middelen in de zin van cocaïne en/of heroïne.

Het verweer dat niet is bewezen dat het opzet van [verdachte] was gericht op de verdovende middelen, slaagt niet. Het hof verwijst naar hetgeen op dit punt bij de bespreking van zaaksdossier C5 is overwogen.
4.7.
Ten aanzien van zaaksdossier C12 (zaak A, feit 2)
4.7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 26 juli 2018 tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) van 19.434 gram van een materiaal bevattende heroïne en 10.086 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
4.7.2.
Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor dit zaaksdossier een integrale vrijspraak moet volgen omdat i) er geen wettig bewijs is dat er een transport zou aankomen of dat er verdovende middelen zouden worden gesmokkeld; ii) de verdachte enkel telefonisch erover is geïnformeerd dat de te verwachten persoon er niet was, wat geen strafbare voorbereidingshandeling oplevert en iii) het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde schakelbewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
4.7.3.
Overwegingen van het hof

4.7.3.1. Feiten

12 en 13 juli 2018

[verdachte] en [medeverdachte 20] bellen op 12 juli 2018 om 12:05 uur met elkaar. [verdachte] wil weten of ‘het morgen doorgaat of niet’ omdat het laat is en andere mensen er ‘steeds naar vragen’. [verdachte] wil alleen maar ‘ja of nee’ horen. Zeven minuten later bellen beiden opnieuw en zegt [medeverdachte 20] tegen [verdachte] dat hij ‘het’ met ‘hem’ heeft besproken, dat ‘hij’ met hen bezig is en nu contact heeft ‘met die mensen’. [verdachte] zegt dat hij alleen maar wil weten of het gaat gebeuren of niet, dan kan hij ‘het tegen…zeggen’.

Gelijk na dit gesprek belt [verdachte] met [medeverdachte 07] en zegt hem: “Morgen half 7 he?!” [medeverdachte 07] antwoordt dat dat goed is.

Om 13:37 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 20] en vraagt hem of hij al iets van hem gehoord heeft. [medeverdachte 20] zegt dat hij zeker weet dat het misschien gaat gebeuren. [verdachte] reageert dat hij tegen hen zal zeggen dat het gaat gebeuren.

In de avond belt [medeverdachte 07] met [verdachte] en vraagt: “Morgen zeker he?”, wat [verdachte] bevestigt: “Ja, half zes à zes uur zo. Zeven uur zelfs of half zeven”.

De volgende dag belt [verdachte] om 05:42 uur met [medeverdachte 07] en zegt: “hij komt niet he, maandag”. [medeverdachte 07] antwoordt daarop: “Oke, ik ga hem bellen”. Vervolgens belt [medeverdachte 07] een minuut later [medeverdachte 14] en zegt dat ‘dinges, de vriend’ niet kan komen, wat [medeverdachte 14] jammer vindt.

Later die ochtend, om 08:48 uur, hebben [verdachte] en [medeverdachte 20] weer telefonisch contact. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 20] dat ze elkaar zullen ontmoeten en dat [medeverdachte 20] tegen ‘hem’ moet zeggen ‘om dat van morgen te stoppen, dat hij het beter op maandag kan doen’, omdat zij morgen niet aanwezig zijn.

[medeverdachte 07] stuurt om 09:44 uur een sms naar [medeverdachte 06] met het bericht dat het is gecanceld.

23 en 24 juli 2018

Op 23 juli 2018 bellen [verdachte] en [medeverdachte 20] om 17:36 uur met elkaar. [medeverdachte 20] zegt: “ik kreeg net een telefoontje van de vent, hij zegt je moet niet boos worden want de mensen zeggen het ding gaat pas morgen door”.

