Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Het bevoegd gezag moet bij de beslissing op de aanvraag in acht nemen, dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) moeten worden toegepast (artikel 2.14, lid 1, onder c, sub 1, van de Wabo). In artikel 1.1, lid 1, van de Wabo is het begrip BBT als volgt gedefinieerd:

“Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.”

In de wetsgeschiedenis wordt over het begrip BBT het volgende opgemerkt:

“De definitie van BBT vereist dat de ontwikkeling van de techniek plaatsheeft op een schaal die implementatie in de sector mogelijk maakt. De doorslag van ondersteuning van een techniek als BBT kan komen van één of meerdere installaties die de techniek ergens in de wereld toepassen. In enkele zeldzame gevallen kunnen zelfs proefprojecten een voldoende basis bieden. Wat betreft de kosteneffectiviteit van BBT wordt verwacht dat op de korte of lange(re) termijn BBT-maatregelen meestal kostenneutraal zullen zijn, maar tegelijkertijd wordt onvermijdelijk geacht dat enkele BBT zich in het geheel niet zullen terugbetalen. Dit wordt aanvaardbaar geacht als de maatschappelijke voordelen ervan opwegen tegen de kosten van de exploitant, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt.”

In artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat de BBT betrekking hebben op:

  • “de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

  • de toepassing van minder gevaarlijke stoffen;

  • de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

  • vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

  • de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

  • de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;

  • de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;

  • de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;

  • het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

  • de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

  • de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.”

In artikel 5.4, lid 2, van het Besluit omgevingsrecht wordt verwezen naar de informatiedocumenten die bij ministeriële regeling worden aangewezen. Dit is gedaan in de bijlage bij de ministeriële Regeling omgevingsrecht. Voor de meest milieubelastende inrichtingen (IPPC-inrichtingen) zijn op Europees niveau informatiedocumenten vastgesteld (BBT-reference documents ofwel BREF’s). Voor de afvalbranche zijn de BREF Afvalbehandeling (BREF Waste treatment) en de BREF Afvalverbranding (BREF Waste Incineration relevant. Daarnaast worden in de bijlage tal van aanvullende (B) REF-documenten genoemd die relevant zijn bij het bepalen van BBT voor de betreffende activiteit. Naast de Europese informatiedocumenten worden in de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht ook een aantal Nederlandse informatiedocumenten genoemd. Relevant voor afvalverwerkende inrichtingen zijn onder meer de Handreiking methaanreductie stortplaatsen, Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB 2012), Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots, Riooloverstorten deel 1-4b, Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen en Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging.

Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken moet rekening gehouden worden met BBT-conclusies en met bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken. Dit staat in artikel 5.4, lid 1, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De emissies onder normale bedrijfsomstandigheden mogen niet hoger zijn dan de met BBT geassocieerde emissieniveaus (BAT-AELs) uit de BBT-conclusies. Het bevoegd gezag waarborgt dit door de vastgestelde emissiegrenswaarden in de vergunning (artikel 5.5, lid 6, van het Bor).

Voor de BREF Afvalbehandeling zijn de BBT-conclusies op 17 augustus 2018 gepubliceerd.

Afwijken van de BBT-conclusies

Bij het opstellen van een omgevingsvergunning voor het aspect milieu voor een inrichting met een IPPC-installatie moeten dus de BBT-conclusies worden toegepast. Vaststellen van minder strenge emissiegrenswaarden is alleen mogelijk als toepassing van de BBT-conclusies leidt tot buitensporig hogere kosten als gevolg van geografische ligging, lokale milieuomstandigheden of technische kenmerken (artikel 5.5, lid 7, van het Bor). Een dergelijke afwijking moet in de vergunning uitdrukkelijk worden gemotiveerd.

De BREF Afvalbehandeling (BREF WT) is in 2018 geactualiseerd en ontsloten op de site van InfoMil. In onderstaande tabel 10.1 zijn de onderwerpen van de BBT-conclusies voor afvalbehandeling aangegeven.


1.

ALGEMENE BBT-CONCLUSIES

1.1

Algehele milieuprestaties

BBT 1-5

1.2

Monitoring

BBT 6-11

1.3

Emissies naar lucht

BBT 12-16

1.4

Geluid en trillingen

BBT 17-18

1.5

Emissies naar water

BBT 19-20

1.6

Emissies als gevolg van ongevallen en incidenten

BBT 21

1.7

Materiaalefficiëntie

BBT 22

1.8

Energie-efficiëntie

BBT 23

1.9

Hergebruik van verpakkingen

BBT 24

2.

