Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:9794

[verzoeker] werd op staande voet ontslagen wegens vermeend werken tijdens ziekte, maar het bewijs daarvoor is onvoldoende. Het ontslag is daardoor onrechtmatig, waardoor hij recht heeft op een transitievergoeding en een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. Een billijke vergoeding wordt niet toegekend vanwege zijn eigen onduidelijkheid over zijn identiteit. De werkgever moet een corr...

Rechtbank Den Haag 13 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:9794 text/xml public 2025-06-13T11:57:23 2025-06-04 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-01-30 11370546 RP VERZ 24-50613 Uitspraak Beschikking NL Den Haag Civiel recht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9794 text/html public 2025-06-13T11:56:00 2025-06-13 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:9794 Rechtbank Den Haag , 30-01-2025 / 11370546 RP VERZ 24-50613
[verzoeker] werd op staande voet ontslagen wegens vermeend werken tijdens ziekte, maar het bewijs daarvoor is onvoldoende. Het ontslag is daardoor onrechtmatig, waardoor hij recht heeft op een transitievergoeding en een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. Een billijke vergoeding wordt niet toegekend vanwege zijn eigen onduidelijkheid over zijn identiteit. De werkgever moet een correcte eindafrekening maken. De werkgever draagt ook de proceskosten.
RECHTBANK den haag
Civiel recht

Kantonrechter

MP + JK/c

Zittingsplaats 's-Gravenhage

Zaaknummer: 11370546 RP VERZ 24-50613

beschikking van 30 januari 2025

in de zaak van

[verzoeker] ,

te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: mr. M.M.C. van der Sanden,

tegen

[bedrijf 1] BV,

te [vestigingsplaats] ,

verwerende partij,

hierna te noemen: [bedrijf 1] ,

gemachtigde: mr. M.P.A. Bos.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 29 oktober 2024;- het verweerschrift;

- de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 12 december 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij [verzoeker] samen met zijn broer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden. Daarnaast zijn namens [bedrijf 1] [naam 2] (de manager van [verzoeker] ), [naam 3] (vestigingsdirecteur) en drie medewerkers van HR verschenen, bijgestaan door mr. M.P.A. Bos. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
In de periode van 12 december 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft [verzoeker] op zzp-basis bij [bedrijf 1] gewerkt. [bedrijf 1] is met [verzoeker] in contact gekomen via het YoungOnes platform. Op dit platform kunnen zzp-ers hun diensten aanbieden en kunnen potentiële opdrachtgevers met die aanbiedende zpp-ers in contact komen. Het YoungOnes profiel waarmee [bedrijf 1] met [verzoeker] in contact is gekomen ziet er als volgt uit:
Afbeelding verwijderd vanwege privacyredenen
2.2.
Op 1 maart 2024 is [verzoeker] voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [bedrijf 1] als medewerker AGF voor 40 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Groothandel in Horecaproducenten van toepassing. De arbeidsovereenkomst zou eindigen op 30 september 2024.
2.3.
Het e-mailverkeer met [verzoeker] verliep via het e-mailadres [e-mailadres] . Op 20 april 2024 heeft [verzoeker] het volgende app-bericht naar zijn collega [naam 4] gestuurd:

