De decibel als meet- en rekeneenheid: dB(A) en dB
Artikel 1 Wgh omschrijft ‘geluid’ als met het menselijk oor waarneembare luchttrillingen.
Decibel (afgekort: dB) is de maat waarmee de sterkte van geluid (de geluidsdosis) wordt aangeduid. De toonhoogte van geluid wordt aangegeven met de frequentie ervan; de eenheid waarin frequentie wordt uitgedrukt, is de Hertz (Hz). Het menselijk oor kan frequenties waarnemen vanaf ongeveer 20 Hertz (heel laag gebrom) tot bijna 20.000 Hertz (heel hoog gesis of gefluit).
Laagfrequent geluid noemt men geluid met een frequentie beneden 100 Hertz. Laagfrequent geluid is geluid dat men niet alleen kan horen maar ook kan voelen. Sommige mensen zijn extra gevoelig voor laag frequent geluid. Bronnen van laagfrequent geluid zijn veelal grote, zware machines met een laag toerental, zoals pompen en ventilatoren.
Omdat het menselijk oor niet even gevoelig is voor alle geluidfrequenties, wordt bij geluidmetingen en -berekeningen een zogenoemd A-filter gebruikt. Lage en heel hoge tonen klinken minder hard dan tonen in het middengebied. Het A-filter corrigeert het gemeten geluid zodanig dat de meting zo goed mogelijk aansluit bij de gevoeligheid van het menselijk oor. Geluid dat is gemeten met dit A-filter, wordt dan ook wel uitgedrukt in dB(A).
De dosismaat die wordt gebruikt in de Europese Richtlijn 2002/49 inzake omgevingslawaai (de Lden, zie hierna), wordt echter niet uitgedrukt in dB(A) maar in ‘dB’.
Waar in de tekst van de Wgh de ‘Europese geharmoniseerde dosismaat’ wordt gebruikt, wordt daarvoor de aanduiding ‘dB’ gebruikt. Waar wordt gedoeld op de oude dosismaat, is de aanduiding ‘dB(A)’ gehandhaafd. Omdat ook de nieuwe dosismaat de A-weging bevat, is het verschil tussen de aanduiding ‘dB’ en de aanduiding ‘dB(A)’ in zoverre zuiver terminologisch.
De decibel is een logaritmische grootheid. Dat betekent ook dat decibellen niet zomaar bij elkaar kunnen worden opgeteld of van elkaar afgetrokken kunnen worden. Zo leidt een verdubbeling van het aantal geluidbronnen tot een toename van het geluid met circa 3 dB (en dus niet tot verdubbeling van het aantal decibels). Als bijvoorbeeld het geluidsniveau ten gevolge van een snelweg op een bepaalde plaats 70 dB bedraagt, dan leidt een verdubbeling van de verkeersintensiteit tot een verhoging van het geluidsniveau tot 73 dB (en niet 140 dB).
Equivalent geluidsniveau: Letmaal en Lden
De geluidbelasting die op een bepaalde locatie optreedt ten gevolge van industrie-, weg- en railverkeerslawaai etc., is doorgaans wisselend. Het wisselend geluidsniveau kan gemiddeld worden weergegeven in het zogenoemde equivalente geluidsniveau (LAeq: equivalent A-weighted Level).
De etmaalwaarde (Letmaal) is dan het gedurende een etmaal op een bepaalde locatie heersende equivalente geluidsniveau. Daarbij wordt er van uitgegaan dat geluidhinder tijdens de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) respectievelijk de nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur) zwaarder moet meewegen dan geluidhinder tijdens de dagperiode (07.00 tot 19.00 uur). Een bepaald geluidsniveau in de avond en de nacht wordt door het verminderen van geluiden uit de omgeving immers als hinderlijker ervaren dan het geluid dat overdag optreedt. Daarom wordt het niveau dat voor de avond wordt bepaald, verhoogd met een ‘straffactor’ van 5 dB en het nachtniveau met een factor van 10 dB.
De etmaalwaarde (Letmaal) is dan ook gedefinieerd als de hoogste waarde van:
de equivalente geluidbelasting gedurende de dag (07.00-19.00 uur);
de equivalente geluidbelasting gedurende de avond (19.00-23.00 uur) vermeerderd met een toeslag van 5 dB(A): Lavond;
de equivalente geluidbelasting gedurende de nacht (23.00-07.00 uur), vermeerderd met een toeslag van 10 dB(A): Lnacht.