BBT-CONCLUSIES VOOR DE MECHANISCHE BEHANDELING VAN AFVAL

2.1

Algemene BBT-conclusies voor de mechanische behandeling van afval

2.1.1

Emissies naar lucht

BBT 25

2.2

BBT-conclusies voor de mechanische behandeling in shredders van metaalafval

2.2.1

Algehele milieuprestaties

BBT 26

2.2.2

Deflagraties

BBT 27

2.2.3

Energie-efficiëntie

BBT 28

2.3

BBT-conclusies over de behandeling van AEEA die VFK’s en/of VKW’s bevatten

2.3.1

Emissies naar lucht

BBT 29

2.3.2

Explosies

BBT 30

2.4

BBT-conclusies voor de mechanische behandeling van afval met calorische waarde

2.4.1

Emissies naar lucht

BBT 31

2.5

BBT-conclusies voor de mechanische behandeling van kwikhoudende AEEA

2.5.1

Emissies naar lucht

BBT 32

3.

BBT-conclusies voor de biologische behandeling van afval

3.1

Algemene BBT-conclusies voor de biologische behandeling van afval

3.1.1

Algehele milieuprestaties

BBT 33

3.1.2

Emissies naar lucht

BBT 34

3.1.3

Emissies naar water en waterverbruik

BBT 35

3.2

BBT-conclusies voor de aerobe behandeling van afval

3.2.1

Algehele milieuprestaties

BBT 36

3.2.2

Geur- en diffuse emissies naar lucht

BBT 37

3.3

BBT-conclusies voor de anaerobe behandeling van afval

3.3.1

Emissies naar lucht

BBT 38

3.4

BBT-conclusies voor de mechanische biologische behandeling (MBB) van afval

3.4.1

Emissies naar lucht

BBT 39

4.

BBT-CONCLUSIES VOOR DE FYSISCH-CHEMISCHE BEHANDELING VAN AFVAL

4.1

BBT-conclusies voor de fysisch-chemische behandeling van vast afval en/of steekvast slib

4.1.1

Algehele milieuprestaties

BBT 40

4.1.2

Emissies naar lucht

BBT 41

4.2

BBT-conclusies voor de herraffinage van afgewerkte olie

4.2.1

Algehele milieuprestaties

BBT 42-43

4.2.2

Emissies naar lucht

BBT 44

4.3

BBT-conclusies voor de fysisch-chemische behandeling van afval met calorische waarde

4.3.1

Emissies naar lucht

BBT 45

4.4

BBT-conclusies voor de regeneratie van afgewerkte oplosmiddelen

4.4.1

Algehele milieuprestaties

BBT 46

4.4.2

Emissies naar lucht

BBT 47

4.5

BBT-GEN voor emissies van organische verbindingen naar lucht als gevolg van de herraffinage van afgewerkte olie, de fysisch-chemische behandeling van afval met calorische waarde en de regeneratie van afgewerkte oplosmiddelen

Met de BBT geassocieerd emissieniveau (BBT-GEN) voor geleide TVOS-emissies naar lucht als gevolg van de herraffinage van afgewerkte olie, de fysisch-chemische behandeling van afval met calorische waarde en de regeneratie van afgewerkte oplosmiddelen

5-30 mg/Nm3

4.6

BBT-conclusies voor de thermische behandeling van afgewerkte actieve kool, gebruikte katalysatoren en uitgegraven verontreinigde grond

4.6.1

Algehele milieuprestaties

BBT 48

4.6.2

Emissies naar lucht

BBT 49

4.7

BBT-conclusies voor de reiniging van uitgegraven verontreinigde grond met water

4.7.1

Emissies naar lucht

BBT 50

4.8

BBT-conclusies voor de decontaminatie van PCB-houdende apparatuur

4.8.1

Algehele milieuprestaties

BBT 51

5.

BBT-CONCLUSIES VOOR DE BEHANDELING VAN OP WATER GEBASEERDE, VLOEIBARE AFVALSTROMEN

5.1

Algehele milieuprestaties

BBT 52

5.2

Emissies naar lucht

BBT 53

Tabel 10.1 – Overzicht BBT-conclusies uit BREF Afvalbehandeling

De in de BREF Afvalbehandeling genoemde technieken kunnen ook worden gehanteerd als referentiekader bij inrichtingen die niet onder de RIE vallen. Op het moment dat er geen concrete BBT zijn vastgesteld, kan soms teruggevallen worden op de meer algemene milieu-uitgangspunten (bijvoorbeeld bestrijding aan de bron).