“Goedemiddag [naam 4] met [naam 1] kan je dit nummer aan [naam 5] of [naam 6] geven mijn andere telefoon is kapot vandaar?”
2.4.
Op 7 maart 2024 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld, waarna hij op 13 maart 2024 zijn werkzaamheden heeft hervat. Op 27 maart 2024 volgde een tweede ziekmelding, dit keer na een auto-ongeval.
2.5.
[bedrijf 1] heeft per mail van 9 en 13 april 2021 [verzoeker] verzocht om de schadeformulieren van het ongeval toe te sturen.
2.6.
[bedrijf 1] heeft [verzoeker] per brief van 19 april 2024 een waarschuwing gegeven na de ziekmelding op 27 maart 2024 met als reden dat zij geen contact kon krijgen met [verzoeker] . Op 6 mei 2024 is [verzoeker] weer aan het werk gegaan.
2.7.
Op 30 mei 2024 heeft [verzoeker] zich opnieuw ziek gemeld. Per brief van 10 juni 2024 heeft [bedrijf 1] [verzoeker] een tweede officiële waarschuwing gegeven omdat [verzoeker] zich volgens [bedrijf 1] niet hield aan de regels voor ziekteverzuim.
2.8.
Na een gesprek met [verzoeker] op 25 juni 2024 heeft de bedrijfsarts op 7 juli 2024 een re-integratieadvies afgegeven, wat – kort samengevat – inhoudt dat [verzoeker] na een korte rustperiode zijn werkzaamheden weer kan opbouwen.
2.9.
Bij e-mail van 5 augustus 2024 heeft [bedrijf 1] [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek op 7 augustus 2024 om zijn re-integratietraject op te starten. [verzoeker] heeft zich kort voor het gesprek afgemeld. Ook voor een gesprek op 8 augustus 2024 heeft [verzoeker] zich afgemeld.
2.10.
Op 12 augustus 2024 zou [verzoeker] een controleafspraak hebben bij de bedrijfsarts, waarvoor hij schriftelijk was uitgenodigd. [verzoeker] is niet bij de controleafspraak verschenen. Ook was hij nadien telefonisch niet bereikbaar voor [bedrijf 1] .
2.11.
[bedrijf 1] heeft op 12 augustus 2024 na een schriftelijk gegeven derde officiële waarschuwing de loonbetaling opgeschort in verband met de schending van de re-integratieverplichting door [verzoeker] .
2.12.
Op 19 augustus 2024 is [verzoeker] door [bedrijf 1] gevraagd om uitleg te geven over zijn handelen in een gesprek op de vestiging van [bedrijf 1] te [plaats] op 21 augustus 2024. [verzoeker] is niet verschenen op 21 augustus 2024. Nadat [verzoeker] op 22 augustus 2024 de verzuimconsultant had verzocht om de afspraak te verplaatsen naar 23 augustus 2024, heeft [verzoeker] zich na het geplande gesprek op 23 augustus 2024 wederom ziekgemeld.
2.13.
Op 28 augustus 2024 heeft [bedrijf 1] schriftelijk aan [verzoeker] laten weten dat de loonopschorting wordt omgezet in een loonstaking vanaf 12 augustus 2024.
2.14.
Op 29 augustus 2024 is [verzoeker] op de vestiging van [bedrijf 1] te [plaats] verschenen en heeft een gesprek plaatsgevonden over de start van zijn re-integratiewerkzaamheden. Daarnaast is gesproken over een verlenging van de arbeidsovereenkomst.
2.15.
Op 4 september 2024 heeft de verzuimconsultant [verzoeker] verzocht om contact op te nemen met [bedrijf 1] om re-integratieafspraken te maken. [verzoeker] heeft hierop niet gereageerd.
2.16.
Bij brief van 4 september 2024 heeft [bedrijf 1] , voor zo ver relevant, het volgende naar [verzoeker] gestuurd:

“Beste [verzoeker] ,

We zijn blij je te kunnen mededelen dat [bedrijf 1] B.V. met ingang van 1 oktober 2024 je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verlengt tot en met 31 maart 2025.(…)”
2.17.
Op 5 september 2024 heeft [bedrijf 1] [verzoeker] schriftelijk geïnformeerd dat de zij de loonstaking handhaaft totdat [verzoeker] zijn medewerking aan de re-integratie verleent.
2.18.
Op 13 september 2024 heeft [bedrijf 1] , nadat [verzoeker] contact heeft opgenomen met de HR-adviseur, per aangetekende brief opnieuw laten weten dat de loonstaking van kracht blijft totdat [verzoeker] afspraken heeft gemaakt over re-integratie en deze afspraken ook nakomt.
2.19.
[bedrijf 1] heeft vanaf 14 september 2024 de loonbetaling hervat.
2.20.
Op 15 september 2024 heeft [verzoeker] schriftelijk aan [bedrijf 1] gemeld dat hij op 14 september 2024 een auto-ongeluk heeft gehad.
2.21.
Nadat [bedrijf 1] constateerde dat op de YoungOnes pagina van [naam 1] in de periode dat [verzoeker] arbeidsongeschikt vier keer een match was geweest met andere opdrachtgevers, heeft [bedrijf 1] [verzoeker] bij e-mail van 18 september 2024 uitgenodigd voor een gesprek op 19 september 2024. [verzoeker] heeft vervolgens laten weten niet te kunnen komen in verband met zijn fysieke gesteldheid, waarop hij op non-actief is gesteld met behoud van loon.
2.22.
Op 20 september 2024 heeft er alsnog een gesprek tussen [verzoeker] en [bedrijf 1] plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [bedrijf 1] aan [verzoeker] te kennen gegeven dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofd ziekteverzuim nu hij tijdens zijn arbeidsongeschiktheid elders werkzaam is geweest. [verzoeker] is tijdens het gesprek op staande voet ontslagen. Dit is vervolgens per brief van 20 september 2024 aan hem bevestigd. In deze brief is vermeld, voor zover relevant:

De reden voor dit ontslag is dat u op 18 augustus 2024 elders werkzaamheden van fysieke aard heeft verricht, terwijl u zich bij ons arbeidsongeschikt heeft gemeld op 30 mei 2024”.
<nr>3</nr>Het verzoek 3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijf 1] te veroordelen tot:

betaling aan [verzoeker] van de wettelijke transitievergoeding per 20 september 2024 ad € 478,94 bruto;

betaling aan [verzoeker] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ad € 3.879,66 bruto;

betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding ad € 19.335,73 bruto;

het verstrekken aan [verzoeker] van de eindafrekening ter zake het tot en met 20 september 2024 opgebouwde vakantiegeld en de openstaande vakantiedagen en betaling aan [verzoeker] van het uit hoofde daarvan verschuldigde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%;

betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;

betaling van de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek- kort weergegeven- het volgende ten grondslag. Er is geen sprake van een dringende reden die het ontslag rechtvaardigt. De reden voor het ontslag op staande voet die [bedrijf 1] in de ontslagbrief heeft genoemd, te weten dat [verzoeker] op 18 augustus 2024 elders werkzaamheden van fysieke aard heeft verricht, terwijl hij bij [bedrijf 1] al vanaf 30 mei 2024 arbeidsongeschikt was, is namelijk onjuist. [verzoeker] betwist dat hij op 18 augustus 2024 (neven)werkzaamheden heeft verricht. Het YoungOnes account dat meerdere keren gematcht is met andere opdrachtgevers (waaronder [bedrijf 2] ) is het account van zijn broer [naam 1] . Het is ook zijn broer [naam 1] geweest die op 18 augustus 2024, bij het bedrijf [bedrijf 2] , fysieke werkzaamheden heeft verricht. [bedrijf 1] heeft, bij gebrek aan een dringende reden, de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
3.3.
[verzoeker] berust in het onterecht gegeven ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW verzoekt hij een billijke vergoeding toe te kennen. De billijke vergoeding bestaat uit het misgelopen salaris van 1 november 2024 tot en met 31 maart 2025, alsmede het vakantieloon over die periode. Voorts acht [verzoeker] , gelet op het feit dat hij sinds het ontslag zonder inkomsten zit en voor de betaling van zijn vaste lasten schulden moet aangaan, een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 als onderdeel van de billijke vergoeding redelijk. Op grond van het bovenstaande verzoekt [verzoeker] toekenning van een billijke vergoeding van in totaal € 19.335,73 bruto. Daarnaast verzoekt [verzoeker] om aam hem een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen op basis van artikel 7:672 lid 10 BW. Bij een opzegging van 20 september 2024 zou de arbeidsovereenkomst op 1 november 2024 zijn geëindigd. [verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 3.879,66. Dit bedrag is inclusief 8% vakantiegeld en het vakantieloon over de periode van 20 september 2024 tot 1 november 2024. Verder maakt [verzoeker] aanspraak op de wettelijke transitievergoeding per 20 september 2024, zijnde een bedrag van € 478,94 bruto. Tot slot dient nog een correcte eindafrekening plaats te vinden ter zake het vakantiegeld en de vakantiedagen.
<nr>4</nr>Het verweer van [bedrijf 1] en haar (voorwaardelijke) tegenverzoek 4.1.
[bedrijf 1] heeft verweer gevoerd. Zij voert – samengevat – aan dat wel sprake is geweest van een dringende reden voor ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft in strijd met de arbeidsovereenkomst in de periode dat hij arbeidsongeschikt was werkzaamheden verricht voor [bedrijf 2] . Dit blijkt uit zijn YoungOnes profiel en uit de verklaring van [bedrijf 2] . Daarmee heeft [verzoeker] het vertrouwen van [bedrijf 1] op ernstige wijze geschaad. Omdat door het gegeven ontslag de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd op 20 september 2024 is er hoe dan ook geen grond voor toekenning van de door [verzoeker] verzochte vergoedingen die verband houden met het ontslag op staande voet. Voor het geval het ontslag niet standhoudt geldt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen op 30 september 2024, zodat de vergoeding wegens onrechtmatige opzegging niet meer dan het loon over de laatste negen dagen van september 2024 kan bedragen. Meer subsidiair geldt dat het bedrag aan vergoeding niet juist is berekend. Ook voor de billijke vergoeding geldt dat de arbeidsovereenkomst subsidiair op 30 september 2024 is geëindigd, zodat voor zover al een billijke vergoeding moet worden toegekend dit maximaal een bedrag van

€ 776,96 kan zijn.
4.2.
De transitievergoeding dient te worden afgewezen omdat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , zodat hij op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c geen recht heeft op uitkering van een transitievergoeding.
4.3.
Voor zover het ontslag op staande voet wordt vernietigd en daarmee de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan, doet [bedrijf 1] een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat [verzoeker] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld (e-grond).
4.4.
[bedrijf 1] verzoekt daarnaast voorwaardelijk een vergoeding van de door haar geleden schade wegens het frustreren van haar regresrechten. Dit verzoek is voorwaardelijk in die zin dat dit verzoek door [bedrijf 1] uitsluitend wordt ingesteld als [verzoeker] in deze procedure niet uiterlijk op 11 december 2024 geen bewijsstukken overlegt met betrekking tot de twee auto-ongelukken. Wanneer [verzoeker] de bewijsstukken niet overlegt, lijdt [bedrijf 1] immers schade omdat zij dan geen regres kan nemen. Die schade bestaat uit het nettosalaris dat [bedrijf 1] aan [verzoeker] heeft betaald over de periode van 27 maart 2024 tot 6 mei 2024 en over de periode van 14 september 2024 tot 20 september 2024.
4.5.
Tot slot verzoekt [bedrijf 1] dat [verzoeker] wordt veroordeeld om de kosten van het onderzoek dat [bedrijf 1] heeft moeten instellen om te achterhalen dat hij de persoon is geweest die bij [bedrijf 2] heeft gewerkt op 18 augustus 2024 te vergoeden. De kosten van dit onderzoek worden begroot op een bedrag van € 1.200,00 (exclusief btw).
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
<nr>5</nr>De beoordeling
Het verzoek

Juridisch kader
5.1.
Het gaat in deze zaak ten eerste om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding dienen te worden toegekend omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag.
5.2.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.