Op 23 juli 2018 om te 20:17:45 uur bellen [verdachte] en [medeverdachte 19] . [verdachte] deelt aan [medeverdachte 19] mede dat het niet is doorgegaan. [medeverdachte 19] antwoordt: ‘geen probleem’. [verdachte] zegt dat hij [medeverdachte 19] de volgende dag ziet en dat [medeverdachte 19] iets van hem ( [verdachte] ) zal krijgen wat van mij om wijn te kopen.

De volgende dag belt [medeverdachte 07] om 07:00 uur met [medeverdachte 14] en vertelt dat het niet aankomt. De [auto 01] van [medeverdachte 14] blijkt om 05:39 uur naar de luchthaven Schiphol te zijn gereden (komende vanaf de [straatnaam 02] , het woonadres van [medeverdachte 14] ). Om 06:01 uur stond de auto in de omgeving van de Flamingoweg op de luchthaven Schiphol en om 07:05 uur reed de auto weer terug naar de [straatnaam 02] .

25-28 juli 2018

Op 25 juli 2018 om 09:09 uur belt [medeverdachte 18] met [verdachte] en vraagt hem: “Jouw man komt morgen hé”, wat [verdachte] bevestigt. Om 09:25 uur heeft [verdachte] telefonisch contact met [medeverdachte 07] en zegt hem: “Morgen 6 uur weer he, alstublieft”. [medeverdachte 07] antwoordt dat dat geen probleem is.

Op 26 juli 2018 om 00:24 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 19] , die [medeverdachte 07] meedeelt dat hij alles geregeld heeft en dat hij morgen dus zeker weet. [medeverdachte 19] noemt tijdens het gesprek het tijdstip ‘tien uur’.

Bij het onderzoeksteam ontstaat op basis van deze gesprekken tussen [verdachte] , [medeverdachte 07] en [medeverdachte 19] het vermoeden dat zij van plan zijn om op 26 juli 2018 verdovende middelen in te voeren via de luchthaven Schiphol. Aan de hand van een inschatting van de risicovluchten controleert het onderzoeksteam vervolgens op 26 juli omstreeks 05:30 uur vlucht [vluchtnummer 01] uit Lagos, Nigeria. Daarbij wordt een reistas aangetroffen met daarin ruim tien kilo cocaïne en ruim 19 kilo heroïne. De reistas is voorzien van een handgeschreven bagagelabel met de eindbestemming Sofia, Bulgarije en het vluchtnummer [vluchtnummer 02] .

Om 08.11 uur bellen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] met elkaar. Op de vraag van [medeverdachte 13] hoe het gaat, antwoordt [medeverdachte 19] dat het helemaal niet goed is: “Jouw schooljongens zijn er, heel veel. Wij moeten dus bidden.” Ook [medeverdachte 13] zegt dat zij bidden. [medeverdachte 19] bevindt zich tijdens dit telefoongesprek op de G-pier van de luchthaven Schiphol. Ongeveer een halfuur later informeert [medeverdachte 13] bij [medeverdachte 19] hoe ver het is. [medeverdachte 19] antwoordt: “Nee, nee, nee, nee, nog niet, ik bel je later”. Om 09.51 uur bellen beiden weer met elkaar. [medeverdachte 19] zegt dat er nog steeds niets komt. [medeverdachte 13] dringt er bij [medeverdachte 19] op aan het ‘te checken’. [medeverdachte 19] zegt dat ze het aan het uitzoeken zijn en dat hij later zal bellen. Een half uur later belt [medeverdachte 13] weer met [medeverdachte 19] , die zegt dat het hetzelfde verhaal is en dat hij denkt dat er iets gebeurd is. [medeverdachte 13] zegt hem terug te gaan om ‘lost & found en dat soort dingen’ te checken.

Om 11:51 uur stuurt [medeverdachte 13] de volgende sms-berichten naar het telefoonnummer [telefoonnummer 44] (waarbij [medeverdachte 13] abusievelijk de landcode +23 heeft verwisseld met de landcode +31): ”Ik moet weten of de mensen de goederen echt hebben verzonden? Als zij het hebben gestuurd waar is het gebleven? Wie heeft het gepakt? Iemand geprobeerd het te stelen. En waar is die persoon?” en “Holland of Nigeria? Of de autoriteiten? Iemand probeert een spelletje te spelen”.