Enkele voorbeelden uit de rechtspraak:

IPPC-installatie of niet? – ABRvS, 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:139.

Kern van het geschil is dat verweerder meent dat het hier gaat om een IPPC-installatie als bedoeld in de Europese Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU, hierna: RIE) en dat de beste beschikbare technieken (BBT) uit de BREF Afvalbehandeling kunnen worden voorgeschreven, maar dat vergunninghoudster van oordeel is dat er geen sprake is van een IPPC-installatie op grond van de voorganger van de Richtlijn industriële emissies (namelijk de IPPC-richtlijn). Door uit te gaan van de RIE in plaats van de IPPC is het beoordelingskader anders en zijn de voorschriften te streng. De Afdeling stelt vast dat op het moment van besluitvorming de RIE moest worden toegepast en dat daardoor de bijlage bij deze richtlijn bepalend is voor de vraag of er sprake is van een IPPC-installatie. Aangezien de inrichting betrekking heeft op het opslaan van gevaarlijke afvalstoffen in afwachting van nuttige toepassing en de totale capaciteit meer dan 50 ton bedraagt, is er sprake van een IPPC-installatie en konden bij het stellen van voorschriften de inzichten uit BREF Afvalbehandeling gehanteerd worden. Het beroep wordt voor dat onderdeel ongegrond verklaard.

IPPC-installatie dierlijke mest? – Rechtbank Oost Brabant, 8 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1680.

De rechtbank is van mening dat, anders dan eisers stellen, dierlijke mest niet is aan te merken als dierlijk afval zoals is opgenomen in categorie 6.5 van bijlage I van de IPPC-richtlijn. Op basis van een andere categorie is hier wel sprake van een IPPC-inrichting.

Milieustraat een IPPC-installatie? – Rechtbank Gelderland, 7 mei 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1861.

Het bezwaar van eisers tegen het verlenen van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets behelst dat verweerder hier een milieuvergunning had moeten verlenen, omdat het gaat om een inrichting die is genoemd in de (voormalige) EG-richtlijn 2008/1/EG “geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging” (IPPC-richtlijn). Zij stellen dat het gaat om een installatie voor de verwijdering of nuttige toepassing met een capaciteit van 10 ton per dag of meer. De rechtbank oordeelt dat opslag geen handeling is die onder nuttige toepassing valt. Voor wat betreft verwijdering vallen de aangevraagde handelingen onder de capaciteitsdrempel van 10 ton (per dag) of meer. Er wordt dan niet voldaan aan de definitie van een gpbv-installatie (IPPC-installatie). Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Bijschrift: De opvolger van de IPPC-richtlijn, Richtlijn industriële emissies, is gewijzigd in die zin dat alleen opslaginstallaties met een capaciteit van meer dan 50 ton (dus zonder tijdsaanduiding) zijn aan te merken als IPPC-inrichting en dus vergunningplichtig blijven.

BBT als BREF geen concrete informatie bevat – ABRvS, 28 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:878.

Weigering voor de lozing afvalwaterstroom. De Afdeling stelt vast dat de hier van toepassing zijnde BBT-documenten, te weten de BREF Afvalbehandeling en de BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling, geen concrete beste beschikbare techniek voorschrijven voor een lozing van een afvalbewerkingsbedrijf als van appellante. Om die reden wordt beschouwd of het mogelijk en redelijk is om te voldoen aan het algemene uitgangspunt dat brongerichte maatregelen de voorkeur hebben boven zuiveringstechnische maatregelen (bij een AWZI). De Afdeling stelt vast dat het Hoogheemraadschap aannemelijk heeft gemaakt dat de afvalwaterstromen zodanige hoeveelheden bestrijdingsmiddelen zullen bevatten dat deze niet zonder het toepassen van zuiveringstechnieken bij de bron mogen worden geloosd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het toepassen van een zuiveringstechniek onevenredig hoge kosten met zich meebrengt. Om die reden heeft verweerder de lozing in redelijkheid kunnen weigeren. De stelling van appellante dat niet zij de bron maar de glastuinbouwbedrijven de bron van de verontreiniging zijn, gaat niet op omdat de afvalwaterstromen het gevolg zijn van activiteiten van appellante en zij deze wenst te lozen op de AWZI en zij dus kan worden aangemerkt als bron in de zin van artikel 8.11, lid 3, Wet milieubeheer. Het besluit wordt (om een andere reden) gedeeltelijk vernietigd. De weigering voor wat betreft de lozing van de bestrijdingsmiddelen bevattende afvalwaterstromen blijft in stand.