Dringende reden
5.3.
Voor de beoordeling van de vraag of het door [bedrijf 1] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, is de door [bedrijf 1] opgegeven reden zoals vermeld in de brief van 20 september 2024 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde reden. Uit de brief volgt dat aan het ontslag op staande voet– kort gezegd – ten grondslag ligt dat [verzoeker] op 18 augustus 2024 elders werkzaamheden van fysieke aard heeft verricht, terwijl hij zich bij [verzoeker] arbeidsongeschikt heeft gemeld op 30 mei 2024, waardoor [verzoeker] zich volgens [bedrijf 1] schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofd ziekteverzuim. Dat er ook andere redenen aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd is niet gebleken. [bedrijf 1] heeft in de ontslagbrief enkel vermeld dat zij alle ‘bijkomende omstandigheden’ heeft meegewogen in haar beslissing. Deze bijkomende omstandigheden kunnen naar het oordeel van de kantonrechter echter niet als zelfstandige redenen van het ontslag op staande voet gelden.
5.4.
Het is aan [bedrijf 1] om de feiten die ten grondslag liggen aan het ontslag op staande voet te stellen en zo nodig te bewijzen. Ter onderbouwing van de stelling dat [verzoeker] op 18 augustus 2024 als order-picker heeft gewerkt bij [bedrijf 2] , terwijl hij bij [bedrijf 1] ziekgemeld was, verwijst [bedrijf 1] allereerst naar het YoungOnes profiel waarop te zien is dat de gebruiker van dit profiel, volgens [bedrijf 1] is dat [verzoeker] , terwijl hij bij [bedrijf 1] (ziek) in dienst was vier keer gematcht is met andere opdrachtgevers. Omdat verwarring is ontstaan over de identiteit van [verzoeker] heeft [bedrijf 1] een verklaring van [bedrijf 2] opgevraagd. [bedrijf 2] heeft bevestigd dat de persoon die bij hen heeft gewerkt op 18 augustus 2024 onder de naam [naam 1] , op het online portaal van YoungOnes dezelfde foto heeft gebruikt als de foto die [bedrijf 1] haar heeft toegezonden. Bovenstaande verklaring draagt bij tot het bewijs dat [verzoeker] op 18 augustus 2024 bij [bedrijf 2] heeft gewerkt, aldus [bedrijf 1] .
5.5.
[verzoeker] heeft gemotiveerd weersproken dat hij op 18 augustus 2024 werkzaamheden bij [bedrijf 2] heeft verricht. Dat was niet hij, maar zijn broer [naam 1] , tevens de eigenaar van het YoungOnes account. Op de vraag ter zitting hoe het dan kan dat, toen [verzoeker] als zzp-er bij [bedrijf 1] in dienst kwam ook dit account is gebruikt, heeft [verzoeker] toegelicht dat hij toen inderdaad het YoungOnes account van zijn broer [naam 1] heeft gebruikt om in contact te komen met [bedrijf 1] . Nadat hij bij [bedrijf 1] als werkgever in dienst is getreden heeft hij echter zijn eigen naam opgegeven bij [bedrijf 1] . [verzoeker] ontkent ook dat hij zich nadien nog [naam 1] heeft laten noemen. Zijn broer [naam 1] heeft datzelfde account ná die tijd weer in gebruik genomen. Het KvK-nummer en de foto die op het YoungOnes account zichtbaar zijn volgens [verzoeker] ook niet van hem, maar van zijn broer [naam 1] . Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoeker] de foto die op het account gebruikt is in het geding gebracht. Op die foto is [naam 1] te zien tijdens zijn diploma-uitreiking. Ook is overgelegd een paspoortfoto van [naam 1] , die overeenkomsten vertoont met de foto op het profiel en een schriftelijke verklaring van [naam 1] dat hij die dag bij [bedrijf 2] heeft gewerkt.