Om 12:12 uur stuurt [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 15] het sms-bericht “Alstublieft praat met mij, wat heb jij gevonden? Hebben zij het echt daarin gedaan? Vertel mij iets, ik wet het niet alstublieft”.

Om 12:25 uur bellen [medeverdachte 20] en [verdachte] met elkaar, waarbij [verdachte] meedeelt dat ‘de jongen het ding niet heeft kunnen krijgen’.

Om 12:35 uur belt [medeverdachte 13] [medeverdachte 19] , die [medeverdachte 13] meedeelt dat er niets is gebeurd. [medeverdachte 19] zegt dat hij er nog steeds staat, maar er is niets gekomen. Op de vraag van [medeverdachte 13] ‘de schooljongens?’, antwoordt [medeverdachte 19] : “Nee, nee, hier in mijn buurt, niets is hier gebeurt, hier in mijn buurt, misschien aan de andere kant, misschien, ik weet het niet. Ik ben twee keer daar heen gereden, is zag dat er veel schooljongens waren dus ben ik gewoon weggegaan. Dit is de hoofdplaats, waar ik nu sta.” [medeverdachte 13] zegt dat het misschien laat komt en stelt voor het aan te kijken, waarop [medeverdachte 19] zegt dat hij daarom wacht.

Gelijk daarna belt [medeverdachte 13] met [medeverdachte 15] en zegt hem: “de school boys die daar zijn hebben niks gezien zeggen ze begrijp je het?” en “wat ze zeggen is dat als het die mensen zijn die het hebben opgepakt dan hadden ze het gezien”. Op de vraag van [medeverdachte 15] wie het dan heeft gepakt als zij het niet waren, reageert [medeverdachte 13] met de vraag: “Die soort koffer die je hebt gebruikt heb je dat weleens gebruikt op die plek?”. [medeverdachte 15] zegt dat ze dat altijd gebruiken, waarop [medeverdachte 13] zegt dat ze een andere soort koffer hadden moeten gebruiken.

Om 13:22 uur belt [medeverdachte 13] met een onbekend gebleven vrouw. Op haar vraag of hij oke is, zegt [medeverdachte 13] dat hij niet oke is: het ‘ding’ dat naar hem is gestuurd heeft hij niet ontvangen.

Om 15:21 uur bellen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] weer met elkaar. [medeverdachte 13] vraagt aan [medeverdachte 19] of hij denkt dat de schooljongens het hebben. [medeverdachte 19] denkt van wel: hij heeft de schooljongens daar gezien; toen hij naar ‘die plek’ was gegaan zag hij dat ze met velen waren.

Om 16:46 uur bellen [medeverdachte 07] en [verdachte] met elkaar. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 07] dat ‘hij’ niet is gekomen. [medeverdachte 07] belt gelijk daarna met [medeverdachte 19] en zegt tegen hem dat als ‘het’ niet komt hij wel even moet bellen, want de ‘andere mensen’ wachten ook. [medeverdachte 19] zegt dat dat goed is.

4.7.3.2. Beoordeling

Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest ten aanzien van zaaksdossier C12, volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne op 26 juli 2018.

Betrokkenheid zending

De verdediging heeft allereerst betoogd dat [verdachte] geen betrokkenheid heeft gehad bij de tas met de cocaïne en heroïne die op 26 juli in beslag is genomen. Bij de beoordeling van dit verweer betrekt het hof de volgende omstandigheden:

( i) Zowel op 12 als op 23 juli 2018 heeft [verdachte] , zoals hij ter terechtzitting bij de rechtbank ook heeft erkend, overleg gevoerd over een zending met verdovende middelen die de volgende dag op Schiphol zou aankomen en wat beide keren geen doorgang vond. In beide gevallen was [medeverdachte 07] betrokken bij de communicatie over de aanstaande verzending en/of de annulering daarvan.