In de regel zal de etmaalwaarde (Letmaal) corresponderen met de dagwaarde.
Bij de normstelling voor geluidhinder kunnen, omgekeerd, dezelfde toeslagen worden gehanteerd. Wanneer bijvoorbeeld bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een inrichting, gezien de aard van de omgeving, moet worden uitgegaan van een etmaalwaarde (Letmaal) van maximaal 50 dB(A) ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten (zoals woningen), zal voor de avond- en de nachtperiode worden uitgegaan van waarden die 5 dB(A) respectievelijk 10 dB(A) strenger zijn.
Wanneer een etmaalwaarde (Letmaal) voor het equivalente geluidsniveau van 50 dB(A) wordt aangehouden, betekent dit dus dat de dagwaarde 50 dB(A), de avondwaarde 45 dB(A) en de nachtwaarde 40 dB(A) is.
In de Wet geluidhinder is de etmaalwaarde inmiddels, waar mogelijk, vervangen door de dosismaat die wordt gehanteerd in de Europese Richtlijn omgevingslawaai. Deze nieuwe dosismaat is de Lden, wat staat voor ‘Level day-evening-night’.
Hoewel deze richtlijn het gebruik van deze dosismaat alleen voorschrijft voor geluidbelastingkaarten en actieplannen (zie hierna), heeft de wetgever er uit een oogpunt van harmonisatie voor gekozen deze dosismaat zo breed mogelijk in te voeren.
Ook voor de bepaling van Lden wordt het etmaal in drie periodes verdeeld: de dagperiode (07.00-19.00 uur), de avondperiode (19.00-23.00 uur) en de nachtperiode (23.00-07.00 uur). Zo betreft Lnight het equivalente geluidniveau gedurende de nachtperiode.
De drie etmaalwaarden worden eerst berekend op basis van het gemiddelde geluidsniveau over een heel jaar, waarna de voor de avond en voor de nacht berekende niveaus worden verhoogd met een ‘straffactor’ van 5 dB respectievelijk 10 dB.
Lden is dan het volgens een bepaalde formule vastgestelde gemiddelde van de berekende drie etmaalwaarden (en dus niet, zoals Letmaal, de hoogste van de drie etmaalwaarden). Een belangrijk verschil met de Letmaal-maat is dus dat alle etmaalperioden meetellen en dat niet de etmaalperiode met de hoogste waarde volledig bepalend is.
Omdat, bij een overigens gelijk geluidsituatie, het in Lden berekende geluidsniveau in de praktijk gemiddeld 2 decibel lager bleek uit te komen dan de in Letmaal berekende geluidsniveau, is in de Wgh bij de omzetting van de getalswaarde van de geluidnormen uitgegaan van dit gemiddelde verschil. Zo correspondeert de oude voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor geluidbelasting aan nieuw te bouwen woningen binnen de zone langs een weg met de nieuwe voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Voor industrieterreinen is de oude dosismaat vooralsnog gehandhaafd, omdat bij de reeds gezoneerde industrieterreinen conversie in de nieuwe dosismaat juridisch en technisch erg ingewikkeld bleek te zijn.
Hetzelfde geldt voor de omgevingsvergunningen voor inrichtingen (zie hierna).
Gelui
dswaarde aan de gevel en binnenwaarde
De op basis van de Wgh geldende geluidgrenswaarden zijn immissienormen, die aangeven welke geluidsniveaus maximaal mogen optreden ter plaatse van (de gevels van) geluidgevoelige objecten binnen zones langs industrieterreinen en wegen, spoor- en tramwegen. Geluidzones vormen in feite een aandachts- c.q. onderzoeksgebied waarbinnen de geluidsnormen voor geluidgevoelige objecten in acht behoren te worden genomen.
‘Gevel’ wordt in art. 1 Wgh gedefinieerd als een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
Uitgangspunt is dat in ieder geval binnen woningen en andere geluidsgevoelige objecten (scholen, verzorgings- en verpleeghuizen, kantoren, etc.) geen sprake mag zijn van onaanvaardbare geluidhinder.
Zo gaat de Wgh er voor nieuw te realiseren woningen binnen de zone langs een weg van uit dat het equivalente geluidsniveau binnen de woning (de ‘binnenwaarde’) in beginsel niet hoger mag zijn dan 33 dB (dat wil zeggen 35 dB(A)). Hierbij is ervan uitgegaan dat een gevel een geluidwering heeft van minimaal 15 dB.