Tenslotte is [naam 1] meegekomen naar de zitting.
5.6.
In reactie hierop heeft [bedrijf 1] aangevoerd dat [verzoeker] vanaf aanvang van het dienstverband niet eerlijk geweest over zijn identiteit. Hij heeft zich volgens [bedrijf 1] van meet af aan voorgedaan als [naam 1] in al zijn uitingen. Zo heeft hij zichzelf via het YoungOnes-platform aangeboden als [naam 1] , heeft hij het zzp-contract getekend op naam van [naam 1] , zijn het telefoonnummer en het e-mailadres op de YoungOnes-pagina op naam van [naam 1] , schrijft hij per e-mail en whatsapp dat hij [naam 1] is, laat hij zich op de werkvloer [naam 1] noemen en gebruikt hij het e-mail adres [e-mailadres] . Het bewust optrekken van een rookgordijn en het stelselmatig liegen over zijn identiteit, moet voor rekening en risico van [verzoeker] blijven, aldus [bedrijf 1] .
5.7.
De kantonrechter is het met [bedrijf 1] eens is dat [verzoeker] een rookgordijn heeft opgetrokken omtrent zijn identiteit. Dit is begonnen met het onder de naam van zijn broer aan het werk gaan als zzp-er en door daarna, toen hij in dienst trad, daarover niet alsnog tekst en uitleg te geven. Dat laat echter onverlet dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] op 18 augustus 2024 werkzaam is geweest bij [bedrijf 2] . [bedrijf 1] heeft dat feit, in reactie op hetgeen [verzoeker] daartegen heeft ingebracht, niet voldoende nader onderbouwd. De verklaring van [bedrijf 2] levert onvoldoende bewijs op. [bedrijf 2] heeft immers verklaard dat de persoon op de profielfoto van het YoungOnes account dezelfde persoon is die op 18 augustus 2024 voor [bedrijf 2] heeft gewerkt. De kantonrechter leidt uit de door [verzoeker] nagezonden kopieën van de paspoorten, waarop beide broers duidelijk zichtbaar zijn, af dat degene die op de profielfoto staat, dezelfde persoon is als op de paspoortfoto van [naam 1] . Omdat [bedrijf 1] haar stelling dat [verzoeker] op 18 augustus 2024 bij [bedrijf 2] heeft gewerkt, niet voldoende nader heeft onderbouwd, wordt het bewijsaanbod van [bedrijf 1] van deze stelling wordt gepasseerd.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat de dringende reden voor het ontslag naar het oordeel van de kantonrechter niet is komen vast te staan en dat [bedrijf 1] de arbeidsovereenkomst dus heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De omstandigheid dat [verzoeker] niet eerlijk is geweest over zijn identiteit is niet aan het ontslag ten grondslag gelegd en kan daarom bij deze beoordeling van de vraag of het ontslag terecht is gegeven geen rol spelen. Dat was mogelijk anders geweest als [bedrijf 1] hier eerder van op de hoogte was geraakt en om die reden ontslag op staande voet had verleend. Dat het zover niet is gekomen, moet echter voor een deel ook voor rekening van [bedrijf 1] blijven. [bedrijf 1] heeft ter zitting immers erkend dat zij in het gesprek met [verzoeker] voorafgaand aan het ontslag niet heeft tegen hem gezegd dat het ging om werk bij [bedrijf 2] op 18 augustus 2024, zodat [verzoeker] dat op dat moment ook nog niet kon weerspreken.

Vergoedingen
5.9.
Omdat [verzoeker] berust in het ontslag op staande voet, is het dienstverband 20 september 2024 geëindigd. [verzoeker] maakt aanspraak op een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. Deze verzoeken zullen hierna achtereenvolgens worden beoordeeld.

Transitievergoeding 5.10. Ten aanzien van de door [verzoeker] verzochte transitievergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Op basis van artikel 7:673 lid 1 BW heeft een werknemer bij het einde van het dienstverband van rechtswege aanspraak op een transitievergoeding als het dienstverband door de werkgever is beëindigd. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van artikel 7:673 BW, indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. [verzoeker] heeft door niet eerlijk te zijn over zijn identiteit een aandeel gehad in de ontstane situatie, dat is niet het handelen dat [bedrijf 1] aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd en zoals hiervoor is overwogen dient het feit dat dat niet is gebeurd deels voor rekening van [bedrijf 1] te blijven en is het toekennen van een transitievergoeding ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zoals [bedrijf 1] ter zitting meer subsidiair heeft bepleit. [verzoeker] heeft daarom recht op een transitievergoeding. De hoogte van de transitievergoeding is niet in geschil, zodat [verzoeker] dus aanspraak heeft op een transitievergoeding van € 478,94 bruto.
5.11.
De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding zal op grond van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 20 oktober 2024.