( ii) In de ochtend van 25 juli 2018 – dus een dag nadat de verzending voor de tweede keer was geannuleerd – heeft [verdachte] opnieuw overleg gevoerd over een zending met verdovende middelen, die de volgende dag om 06.00 uur zou aankomen. [medeverdachte 07] belt om 00:24 uur met [medeverdachte 19] , die [medeverdachte 07] meedeelt dat hij alles geregeld heeft en dat hij morgen dus zeker weet. Uit het dossier is niet gebleken dat deze derde keer is besproken dat de verzending niet doorging. Toen het onderzoeksteam de volgende dag vlucht [vluchtnummer 01] uit Lagos met aankomsttijd 05:30 uur controleerde, werd de reistas met de cocaïne en heroïne aangetroffen.

( iii) Om 12:25 uur besprak [verdachte] met [medeverdachte 20] – degene met wie hij ook op 12 en 23 juli 2018 over de zendingen overleg had – dat ‘de jongen het ding niet heeft kunnen krijgen’ (het hof begrijpt: dat de jongen de tas met verdovende middelen niet heeft kunnen bemachtigen). Om 16:46 uur belden [medeverdachte 07] en [verdachte] met elkaar, waarbij zij met elkaar bespraken dat ‘hij’ (het hof begrijpt: de tas met verdovende middelen) niet is gekomen.

( iv) Het onderzoeksteam heeft alle bagage aan boord van vlucht [vluchtnummer 01] gecontroleerd; naar het hof begrijpt was de genoemde tas met cocaïne en heroïne het enige bagagestuk met verdovende middelen.

( v) Zoals genoemd was het vluchtnummer [vluchtnummer 01] . Dit vluchtnummer betreft dezelfde lijnvlucht als die is gebruikt in de zaaksdossiers C9 en C11 voor de invoer van de verdovende middelen. De gebruikte tas was van het merk [merk 01] . Een tas van hetzelfde merk is gebruikt in zaaksdossier C11. [medeverdachte 13] en [medeverdachte 15] spraken op 26 juli 2018 aan het begin van de middag over de koffer die was gebruikt; [medeverdachte 13] vond dat ze een andere soort koffer hadden moeten gebruiken.

( vi) Vanaf 08.11 uur belden [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] met elkaar over dat ‘het helemaal niet goed is’ en dat de ‘schooljongens’ (het hof begrijpt: de douane) er zijn. [medeverdachte 19] bevond zich op dat moment op de G-pier op Schiphol. Nadien heeft [medeverdachte 13] met verschillende personen contact gehad over, samengevat, de koffer die is gebruikt, dat het niet is gelukt om deze veilig te stellen en waar deze kan zijn.

Uit het voorgaande volgt dat de hiervoor genoemde communicatie van [verdachte] en [medeverdachte 07] op 25 en 26 juli 2018 onmiskenbaar betrekking heeft gehad op de in beslag genomen tas met cocaïne en heroïne. Het dossier biedt geen steun voor de stelling van de verdediging dat deze tas bestemd was voor [medeverdachte 19] en [medeverdachte 13] , dat [verdachte] met deze personen ‘geen zaken deed’ maar enkel met [medeverdachte 20] en [medeverdachte 18] – en dat dan dus kennelijk sprake was van twee verschillende zendingen voor twee verschillende groepen. Integendeel, nadat [verdachte] op 26 juli 2018 om 16:46 uur aan [medeverdachte 07] had bericht dat de koffer niet is gekomen, belde [medeverdachte 07] onmiddellijk met [medeverdachte 19] om hem duidelijk te maken dat hij wel moet worden gebeld als een zending niet doorgaat, omdat andere mensen ook wachten. Duidelijk is dat zij toen over dezelfde zending hebben gecommuniceerd.