Bij bestaande situaties wordt een binnenwaarde tot 43 dB nog aanvaardbaar geacht.
Indien de equivalente geluidgrenswaarde aan de gevel niet boven de 48 dB (de voorkeursgrenswaarde) komt, betekent dit dat binnenshuis, bij gesloten ramen, de geluidbelasting 33 dB of minder is.
Met de moderne bouwtechnieken is een gemiddelde geluidwering van 25 dB mogelijk. Dit betekent dat, onder bepaalde voorwaarden, ook bij een geluidbelasting aan de gevel van 58 dB nieuwbouw mogelijk zou moeten zijn.
Bij een nog hogere geluidbelasting zouden extra maatregelen nodig zijn (bijvoorbeeld aanvullende geluidsisolatie van de gevel en/of een geluidscherm of -wand). Wél zal dan een ‘hogere waarde’ moeten worden vastgesteld (zie hierna).
Voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde
Naast voorkeursgrenswaarden zijn op basis van de Wgh bovengrenzen vastgesteld die nimmer overschreden zouden mogen worden: de maximale toelaatbare grenswaarden.
Als blijkt dat niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en de geluidbelasting van de gevel(s) ligt of komt te liggen in de bandbreedte tussen de voorkeursgrenswaarden en de maximaal toelaatbare grenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden de realisatie van geluidgevoelige objecten binnen een zone en/of een geluidhinderlijke bestemming (weg, spoor- of tramweg, industrieterrein) tóch worden toegestaan nadat door het bevoegd gezag ‘hogere waarden’ zijn vastgesteld (‘hoger’ dan de voorkeursgrenswaarde).
Om een aanvaardbaar woon-, leef- of werkklimaat te waarborgen, zal dan in ieder geval wél ervoor moeten worden gezorgd dat het binnenniveau binnen geluidgevoelige objecten een bepaalde waarde niet te boven gaat (door het treffen van extra geluidwerende maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van extra geluidsisolatie).
Equivalent geluidsniveau en maximaal geluidsniveau (piekwaarde)
De in de Wgh geregelde zonering vervult een belangrijke functie in het kader van de ruimtelijke ordening en is er primair op gericht een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen bepaalde geluidbronnen en geluidsgevoelige bestemmingen en daardoor te waarborgen dat ter plaatse van die geluidgevoelige bestemmingen een uit een oogpunt van geluidbelasting aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig kan zijn. Dit wordt beoordeeld op basis van de bij en krachtens de Wgh vastgestelde waarden voor equivalente geluidsniveaus (uitgedrukt in Letmaal of Lden).
Waar het gaat om geluidhinder die wordt veroorzaakt door bedrijven, kan daarmee echter niet worden volstaan (van gemiddelde geluidsniveaus worden mensen doorgaans niet wakker, wél van geluidpieken). Daarbij moet ook worden bedacht dat de in de Wgh voorziene geluidzonering van industrieterreinen alléén betrekking heeft op terreinen waar zich ‘grote lawaaimakers’ kunnen vestigen zoals bedoeld in art. 2.1 lid 3 jo. Bijlage I, onderdeel B, van het Besluit omgevingsrecht.
De meer specifieke normering van geluidhinder door bedrijven zal gestalte moeten krijgen in het kader van het inrichtingenregime, en wel door het stellen van algemene regels als bedoeld in de art. 8.40 e.v. Wm, in het bijzonder het Activiteitenbesluit, en/of door voorschriften die worden verbonden aan een omgevingsvergunning (voor zover) die ziet op een activiteit als bedoeld in art. 2.1, lid 1 onder e, Wabo.
Handreiking industrielawaai
en vergunningverlening
Voor vergunningplichtige inrichtingen is het criterium ‘belang van de bescherming van het milieu’ uit art. 2.14 lid 3 Wabo (voorheen art. 8.10 lid 1 Wm) voor het aspect geluidhinder in abstracto ingevuld door de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Deze handreiking verscheen in 1998 als opvolgster van de Circulaire industrielawaai uit 1979. Deze handreiking is opgesteld omdat de eerdere circulaire aan gemeentebesturen te weinig ruimte bood voor maatwerk (onder andere door een te grove indeling in drie gebiedstypen). De gedachte was dat gemeentebesturen een gemeentelijke nota industrielawaai zouden opstellen, waarin per gemeentelijk gebied de toelaatbare geluidsniveaus worden aangegeven. Hiermee zou een grotere differentiatie worden bereikt. In de praktijk hebben echter maar weinig gemeentebesturen zo’n nota vastgesteld.