Gefixeerde schadevergoeding
5.12.
[bedrijf 1] heeft niet weersproken dat, in het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt, de opzegging ook onregelmatig is omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen. [bedrijf 1] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een schadevergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
5.13.
Tussen partijen bestaat wel discussie over de vraag of de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is verlengd tot 31 maart 2025, hetgeen bepalend is voor de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat op 29 augustus 2024 aan hem is medegedeeld dat arbeidsovereenkomst zou worden verlengd met zes maanden.Bij regelmatige opzegging op 20 september 2024 zou de arbeidsovereenkomst, rekening houdend met de opzegtermijn van één maand, op 1 november 2024 zijn geëindigd. [verzoeker] verzoekt daarom een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 3.277,26 (1 11/30e x € 2.398,00), te vermeerderen met een bedrag van € 602,40 aan vakantiegeld en met het vakantieloon over die periode.
5.14.
[bedrijf 1] heeft betwist dat er een contractverlenging heeft plaatsvonden. [bedrijf 1] heeft in dit verband aangevoerd dat het zij het aanbod tot verlening van de arbeidsovereenkomst heeft ingetrokken voordat dit aanbod door [verzoeker] is aanvaard. De arbeidsovereenkomst is daarom van rechtswege geëindigd op 30 september 2024, zodat [bedrijf 1] slechts een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het loon over de resterende negen dagen van september 2024 is verschuldigd aan [verzoeker] .
5.15.
De kantonrechter volgt [verzoeker] in zijn standpunt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een verlenging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter leidt dit af uit het feit dat partijen eind augustus 2024 hebben gesproken over een verlenging van de arbeidsovereenkomst. Volgens [bedrijf 1] is [verzoeker] is daarbij te kennen gegeven dat [bedrijf 1] eigen risicodrager is voor de ziektewet en dat [bedrijf 1] (enkel) om die reden de arbeidsovereenkomst met zes maanden wilde verlengen. Gelet op de beweegredenen van [bedrijf 1] voor het aanbieden van een contractverlenging en het doel dat zij daarmee voor ogen had, ligt het niet voor de hand dat de brief van 4 september 2024 slechts een aanbod behelsde dat nog door [verzoeker] moest worden geaccepteerd. [bedrijf 1] had immers belang bij een verlening van de arbeidsovereenkomst om te voorkomen dat zij de kosten voor de uitkering van [verzoeker] moest dragen. Ook de tekst van deze brief wijst niet op het feit dat enkel sprake is van een aanbod. Er staat immers: “Wij zijn blij je te kunnen mededelen dat [bedrijf 1] B.V. met ingang van 1 oktober 2024 je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verlengt tot en met 31 maart 2025.” [verzoeker] is in deze brief ook niet uitdrukkelijk verzocht akkoord te gaan doormiddel van een (digitale) handtekening. Daarnaast is niet gebleken dat [bedrijf 1] eerder dan in deze procedure aan [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt dat zij haar aanbod heeft ingetrokken. De hiervoor geschetste gang van zaken wijst er naar het oordeel van de kantonrechter op dat partijen het – anders dan door [bedrijf 1] is bepleit – wel een verlenging van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen, althans dat [verzoeker] daar, gelet op de gedragingen en uitlatingen van [bedrijf 1] , gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
5.16.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de voor [bedrijf 1] geldende opzegtermijn één maand bedraagt en dat het loon tot en met 20 september 2024 is betaald door [bedrijf 1] . Rekening houdende met deze opzegtermijn is [bedrijf 1] een schadevergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de periode van 21 september 2024 tot 1 november 2024. Uitgaande van een bruto maandloon ter hoogte van € 2.398,00 bruto is een vergoeding ter hoogte van € 3.453,12 (1+10/30 x € 2.398,00 x 1,08) toewijsbaar. Toekenning van deze vergoeding is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zoals [bedrijf 1] ook ten aanzien van dit verzoek meer subsidiair heeft bepleit. De kantontrechter verwijst naar hetgeen daarover al in het kader van de transitievergoeding is overwogen. Wel volgt de kantonrechter [bedrijf 1] in het verweer dat [verzoeker] voor de berekening van de gefixeerde schadevergoeding ten onrechte ook het loon voor de vakantiedagen die hij zou hebben opgebouwd heeft meegerekend, nu dat loon niet onder het loonbegrip van artikel 7:672 lid 11 BW valt. Dat deel van deel van het verzoek is daarom niet toewijsbaar.
5.17.
De wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 20 september 2024.

Billijke vergoeding 5.18. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Een ontslag op staande voet in strijd met de wettelijke regels wordt aan de zijde van de werkgever in beginsel geacht ernstig verwijtbaar te zijn. Dat betekent dat een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar is. De hoogte van de billijke vergoeding dient bepaald te worden aan de hand van de door de Hoge Raad in het arrest New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) weergegeven gezichtspunten. De vergoeding dient aan te sluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.19.
De kantonrechter is van oordeel dat de aan [verzoeker] toekomende billijke vergoeding met inachtneming van de in de rechtspraak weergegeven gezichtspunten op nihil gesteld dient te worden. Hierbij is van belang dat het ontslag op staande voet weliswaar niet rechtsgeldig is gegeven, maar dat het voor een groot deel gedragingen van [verzoeker] zelf zijn die daartoe hebben geleid. [verzoeker] heeft immers door het YoungOnes account van [naam 1] te gebruiken, door zichzelf op de werkvloer [naam 1] te laten noemen en door in het online contact met [bedrijf 1] zich te identificeren als [naam 1] de indruk gewekt en in stand gelaten bij [bedrijf 1] dat hij [naam 1] van het YoungOnes account was. Dat maakt dat het begrijpelijk is dat [bedrijf 1] , bij het zien van de matches op het profiel van [naam 1] , dacht dat zij mocht overgaan tot ontslag op staande voet. [verzoeker] had deze verwarring moeten voorkomen door ofwel tijdens zijn zzp-schap dan wel bij zijn indiensttreding helder te maken dat hij niet ‘ [naam 1] ’ als vermeld op het YoungOnes profiel is. Dit heeft hij niet gedaan. De hiervoor genoemde omstandigheden maken dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om naast de transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging een billijke vergoeding toe te kennen.

