Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNNE:2025:2277

Verdachte heeft met een zaklamp eenmalig met kracht op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Verdachte wordt vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag...

Rechtbank Noord-Nederland 13 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:2277 text/xml public 2025-06-13T14:50:53 2025-06-12 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-05-28 18-349577-24 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig Op tegenspraak NL Leeuwarden Strafrecht Wetboek van Strafrecht 302 Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2277 text/html public 2025-06-13T14:50:29 2025-06-13 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:2277 Rechtbank Noord-Nederland , 28-05-2025 / 18-349577-24
Verdachte heeft met een zaklamp eenmalig met kracht op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Verdachte wordt vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte bij zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 22.831,26 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

parketnummer 18/349577-24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2025.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 29 oktober 2024 te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven meermalen (met kracht) met een zaklamp in de richting van het hoofd van die

[slachtoffer] heeft geslagen, waarbij die [slachtoffer] (minstens) eenmaal op het hoofd is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 29 oktober 2024 te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) met een zaklamp in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, waarbij die [slachtoffer] (minstens) eenmaal op het hoofd is

geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft meermalen met kracht met een zaklamp in de richting van het hoofd van het slachtoffer geslagen waarbij hij het slachtoffer minstens eenmaal op het hoofd heeft geraakt. Door dit handelen heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van de verdachte volgt dat er in het geheel geen sprake was van enige vorm van opzet. Verdachte verklaart te zijn uitgegleden op het bankje in het [gebouw] , waarbij hij tijdens zijn val het slachtoffer met zijn zaklamp op zijn hoofd heeft geraakt. Niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, zodat vrijspraak dient te volgen.

In het geval bewezen wordt geacht dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat er bij het slachtoffer een aanmerkelijke kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel is geweest. Ook om die reden dient vrijspraak te volgen van het primair en subsidiair

tenlastegelegde.

Oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte ter zitting van 15 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik was op 29 oktober 2024 in het [gebouw] in [plaatsnaam] . Toen ik de trap van het [gebouw] inliep had ik een zaklamp in mijn hand.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2024, opgenomen op pagina 117 e.v van Politie Noord-Nederland met nummer 2024297480 d.d. 12 maart 2025, inhoudende als verklaring van brigadier [verbalisant] :

Op 2 november 2024 werd onder [verdachte] een metalen zaklamp in beslag genomen. Ik heb de zaklamp gewogen op een niet geijkte weegschaal en zag dat de zaklamp 495 gram woog. Ik zag dat de zaklamp ongeveer 28 cm lang was.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 oktober

2024, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024297480 d.d. 12 maart 2025, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :

Op 30 oktober 2024 (de rechtbank begrijpt: 29 oktober 2024) was ik in het [gebouw] in [plaatsnaam] . Ik zag een schim het [gebouw] in zetten. De schim had een staaf beet. Ik zag dat de schim direct uithaalde en sloeg mij op mijn kop. Ik voelde pijn op mijn hoofd. Aan de stem te horen herkende ik [verdachte] .

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige bij de

rechter-commissaris in strafzaken d.d. 7 mei 2025, inhoudende als verklaring van [getuige] :

Op 29 oktober 2024 was ik in het [gebouw] in [plaatsnaam] . Ik maakte een praatje met een jonge gast (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). Toen kwam onze reisleider [verdachte] naar boven stampen en pakte hij zijn Maglite en sloeg degene met wie ik stond te praten recht op zijn hoofd, zoals je met een hamer slaat.

Bewijs- en vrijspraakoverwegingen Feitelijke toedracht

De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van navolgende feiten en omstandigheden.

Op 29 oktober 2024 heeft verdachte aangever [slachtoffer] met een zaklamp op het hoofd geslagen. Uit de letselbeschrijving en de interpretatie van het letsel door forensisch artsen blijkt dat aangever hierdoor letsel heeft opgelopen aan zijn hoofd. Meer specifiek bestond het letsel van aangever uit een wond op het voorhoofd met een geschatte grootte van 3 centimeter lang.1 Uit de verklaring van getuige [getuige] leidt de rechtbank af dat verdachte met kracht heeft geslagen.

De rechtbank merkt op dat het dossier verschillende getuigenverklaringen bevat waarin staat dat verdachte meerdere keren met de zaklamp op het hoofd van het slachtoffer zou hebben geslagen. De rechtbank acht echter onvoldoende overtuigend bewezen dat er meerdere keren met kracht op of richting het hoofd van het slachtoffer is geslagen. Getuige [getuige] en aangever verklaren beiden over één klap met de zaklamp op het hoofd. De rechtbank gaat derhalve uit van één klap.