Zolang nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is opgesteld, zal volgens de handreiking bij beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning en bij de opstelling van geluidvoorschriften voor een inrichting gebruik moeten worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in de Circulaire Industrielawaai van 1979 was opgenomen. In de handleiding (hoofdstuk 4) wordt deze systematiek nog eens uiteengezet. Volgens vaste jurisprudentie mag het bevoegd gezag de handleiding – die dus geen harde rechtsregels bevat – hanteren als uitgangspunt bij vergunningverlening, omdat daarin ‘algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten’ zijn neergelegd.
In het voorjaar van 1999 verscheen verder een nieuwe Handleiding meten en rekenen industrielawaai, ter vervanging van de handleiding uit 1981. In deze handleiding worden de verschillende methoden voor het meten en berekenen van geluidsniveaus ten behoeve van de vergunningverlening en handhaving in het kader van de Wm beschreven.
De handreiking uit 1998 geeft dus aan welke geluidsnormen zouden behoren te worden gehanteerd, terwijl de handleiding uit 1999 aangeeft hoe de bestaande en de te verwachten geluidsniveau kunnen worden gemeten en berekend.
De handleiding gebruikt overigens niet meer het ‘equivalent geluidniveau (Laeq)’ maar het ‘langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)’ als beoordelingsgrootheid. Feitelijk zijn de beide begrippen echter nagenoeg identiek. Er is voor gekozen voortaan de term ‘langtijdgemiddeld beoordelingsniveau’ te gebruiken om meer aan te sluiten bij hetgeen thans internationaal wordt gehanteerd. Ook bij deze grootheid worden naast een etmaalwaarde (Letmaal) een avondwaarde (Lavond) en een nachtwaarde (Lnacht) aangehouden, die resp. 5 en 10 dB strenger zijn dan de etmaalwaarde.
Wél kent het ‘langtijdgemiddeld beoordelingsniveau’ enkele verfijningen. Het ‘langtijdgemiddeld beoordelingsniveau’ is gebaseerd op het equivalente geluidsniveau Laeq, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de afzonderlijke geluidsbijdragen tijdens de verschillende bedrijfstoestanden van een inrichting (‘bedrijfsduurcorrectie’), alsmede met het karakter van het geluid (tonaal, impulsachtig, muziek) en variaties van het immissieniveau ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen als gevolg van verschillende weersomstandigheden (‘meteocorrectie’). Tonaal geluid, geluid met een impulsachtig karakter en muziekgeluid worden namelijk vanwege hun karakter als extra hinderlijk beschouwd. Van tonaal geluid kan bijvoorbeeld sprake zijn bij jankende tandwielkasten, brommende transformatoren, gierende ventilatoren, modelvliegtuigen en bepaalde trilapparatuur (betonindustrie). Bij impulsachtig geluid komen in het geluidsbeeld geluidsstoten voor die minder dan 1 seconde duren en een zekere repetitie kennen. Een bijzondere vorm is impulsachtig geluid met een continu (soms periodiek) karakter. Denk aan geluid uit een constructiewerkplaats ten gevolge van hameren of bikken gedurende een zekere periode, het geluid van een stansmachine (continu en periodiek) of door blaffende honden. In aansluiting bij de handleiding pleegt sinds 1999 ook in vergunningsvoorschriften en in algemene regels ex art. 8.40 e.v. Wm (het Activiteitenbesluit) niet meer de term equivalent geluidniveau maar de term langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te worden gebruikt.
De in de handreiking beschreven systematiek heeft als uitgangspunt dat de bij de vergunningverlening te hanteren geluidsnormen mede afhankelijk zijn van de aard van het gebied. In landelijke gebieden moet worden gestreefd naar lagere waarden dan in drukke stadscentra. De systematiek van de handreiking kan als volgt worden samengevat.