Eindafrekening
5.20.
[verzoeker] verzoekt dat [bedrijf 1] een correcte eindafrekening maakt en uitbetaalt ter zake het tot en met 20 september 2024 opgebouwde vakantiegeld en de openstaande vakantiedagen. [bedrijf 1] heeft bij verweerschrift een eindafrekening overgelegd, waaruit volgt dat [bedrijf 1] van [verzoeker] nog een bedrag te goed heeft van € 2.347,54 netto, wat onder meer komt doordat [verzoeker] te veel vakantiedagen heeft opgenomen. In reactie hierop heeft [verzoeker] ter zitting betwist dat hij te veel vakantiedagen heeft opgenomen. Voorts heeft hij gesteld dat [bedrijf 1] ten onrechte 160 uren terugvordert en ten onrechte een bedrag van

€ 194,00 in mindering heeft gebracht wegens een no-show bij de bedrijfsarts. [bedrijf 1] heeft in reactie hierop niet nader onderbouwd dat en waarom haar eindafrekening op deze punten wel correct is.
5.21.
Het had, nu de eindafrekening volgens [bedrijf 1] in een negatief saldo resulteert, op de weg van [bedrijf 1] gelegen om in het verweerschrift voldoende inzicht te verschaffen in de reden(en) daarvan. De enkele opmerking dat te veel genoten vakantie-uren in mindering zijn gebracht volstaat niet, omdat dat zo volgt uit de afrekening, niet de enige verklaring is voor het negatieve saldo. De kantonrechter is het ook met [verzoeker] eens dat geen kosten voor no-show in mindering mogen worden gebracht voor het bezoek aan de bedrijfsarts op 20 september 2024, al was het maar omdat [verzoeker] op dat moment ontslagen was. [bedrijf 1] dient dus een eindafrekening te maken aan de hand van een voor [verzoeker] verifieerbare verlofadministratie en zonder de aftrek van het bedrag van € 194,00 aan kosten voor no-show op een afspraak van 20 september 2024. Ook moet toegelicht zijn waarom op de loonstrook 160 uur salaris als negatieve verrekenpost zijn opgenomen. Dit deel van het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden toegewezen. In het geval met inachtneming van de hiervoor genoemde punten een positief bedrag op de eindafrekening resteert, moet [bedrijf 1] dat betalen. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 10 % vanwege de samenloop met de gevorderde wettelijke rente, die eveneens toewijsbaar is vanaf 1 oktober 2024.

Proceskosten 5.22. [bedrijf 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:

- griffierecht



87,00

- salaris gemachtigde



814,00

- nakosten



135,00

Totaal



1.036,00

De (voorwaardelijk) zelfstandige tegenverzoeken

Voorwaardelijk ontbindingsverzoek 5.23. [bedrijf 1] heeft, voor zover het ontslag op staande voet geen stand kan houden, de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden. [verzoeker] heeft echter niet verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet. Aan de voorwaarde voor behandeling van dit verzoek is dan ook niet voldaan.