Medeplegen

Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de tenlastegelegde gedraging. Het hof stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn in het land van verzending personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl in het land van ontvangst personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt.

Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat [verdachte] in de ochtend van 25 juli 2018, nadat hij met [medeverdachte 18] hierover overleg had gehad, aan [medeverdachte 07] heeft doorgegeven dat de zending met verdovende middelen de volgende dag zou komen. [verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank ook toegelicht dat het zijn taak was om aan [medeverdachte 07] door te geven dat er een koffer onderweg was. Uit het genoemde gesprek tussen [medeverdachte 07] en [medeverdachte 19] de volgende dag om 16:46 uur kan worden afgeleid dat [medeverdachte 07] vervolgens mensen had ingeschakeld voor het verdere vervoer van de koffer. [verdachte] heeft na de inbeslagname van de tas door het onderzoeksteam met verschillende personen overleg gevoerd over het feit dat de tas niet was veiliggesteld. Aldus heeft [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 07] en anderen. Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van het ten laste gelegde medeplegen.
<nr>5</nr>Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

in zaak A:

feit 1 (zaaksdossier C5) primair hij op 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;

feit 2 (zaaksdossier C12)

primair

hij op 26 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 19.434 gram van een materiaal bevattende heroïne en 10.086 gram van een materiaal bevattende cocaïne.

in zaak B:

(zaaksdossier C7)

primair

hij op 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.

Hetgeen in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.
<nr>6</nr>Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Het in zaak A onder 2 primair en in zaak B primair bewezen verklaarde levert op:

telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
<nr>7</nr>Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B primair bewezen verklaarde uitsluit.
<nr>8</nr>Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 primair en 2 subsidiair en in zaak B primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 71 maanden.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 69 maanden.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beperkte betrokkenheid heeft gehad en slechts een ‘kleine jongen’ in het geheel is. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met de positieve houding van de verdachte in deze procedure, het tijdsverloop van bijna zeven jaar, de omstandigheid dat hij op dit moment een vaste baan heeft en het feit dat hij geen eerdere veroordelingen heeft ter zake van de Opiumwet en ook na zijn aanhouding geen justitiecontacten heeft gehad.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Ernst van de feiten

De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne. Gelet op de aanzienlijke hoeveelheden die daarbij zijn ingevoerd, gaat het hof ervan uit dat de verdovende middelen bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.

De rol van de verdachte

De verdachte heeft zich drie maal schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van verdovende middelen. De rol van de verdachte in de keten was het vervoeren van de verdovende middelen op Schiphol. Hij nam de verdovende middelen in ontvangst van een [luchtvaartmaatschappij] -medewerker en droeg ze over aan een persoon die de verdovende middelen buiten het beveiligde gebied van Schiphol kon brengen. Daarnaast onderhield de verdachte contact met derden, van wie het hof aanneemt dat dit afnemers betrof. De verdachte heeft daarmee een uitvoerende en enigszins organiserende rol gespeeld.

Door zijn optreden heeft de verdachte een wezenlijke rol gehad bij het plegen van deze feiten. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn positie als medewerker op Schiphol, waarin hij door het gebruik van zijn Schipholpas toegang had tot delen van het beveiligde terrein van Schiphol. Met dit handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving. De verdachte had voor die gevolgen geen oog en was kennelijk uit op eigen financieel gewin.

Persoonlijke omstandigheden en strafmodaliteit

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.

Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en de daarmee samenhangende strafdoelen kan niet anders dan met een gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale en speciale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat hij werk heeft, zijn voor het hof geen aanleiding om tot een lichtere strafmodaliteit te komen.

Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS

Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt het hof nog het volgende. Het hof neemt de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Zij zijn geformuleerd om te bevorderen dat rechters bij de straftoemeting van veel voorkomende strafbare feiten dezelfde, en de in de rechtspraak als passend beoordeelde uitgangspunten hanteren. Het hof hecht aan dit streven naar rechtseenheid, omdat het de gelijke behandeling van verdachten bevordert.