Bij vergunningverlening moet éérst worden bezien of de in deze handreiking voor het equivalente geluidsniveau aanbevolen etmaalwaarde (Letmaal) van respectievelijk 50, 45 en 40 dB(A) ter plaatse van woningen in respectievelijk een stedelijke omgeving, een rustige woonwijk en een landelijke omgeving als grenswaarde gehanteerd kan worden. De waarden voor de avondperiode (Lavond) en de nachtperiode (Lnacht) zijn hierbij steeds 5 respectievelijk 10 dB(A) strenger dan de etmaalwaarde.
Zoals eerder opgemerkt, pleegt in vergunningvoorschriften niet meer het begrip equivalent geluidniveau maar het begrip ‘langtijdgemiddeld beoordelingsniveau’ te worden gebruikt. Ook bij de vaststelling van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt echter uitgegaan van het equivalente geluidniveau (zij het met verfijningen) en wordt onderscheiden tussen etmaalwaarde, avondwaarde en nachtwaarde.
Als die waarden redelijkerwijs niet haalbaar zijn, kan een hogere etmaalwaarde worden vastgesteld, die echter ter plaatse van woningen het heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid niet mag overschrijden. Het referentieniveau is het heersende achtergrondlawaai, wanneer wordt afgezien van de geluidbelasting die de vergunningaanvragende inrichting te weeg zal brengen.
Daarbij geldt echter een etmaalwaarde van 50 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woningen als maximum. Bij bestaande inrichtingen kan evenwel in sommige gevallen overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot maximaal een etmaalwaarde van 55 dB(A) toelaatbaar zijn op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen.
De vast te stellen grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus (Lmax) oftewel piekniveaus worden afgeleid van de grenswaarden die zijn vastgesteld voor het equivalente geluidniveau (c.q. het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau). Volgens de handreiking moeten de grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bij voorkeur worden vastgesteld op 10 dB(A) boven de waarden die zijn vastgesteld voor het equivalente geluidsniveau, maar maximaal op 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Daarbij zal moeten worden afgewogen in hoeverre bepaalde geluidsniveaus zijn te vermijden en of door (extra) geluidreducerende maatregelen een extra geluidreductie kan worden bereikt die in redelijke verhouding staat tot de daaraan verbonden (meer)kosten en inspanningen.
Overigens mogen volgens de handreiking in de dagperiode maximale geluidniveaus die niet door de hoofdactiviteit van het bedrijf worden veroorzaakt (zoals geluidniveaus als gevolg van laden en lossen van goederen op het terrein van de inrichting) na een bestuurlijke afweging worden uitgezonderd van de voorschriften.
Voor, bijvoorbeeld, de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een nieuwe inrichting in een stedelijke omgeving houdt dit in dat in principe moeten worden uitgegaan van een etmaalwaarde van maximaal 50 dB(A), en dus van een avondwaarde van maximaal 45 dB(A) en een nachtwaarde van maximaal 40 dB(A).
Dit betekent ook dat in principe maximale geluidsniveaus van 60, 55 en 50 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode moeten worden aangehouden.
Geluidsvoorschriften moeten worden afgestemd op de geluidemissie die de inrichting onder normale bedrijfsomstandigheden veroorzaakt en die derhalve representatief voor de bedrijfssituatie kan worden geacht (‘representatieve bedrijfssituatie‘).
Volgens de handreiking (par. 5.3) kan in de vergunningvoorschriften een regeling worden opgenomen op grond waarvan tot maximaal twaalf maal per jaar ontheffing van de gestelde geluidgrenswaarden kan worden verleend ten behoeve van bijzondere activiteiten die niet behoren tot de representatieve bedrijfssituatie. In de jurisprudentie is deze mogelijkheid aanvaard.
Het opnemen van zo’n regeling in de voorschriften mag evenwel geen automatisme zijn: in de vergunningaanvraag moet er om zijn verzocht en het bevoegd gezag moet vervolgens afwegen of en in hoeverre dit verzoek kan worden ingewilligd.
Voorwaarde is bovendien dat het moet gaan om activiteiten die niet tot de representatieve bedrijfssituatie behoren. Zo zijn voetbalwedstrijden in een voetbalstadion, gelet op de aard van deze inrichting, niet te beschouwen als activiteiten die niet behoren tot de representatieve bedrijfssituatie, ook al komen die wedstrijden over het gehele jaar genomen relatief weinig (minder dan dertig keer) voor. Ook activiteiten die minder vaak voorkomen, kunnen dus op grond van de aard van die activiteiten en de aard van die inrichting, toch deel uitmaken van de representatieve bedrijfssituatie. Dit impliceert dat daarvoor niet kan worden aangesloten bij de ontheffingsregeling in de handreiking, en daarvoor dus niet een hogere geluidgrenswaarde kan worden gesteld dan de richtwaarden dan wel het bestaande referentieniveau.