Schadevergoeding wegens gemist regres 5.24. Als de arbeidsongeschiktheid van de werknemer is veroorzaakt door een derde, dan heeft de werkgever op basis van artikel 6:107a BW een regresrecht op de aansprakelijke derde partij. Dit houdt in dat de werkgever de gemaakte kosten, zoals het doorbetaalde loon, kan verhalen op de aansprakelijke derde partij. 5.25. Ten aanzien van het eerste ongeval in maart 2024 staat vast dat [verzoeker] , ondanks meerdere verzoeken daartoe, geen bewijsstukken (zoals een schadeformulier en de NAW-gegevens van de betrokken personen) heeft overgelegd. Volgens [bedrijf 1] heeft [verzoeker] op 27 maart 2024 zich voor de tweede keer ziek gemeld en toen daarbij vermeld dat hij geen schuld zou hebben aan het ongeval, de wederpartij zou schuld aan het ongeval hebben erkend. Vervolgens heeft [bedrijf 1] per mails van 9 en 13 april 2024 gevraagd het schadeformulier in te leveren. De gemachtigde van [bedrijf 1] heeft bij brief van 21 oktober 2024 nogmaals om het schadeformulier gevraagd. [verzoeker] heeft op (al) deze verzoeken niet gereageerd. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij het ongeluk in maart 2024 zelf heeft veroorzaakt, dat hij de schade met de wederpartij buiten de verzekering om heeft geregeld en dat hij dit ook kenbaar heeft gemaakt bij [bedrijf 1] , wanneer en bij wie precies kon hij niet meer zeggen.
5.26.
De kantonrechter overweegt dat het niet voor de hand ligt dat [bedrijf 1] in april 2024 tot tweemaal toe om het schadeformulier verzocht als [verzoeker] kort na het ongeval niet had gezegd dat de wederpartij aansprakelijkheid had erkend. Van [verzoeker] had mogen worden verwacht dat hij zijn eerst ter zitting ingenomen standpunt met concrete feiten had onderbouwd. Bijvoorbeeld door in elk geval de naam en adresgegevens van de wederpartij te noemen en (het bewijs) van door hem aan die partij vergoede schade. Dat heeft [verzoeker] (allemaal) niet gedaan, zodat de kantonrechter uitgaat van de stelling van [bedrijf 1] , dat [verzoeker] heeft gezegd dat de wederpartij aansprakelijkheid had erkend. Omdat [verzoeker] ten aanzien van dit ongeval heeft nagelaten om een compleet schadeformulier, dan wel andere verifieerbare documentatie aan te leveren waarmee [bedrijf 1] haar regresrecht zou kunnen uitoefenen, wijst de kantonrechter de vervangende schadevergoeding die [bedrijf 1] daarvoor vordert toe, te weten het netto betaalde loon over de periode van 27 maart 2024 tot 6 mei 2024, een bedrag € 3.223,62. De wettelijke rente hierover is toewijsbaar met ingang van 11 december 2024, de uiterste datum waarop [verzoeker] deze formulieren kon overleggenaan [bedrijf 1] .
5.27.
Ten aanzien van het tweede ongeval heeft [verzoeker] kort voor de zitting een onvolledig stuk overgelegd, namelijk een foto van (enkel) de voorzijde van het formulier. [bedrijf 1] heeft in reactie hierop opgemerkt dat ook de achterkant van belang is, omdat daar op is vermeld wat voor letsel er is opgelopen. [verzoeker] heeft daarop aangeboden dit alsnog in te brengen, maar naar het oordeel van de kantonrechter komt dat aanbod te laat. [bedrijf 1] heeft in het verweerschrift omschreven welke informatie zij in elk geval wilde hebben, daarbij is ook vermeld overige relevante gegevens over het ongeluk om regres te kunnen nemen. Het was voor [verzoeker] dus voldoende duidelijk dat ook de achterzijde moest worden aangeleverd. Ook de vervangende schadevergoeding ter zake van dit ongeval, het salaris over de periode van 14-20 september 2024, een bedrag van € 542,27 netto, is daarom toewijsbaar, evenals de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 11 december 2024.

Onderzoekskosten 5.28. [bedrijf 1] verzoekt tot slot betaling van de onderzoekskosten die zij heeft moeten maken om te achterhalen of [verzoeker] op 18 augustus 2024 bij [bedrijf 2] heeft gewerkt. Hiervoor is al geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Voor zover [bedrijf 1] in verband met dit ontslag kosten heeft gemaakt moeten die voor rekening van [bedrijf 1] blijven, dit verzoek wordt daarom afgewezen.

Proceskosten 5.29. [verzoeker] is de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf 1] tot op heden vastgesteld op

€ 543,00 aan gemachtigdensalaris en € 135,00 aan nakosten.
<nr>6</nr>De beslissing
De kantonrechter

het verzoek
6.1.
veroordeelt [bedrijf 1] aan [verzoeker] de transitievergoeding te betalen van € 478,94 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 oktober 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [bedrijf 1] aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 3.453,12 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [bedrijf 1] tot verstrekking aan [verzoeker] van een eindafrekening ter zake het tot en met 20 september 2024 opgebouwde vakantiegeld en vakantiedagen met inachtneming van hetgeen daarover onder 5.21 van deze beschikking is overwogen en – indien dit resulteert in een positief saldo – tot betaling van het uit hoofde daarvan verschuldigde bedrag, te vermeerderen met 10 % aan wettelijke verhoging en de wettelijke rente met ingang van 1 oktober 2024 tot aan de dag van de gehele betaling.
6.3.
veroordeelt [bedrijf 1] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 1.036,00. Als [bedrijf 1] na aanschrijving niet aan de veroordelingen voldoet en de beschikking moet worden betekend, moet [bedrijf 1] ook de kosten van de betekening betalen.
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

het tegenverzoek
6.6.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [bedrijf 1] van een bedrag van € 3.765,89 netto (€ 3.223,62 + € 542,27) te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 december 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.7.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf 1] vastgesteld op € 678,00. Als [verzoeker] na aanschrijving niet aan de veroordelingen voldoet en de beschikking moet worden betekend, moet [verzoeker] ook de kosten van de betekening betalen.
6.8.
wijst het meer of anders verzochte af;
6.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gewezen door mr. drs. S.L.M. Staals en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.

Artikel delen