Ook ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. De transporten vonden plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. Essentieel onderdeel van deze werkwijze was de betrokkenheid van personen die door hun werk toegang hadden tot beveiligde delen van Schiphol. De verdachte heeft deze bijdrage geleverd. Hij heeft zijn professionele betrekking en daarbij behorende privileges ingezet om het transport te doen slagen en heeft daarmee een wezenlijke rol in de keten vervuld.

Nu de verdachte zich allereerst schuldig heeft gemaakt aan de invoer van ruim 29 kilo (zaaksdossier C12), neemt het hof een gevangenisstraf van 79 maanden als vertrekpunt. Daar komt bij dat de verdachte zich nog twee maal schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van onbekende hoeveelheden van verdovende middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet (zaaksdossiers C5 en C7). Gelet op het verloop van die transporten in samenhang met de inhoud van het dossier gaat het hof er vanuit dat ook in die zaken handelshoeveelheden zijn ingevoerd. Vanwege de kosten die een dergelijk transport met zich brengt – bijvoorbeeld voor het betalen van alle schakels in de keten zoals de verdachte, die verklaarde dat hij voor zijn activiteiten 3.000 euro ontving – en de risico’s (ook strafrechtelijk) die hieraan verbonden zijn, moeten dit substantiële hoeveelheden verdovende middelen zijn geweest. Het hof acht daarom, mede gelet op de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in aanmerking genomen, in beginsel een gevangenisstraf van 96 maanden passend.

Dit betekent dat het hof een hogere straf als uitgangspunt neemt dan de rechtbank heeft gedaan (84 maanden). Dit verschil kan reeds verklaard worden doordat het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van de 29 kilo harddrugs in de zaak C12, terwijl de rechtbank de verdachte ten aanzien van dit feit heeft vrijgesproken.

Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.

Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn

Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.

Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 2 april 2019. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met bijna eenentwintig maanden is overschreden.

In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 20 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 6 maanden is overschreden.

Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.

Het hof zal de hiervoor genoemde, passend en geboden geachte, gevangenisstraf voor de duur van 96 maanden, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 86 maanden.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
<nr>9</nr>Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
<nr>10</nr>BESLISSING
Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 86 (zesentachtig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.

Bijlage 1 – de tenlasteleggingen

in zaak A:

feit 1 (zaaksdossier C05) primair hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

subsidiair hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:

één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of

zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of

voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),

hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen

- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen

- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of

- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of

- ( (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of

- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;

- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;

feit 2 (zaaksdossier C12) primair

hij op of omstreeks 26 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad,

19.434 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of

ongeveer 10.086 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,

zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2018 tot en met 28 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of Nigeria en/of elders in Afrika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:

één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of

zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of

voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),

hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen

- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijdstip van aankomst van een of meer zendingen verdovende middelen en/of het doorgaan van die zending(en) verdovende middelen en/of de vluchtroute en/of overige vluchtgegevens en/of over een of meer betalingen en/of

- een of meer betalingen verricht en/of ontvangen en/of

- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of

- zich (volgens afspraak) een of meermalen naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of

- ( (reizigers)bagage opgewacht bij de bagageband van [grondafhandelingsbedrijf 1] en/of gezocht / laten zoeken op plekken waar die bagage terecht kon zijn gekomen en/of

- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders/ personen over het niet aantreffen van de reizigersbagage en/of de kennelijke inbeslagname door de douane en/of

- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
in zaak B:
(zaaksdossier C07)

primair

hij op of omstreeks 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

subsidiair:

hij in of omstreeks de periode van 31 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:

één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of

zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of

voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),

hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen

- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en/of werktijden en/of over het doorgaan van dit transport en/of

- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of

- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of

- meermalen (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of

- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;

- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.

Artikel delen