De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij is uitgegleden op het bankje in het [gebouw] en dat hij tijdens zijn val de aangever met de zaklamp op het hoofd heeft geraakt, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Deze verklaring is gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen onaannemelijk.

Zowel het slachtoffer als getuige [getuige] verklaren dat verdachte het slachtoffer op het hoofd heeft geslagen. Bovendien heeft getuige [getuige] bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat verdachte niet struikelde of viel. De rechtbank leidt hieruit af dat geen sprake is van een ongeluk, maar van bewust en gericht slaan op het hoofd van het slachtoffer.

De rechtbank ziet zich na de vaststelling van de feitelijke toedracht voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden.

Voorwaardelijk opzet

Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat zij dient te beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op een van deze gevolgen.

De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals het overlijden van aangever of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Vrijspraak poging doodslag

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en zal verdachte hiervan vrijspreken. De vraag of verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden, beantwoordt de rechtbank ontkennend.

De rechtbank maakt hierbij onderscheid tussen de kans in concreto en de kans in abstracto.

Allereerst beoordeelt de rechtbank de kans in concreto, waarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat de rechtbank enkel bewijs ziet voor het eenmalig slaan met een zaklamp op het hoofd van aangever. Verdachte heeft van bovenaf op het hoofd van aangever geslagen, waarbij aangever op de voorkant van zijn hoofd is geraakt. Uit de medische stukken blijkt niet dat sprake is geweest van een schedelbreuk, hersenletsel of andere levensbedreigende complicaties. Het slachtoffer is dus niet levensbedreigend gewond geraakt. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat er in concreto geen aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan.

Vervolgens beoordeelt de rechtbank de kans in abstracto. Deze ziet op de algemene gevaarzetting van de gedraging, los van de specifieke uitkomst in dit geval. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op het medische rapport van LOEF (Landelijk Onderzoeks- en Expertisebureau Forensisch Medisch Onderzoek). Uit dit rapport blijkt dat de gevaarzetting van stomp, inwerkend geweld op het hoofd afhankelijk is van verschillende variabelen. Bij een stompe krachtsinwerking op het hoofd is de schedel de belangrijkste barrière. Het hoofd en de kreukelzone (het aangezicht) kunnen een directe impact weerstaan zonder aanzienlijke schade te ondervinden. Als de kracht op het hoofd sterker is dan de kracht die het bot kan verdragen zal er een breuk optreden. Een simpele breuk van de schedel (zonder inwendig letsel) is doorgaans niet levensbedreigend. Anders is het wanneer er letsel onder de schedel ontstaat. Dit kan levensbedreigend zijn.

Het rapport van het LOEF beschrijft dat de kracht die nodig is om de schedel te laten breken afhankelijk is van vele factoren, zoals het gewicht van het voorwerp waar mee wordt geslagen en de snelheid waarmee dit voorwerp zich beweegt. Niet alleen het gewicht van het voorwerp, maar ook het soortgelijk gewicht daarvan is van belang. Tevens is de locatie waar het voorwerp het hoofd raakt van invloed op het (mogelijk) ontstaan van letsel. Het voorhoofdsbeen, wandbeen en achterhoofdsbeen zijn harde, relatief dikke botten. Het slaapbeen is fragieler en hier zal een lagere kracht nodig zijn om een breuk te veroorzaken.2

De rechtbank heeft vastgesteld dat door verdachte van boven naar beneden is geslagen op de bovenzijde van de schedel. De slag was dus gericht op een harder gedeelte van de schedel of, als slachtoffer zijn hoofd op het moment van slaan iets zou hebben opgericht, gericht op het aangezicht. Dit is net als de bovenzijde van de schedel een gedeelte van het hoofd waarbij een stompe krachtsinwerking niet direct levensbedreigend zal zijn. Verdachte heeft derhalve niet zijwaarts in de richting van een meer kwetsbaar deel van de schedel zoals bijvoorbeeld de slaap geslagen. De rechtbank acht tevens van belang dat het voorwerp waarmee verdachte heeft geslagen een zaklamp betreft van 28 centimeter lang met een gewicht van circa 495 gram.

Van een voorwerp met deze grootte en dit gewicht kan, anders dan bijvoorbeeld een massieve ijzeren staaf, niet zonder meer worden gezegd dat deze naar zijn aard gericht is op het toebrengen van dodelijk letsel, als daarmee boven op het hoofd wordt geslagen.