En als wél sprake is van regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie, mag opneming van een ontheffingsregeling in de voorschriften geen automatisme zijn: er moet in de vergunningaanvraag uitdrukkelijk om zijn verzocht en het bevoegd gezag moet vervolgens afwegen of en in hoeverre dit verzoek kan worden ingewilligd.
Circulaire geluidhinder
veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting
De geluidsnormen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening betreffen de zogenoemde directe geluidbelasting als gevolg van het in werking zijn van een inrichting.
De geluidbelasting die wordt veroorzaakt door verkeer van en naar de inrichting, voor zover deze aan de inrichting kan worden toegerekend, valt niet onder deze normen. Hiervoor dient de Circulaire geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting uit 1996 als beoordelingskader die in de praktijk ook wel de ‘schrikkelcirculaire’ wordt genoemd.
Dat het verkeerslawaai moet betreffen dat nog aan de inrichting is toe te rekenen, wil zeggen dat het moet gaan om aan- en afrijdend verkeer buiten het terrein van de inrichting dat (nog) niet in het normale verkeersbeeld is opgenomen (met name aan- en afrijdende vrachtauto’s).
De circulaire gaat uit van een equivalente geluidgrenswaarde van 50 dB(A) voor alle gebiedstypen, welke na een bestuurlijke afweging tot maximaal 65 dB(A) zou kunnen worden verhoogd, en kent geen piekwaarden. Door voor deze vorm van indirecte geluidhinder aparte normen te stellen is de ‘geluidgebruiksruimte’ van een inrichting uiteraard groter dan wanneer deze zou moeten worden meegeteld bij de berekening of aan de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden wordt voldaan.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit bevat algemene regels voor activiteiten zoals wordt bedoeld in art. 8.40 Wm. In hoofdstuk 7 is uitgebreid op het Activiteitenbesluit ingegaan. Afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit geeft regels over geluidhinder. Deze afdeling is van toepassing op inrichtingen type A en type B. Voor inrichtingen type C dient een omgevingsvergunning te worden verleend, waarin over geluidbelasting kunnen worden gesteld.
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, zijn in art. 2.17 de volgende waarden gesteld.
Overzicht 28: Waardenoverzicht LAr,LT en LAmax
|
|||
|
07:00–19:00 uur |
19:00–23:00 uur |
23:00–07:00 uur |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
40 dB(A) |
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen |
35 dB(A) |
30 dB(A) |
25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen |
70 dB(A) |
65 dB(A) |
60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen |
55 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB( |
Art. 2.17 bevat een aantal nadere bepalingen over de wijze waarop aan deze waarden moet worden getoetst. Een voor de praktijk belangrijke daarvan is dat, wanneer de inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) uit deze tabel (ook) op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting gelden. Dit artikel beoogt te voorkomen dat A- en B-inrichtingen meer geluidruimte gebruiken dan daadwerkelijk nodig is, en waardoor minder geluidruimte zou overblijven voor de zogenoemde ‘grote lawaaimakers’ wanneer (de gevel van) het meest dichtbij zijnde gevoelige gebouw op een grotere afstand dan 50 meter van het gezoneerde industrieterrein zou zijn gelegen (zodat de waarden uit voornoemde tabel eerst daar van toepassing zouden zijn, waardoor feitelijk een grotere geluidbelasting zou zijn toegestaan).
Voor inrichtingen op zogenoemde bedrijventerreinen gelden afwijkende geluidwaarden. Een bedrijventerrein is volgens art. 1 van het Activiteitenbesluit een cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in een bestemmingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein. Voor de toepassing van de regels met betrekking tot geluidhinder is er dus een belangrijk verschil tussen een bedrijventerrein (als bedoeld in het Activiteitenbesluit) en een gezoneerd industrieterrein (als bedoeld in de Wet geluidhinder).