Op grond bovenstaande kan niet worden vastgesteld dat in concreto dan wel in abstracto een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring poging zware mishandeling

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de klap van verdachte. Verdachte heeft met een zaklamp van 28 centimeter lang met een gewicht van circa 495 gram, met kracht van boven naar beneden geslagen. Hij heeft daarbij het slachtoffer op zijn hoofd geraakt, maar als het slachtoffer zijn hoofd iets had opgericht op het moment van slaan had verdachte het slachtoffer vol in zijn aangezicht kunnen raken. De algemene ervaringsregels leren dat door met een dergelijk voorwerp krachtig te slaan op het aangezicht letsel kan ontstaan dat als meer dan licht letsel te kwalificeren is. Te denken valt aan ernstige botbreuken in de oogkassen, jukbeenderen, de neus en kaken. Door niettemin te slaan heeft verdachte bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard. Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 29 oktober 2024 te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht met een zaklamp in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, waarbij die [slachtoffer] op het hoofd is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1. subsidiair: poging tot zware mishandeling

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 3 jaren.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportage van de Reclassering van 8 mei 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 april 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten

Op de avond van 29 oktober 2024 heeft er een ernstig geweldsincident plaatsgevonden in het [gebouw] op [plaatsnaam] . Verdachte is het [gebouw] binnengegaan en heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een zaklamp met kracht op het hoofd te slaan. Met zijn handelen heeft verdachte in de eerste plaats een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. De dag na het incident is aangever opgenomen in het ziekenhuis waar hij elf dagen heeft gelegen. Aansluitend is hij overgeplaatst naar een revalidatiecentrum waar hij gedurende 26 dagen opgenomen is geweest.

Dat het feit ook psychisch een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer is gebleken uit zijn verklaring ter terechtzitting. Aangever heeft verklaard dat hij nog altijd herbelevingen ervaart van hetgeen hem de bewuste avond is overkomen. Verdachte heeft niet alleen het slachtoffer maar ook de aanwezige getuigen in het [gebouw] waaronder zes kinderen angst aangejaagd en bij hen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt.

Tot slot merkt de rechtbank op dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Bij de rechtbank is de indruk ontstaan dat verdachte niet doordrongen is van de ernst van het feit. Zij neemt verdachte dit alles bijzonder kwalijk.

Persoon van de verdachte

Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 3 april 2025, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een mishandeling. Dit betreft een veroordeling van enige tijd geleden (2015), waardoor dit niet in het nadeel van de verdachte zal meewegen in de bepaling van de straf.

Ook heeft de rechtbank het reclasseringsrapport van 8 mei 2025 in aanmerking genomen. Bij een veroordeling schat de reclassering het recidiverisico in als laag. Daarbij maakt zij wel de kanttekening dat een langdurige stressvolle situatie kan bijdragen aan het verhogen van het risico op een geweldsuitbarsting door verdachte en derhalve kan worden gezien als katalysator.

Verder ziet de reclassering dat verdachte een stabiele leefsituatie heeft en zijn bij hem geen aanwijzingen gevonden voor psychopathalogie. Als beschermende factor ziet de reclassering dat verdachte tijdens zijn voorlopige hechtenis contact heeft gezocht met een psycholoog en gedurende enige tijd gesprekken met deze psycholoog heeft gevoerd. Daarnaast is hij na zijn voorlopige hechtenis in gesprek gegaan met de

burgemeester en politie van [plaatsnaam] . Tevens staat verdachte open voor mediation. Uitgaande van een onderliggend conflict waar partijen zelfstandig onvoldoende uitkomen, is de reclassering van mening dat afspraken tussen verdachte en aangever wenselijk zijn. Wellicht dat er in een latere fase alsnog kan worden ingezet op een vorm van conflictbemiddeling.

Omdat verdachte en aangever beiden op [plaatsnaam] woonachtig en werkzaam zijn, ziet de reclassering uitvoering van een contact- en gebiedsverbod als niet uitvoerbaar. Tot slot wordt bij een veroordeling door de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.

Op te leggen straf

Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de oplegging van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest zoals bepleit door de verdediging doet geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan.

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat verdachte ter terechtzitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in zijn verwijtbaar handelen, dat hij geen empathie heeft getoond voor het slachtoffer en dat de gevolgen voor het slachtoffer fysiek en psychisch enorm heftig zijn geweest.

Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarbij als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 74.143,47 van materiële schade en

50.000,00 van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met uitzondering van de kosten die zien op hulpmiddelen en overige kosten van 1.183,85, de overnachtingskosten voor zover deze zien op de huur van het appartement van 4.975,00 en de kosten van het verlies van zelfwerkzaamheid van 55.038,36. De officier van justitie heeft

zich op het standpunt gesteld dat deze posten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat deze kosten nader civielrechtelijk onderzoek vergen.

Voor wat betreft de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van 7.500,00 als voorlopige schatting kan worden toegewezen en dat het overige deel niet- ontvankelijk zou moeten worden verklaard.

De officier van justitie heeft gevorderd het bedrag van in totaal 20.446,26 toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze vanwege de omvang en de hoeveelheid verschillende posten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering gedeeltelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de materiële vordering heeft de raadsman naar voren gebracht dat deze grotendeels is gestoeld op feitelijke en medische onjuistheden. Alleen de kosten die zijn gemaakt als gevolg van het fysieke letsel, de hoofdwond van de benadeelde partij, komen voor vergoeding in aanmerking. De kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt in verband met zijn neurologische klachten houden geen rechtstreeks verband met het strafbare feit en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de kosten met betrekking tot het verlies van zelfwerkzaamheid van 55.038,36 heeft de raadsman eveneens betoogd dat dit vanwege de complexiteit van de post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De materiële kosten dienen derhalve eventueel met uitzondering van de littekencrème van 10,79 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging aangevoerd dat dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd is, omdat slechts de psychische gevolgen ten aanzien van de hoofdwond voor vergoeding in aanmerking komen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uitgaande van het fysieke letsel de immateriële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van 500 tot 1.000 en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft daarbij verzocht de benadeelde partij, gelet op artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering, te veroordelen in de kosten die door de verdediging ten behoeve van de schadevordering zijn gemaakt.

Oordeel van de rechtbank

Materiële schade

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat ook de opname van de benadeelde partij in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum een rechtstreeks gevolg zijn van dit feit. De rechtbank zal de materiële vordering toewijzen tot een bedrag van 12.831,26. Dit bedrag betreft het totaal van de volgende schadeposten: ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding ( 853,-), medische kosten (totaal 830,79), reiskosten ( 1.400,06), parkeerkosten ( 222,40), boottickets ( 2.408,51), overnachtingen tijdens ziekhuisperiode ( 840,-), overnachtingen tijdens periode in revalidatiecentrum

( 1.926,50) en begeleidingskosten ( 4.350,-). De overige schadeposten vergen naar het oordeel van de rechtbank nader civielrechtelijk onderzoek en dit is een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank verklaart de vordering met betrekking tot deze schadeposten daarom niet-ontvankelijk.

Immateriële schade

De benadeelde partij heeft daarnaast 50.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en letsel heeft opgelopen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat ook de psychische en neurologische klachten van de benadeelde partij een rechtstreeks gevolg zijn van het subsidiair bewezen verklaarde en derhalve zijn toe te rekenen aan het handelen van verdachte. Hoewel op basis van medisch onderzoek niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat deze klachten zijn ontstaan door de klap met de zaklamp, ziet de rechtbank, anders dan de raadsman, hiervoor geen andere oorzaak. De rechtbank zal in de hoogte van het schadebedrag rekening houden met het fysieke letsel, de psychische klachten en de neurologische klachten van het slachtoffer. Gelet hierop zal de rechtbank het bedrag naar billijkheid begroten op 10.000,00. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Met betrekking tot het verzoek van de raadsman om de benadeelde partij te veroordelen in de door de verdachte gemaakte kosten ten behoeve van het schadevordering, oordeelt de rechtbank als volgt. Nu de rechtbank de vordering deels toewijst, ziet de rechtbank aanleiding om beide partijen in hun eigen proceskosten te veroordelen. Het verzoek van de raadsman wordt derhalve afgewezen.
Inbeslaggenomen goederen
Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen zaklamp gevorderd.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de inbeslaggenomen zaklamp.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zaklamp, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit met dit voorwerp is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Ten aanzien van de vordering benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:

- een bedrag van 22.831,26 (zegge: tweeëntwintigduizend achthonderdeenendertig euro en zesentwintig eurocent). Dit bedrag bestaat uit 12.831,26 materiële schade en 10.000,00 immateriële schade;

- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening.

Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 22.831,26 (zegge: tweeëntwintigduizend achthonderdeenendertig euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 149 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen en niet teruggegeven goed van de beslaglijst, te weten: 1 STK Zaklamp (goednummer: PL0100- 2024297480 -1769683 ).

Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2025.

Mr. Koelman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

1. Forensisch Geneeskundig Letselverslag opgemaakt door drs. E.I. Hofstra d.d. 5 december 2024 (p. 106

e.v.) en LOEF Forensisch medische letselrapportage met benoeming door drs. G. Reijnen en L. van den Berg d.d. 27 maart 2025.

2 LOEF Forensisch medisch letselrapportage d.d. 27 maart 2025.

Artikel delen