Voorts geeft het Activiteitenbesluit afwijkende geluidwaarden voor enkele specifieke categorieën inrichtingen, waaronder glastuinbouwbedrijven, en zijn in het Activiteitenbesluit regels gesteld over de bronnen die bij het bepalen van de geluidbelasting niet dienen te worden betrokken, bijvoorbeeld stemgeluid. Zo kan bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege een school, in het kader van het Activiteitenbesluit geen rekening worden gehouden met het gejoel van spelende kinderen op het plein. Daarentegen dient wel rekening gehouden worden geluid met het geluid van het spel zelf (o.a. het geluid van speeltoestellen, het kaatsen van ballen etc.).
Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening zullen voor vergunningplichtige inrichtingen veelal strengere geluidswaarden moeten gelden dan voor vergelijkbare (vergunningvrije) inrichtingen, waarop het Activiteitenbesluit van toepassing is, met name in gevallen waarin de omgeving is te typeren als landelijk gebied of als rustige woonwijk.
Dat betekent echter niet dat het het bevoegd gezag vrij staat om uit enkel een oogpunt van rechtsgelijkheid bij vergunningverlening af te wijken van de normering uit de handreiking en daarbij dezelfde waarden aan te houden als die gelden voor vergelijkbare vergunningvrije inrichtingen.
Dat voor vergunningvrije inrichtingen normen kunnen gelden die minder streng zijn dan die welke van toepassing zijn op vergunningplichtige inrichtingen, is immers inherent aan een stelsel van algemene regels. Zo’n stelsel brengt naar zijn aard mee dat de daarin opgenomen voorschriften niet specifiek (kunnen) zijn toegesneden op de individuele situatie van een onder dit regime vallende inrichting. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag moet echter de specifieke bedrijfssituatie worden getoetst aan de geldende milieuhygiënische inzichten. Het betreft hier dus geen vergelijkbare situaties.
Toch biedt ook het Activiteitenbesluit ruimte voor maatwerk, door op grond van zogenoemde maatwerkvoorschriften af te wijken van de gestelde standaard geluidnormen en de geluidswaarden toe te snijden op de omstandigheden van het geval (zie over maatwerkvoorschriften uitgebreid paragraaf 7.8.8). Doorgaans kan met deze standaardnormen een aanvaarbare geluidkwaliteit in de directe omgeving van een bedrijf worden bereikt. Voor de mate van afwijking van de standaard geluidnormen zal doorgaans de hoogte van het referentieniveau van het ter plaatse heersende omgevingsgeluid bepalend kunnen zijn. Wanneer het referentieniveau laag is, zal bij naleving van uitsluitend de standaardnormen hinder voor de omgeving veelal niet te vermijden zijn.
Maatwerkvoorschriften kunnen ook worden gesteld om te bewerkstelligen dat technische voorzieningen worden aangebracht ter beperking van geluidbelasting of om het gedrag te beïnvloeden dat tot geluidhinder leidt. Te denken valt aan een maatwerkvoorschrift dat verplicht tot het aanbrengen van een geluidbegrenzer op een muziekinstallatie respectievelijk een maatwerkvoorschrift dat verplicht tot het sluiten van deuren ingeval livemuziek ten gehore wordt gebracht in een horecaonderneming, dan wel een maatwerkvoorschrift dat bepaalt dat bepaalde vanuit het oogpunt van geluidbelasting relevante activiteiten alleen binnen mogen worden verricht.
Methoden van geluidhinderbestrijding
De bestrijding van geluidhinder kan geschieden op de volgende wijzen:
bronbestrijding, waarbij geluidhinder door maatregelen aan de bron worden bestreden (emissiemaatregelen). Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verkeersmaatregelen, aan geluidwerende voorzieningen aan bedrijven, enzovoort;
maatregelen ter beperking van de overdracht van het geluid naar de omgeving (transmissiemaatregelen), waarbij bijvoorbeeld te denken valt aan het oprichten van geluidongevoelige bebouwing of geluidwerende voorzieningen (geluidwallen of -schermen) tussen bron en ontvanger;
immissiemaatregelen, dit wil zeggen maatregelen ter afscherming van de ontvanger. Hierbij valt te denken aan extra geluidsisolatie aan de gevel van geluidsgevoelige objecten, om te bereiken dat sprake is van een aanvaardbare binnenwaarde.
In beginsel moet worden gestreefd naar het treffen van maatregelen aan de geluidsbron. Maatregelen ter beperking van reeds bestaande geluidsoverlast en ter afscherming van de ontvanger hebben een beperkte werking en moeten worden gehanteerd als aanvulling op emissiemaatregelen.