Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Op basis van de Wnb is het verplicht om een plan met (mogelijke) verslechterende of significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied te onderwerpen aan een natuurtoets.

Art. 2.7, lid 1 jo. art. 2.8 Wnb. In het verleden: art. 19j Nbw 1998.

In het geval waarin mogelijk sprake is van significante effecten moet deze toets ook bestaan uit een passende beoordeling. De verplichting daartoe vloeit voort uit artikel 6, derde en vierde lid Hrl. De wijze waarop de natuurtoets voor plannen wordt uitgevoerd is identiek aan de toetsing van projecten. Om die reden wordt voor wat betreft de inhoud, het verloop en de eisen die zijn verbonden aan en valide natuurtoets verwezen naar de voorafgaande paragraaf.

De natuurtoets voor plannen (art. 2.7, lid 1 jo. art. 2.8 Wnb) is de opvolger van artikel 19j, lid 1 Nbw 1998.

De bovenstaande verplichting heeft betrekking op alle plannen met mogelijke verslechterende of significant verstorende effecten op de kwalificerende natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Artikel 6, lid 3 Hrl en Kamerstukken II, 2011/12, 33348, 3, p. 107.

In de praktijk is deze toets voornamelijk van belang voor het vaststellen van een bestemmingsplan in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.

Het voorgaande neemt niet weg dat de natuurtoets soms ook voor andere plannen wordt uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn (of waren) regionale structuurplannen, inrichtingsplannen en provinciale omgevingsplannen.

Ingevolge artikel 3.1, eerste lid Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht om voor het grondgebied van de gemeente een of meerdere bestemmingsplannen vast te stellen.

Een bestemmingsplan kan naast de vereisten die zijn opgenomen in Wro/ Wabo alleen worden vastgesteld voor zover er wordt voldaan aan de onderzoekseis van artikel 2.8 Wnb.

Een vergelijkbare opmerking kan worden gemaakt met betrekking tot provinciale en rijksinpassingsplannen. Zie bijvoorbeeld: ABRvS 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:589 (Provinciaal inpassingsplan “Marinierskazerne Vlissingen”) en ABRvS 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3003 (Rijksinpassingsplan “Natuurgebied het Zwin”).

Het is denkbaar dat de uitkomsten van een passende beoordeling nopen tot het treffen van bepaalde maatregelen om (mogelijke) verslechterende of significante effecten op de kwalificerende habitats en soorten in een Natura 2000-gebied te voorkomen. Op basis van de beschikbare jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat dergelijke maatregelen – indien mogelijk − in een bestemmingsplan worden geborgd.

Een recent voorbeeld is te vinden in ABRvS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1621 (Bestemmingsplan Windpark Den Tol Netterden).

Een gemeenteraad mag in een dergelijk geval bijvoorbeeld niet kiezen voor een privaatrechtelijke overeenkomst. Dit blijkt uit de Afdelingsuitspraak ‘Bestemmingsplan Tuibrug, gemeente Hoorn’:

Het genoemde bestemmingsplan maakt het onder meer mogelijk om 40 woningen te realiseren in de wijk Kersenboogerd te Hoorn. In verband met mogelijke significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van een nabijgelegen Natura 2000-gebied is een passende beoordeling opgesteld. Hieruit blijkt dat de activiteiten die het bestemmingsplan toelaat, verslechterende gevolgen kunnen hebben voor in het Natura 2000-gebied voorkomende meervleermuizen. In verband daarmee is in het bestemmingsplan voor bepaalde delen van het plangebied een verbod opgenomen om (straat)verlichting te plaatsen. Het ‘nut en de noodzaak’ van deze maatregel staat niet ter discussie. Wel de manier waarop dit verbod moet worden afgedwongen. De gemeenteraad meent te kunnen volstaan met een privaatrechtelijk kettingbeding in de, met de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen te sluiten, koopovereenkomsten. De Afdeling vindt de privaatrechtelijke constructie niet voldoende en acht een publiekrechtelijke borging in de vorm van een gebruiksregeling (verbodsbepalingen) in het bestemmingsplan noodzakelijk. In dat verband valt op dat de Afdeling geen onderscheid aanbrengt tussen de openbare ruimte en particuliere gronden.

ABRvS 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011 (Bestemmingsplan ‘Tuibrug’, gemeente Hoorn).

De verplichting om een bestemmingsplan aan artikel 2.8 Wnb te toetsen, levert in de praktijk regelmatig problemen op. Bijvoorbeeld in de situatie waarin ten onrechte in het geheel geen natuurtoets of passende beoordeling is uitgevoerd, of in het geval waarin een passende beoordeling niet volgens de daarvoor geldende regels (zoals de ‘beste wetenschappelijke kennis ter zake’) is opgesteld. Meestal besluit de Afdeling in dat soort situaties tot het geheel of gedeeltelijk vernietigen van het vastgestelde bestemmingsplan.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1621 (Bestemmingsplan Windpark Den Tol Netterden), ABRvS 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3384 (Bestemmingsplan Cantineweg Katwijk) en ABRvS 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0501 (Bestemmingsplan buitengebied Terschelling).

Artikel 2.8 Wnb speelt een zeer belangrijke rol bij het borgen van de bescherming van de kwalificerende natuurwaarden van een Natura 2000-gebied in een bestemmingsplan. Hierbij vormt niet een goede ruimtelijke ordening, maar de bescherming van de habitats en soorten van een Natura 2000-gebied het uitgangspunt.

De formulering en inhoud van de natuurtoets voor plannen roept een aantal vragen op. In de eerste plaats beperkt deze toets zich tot de instandhoudingsdoelstellingen van de habitats en soorten in een Natura 2000-gebied. De instandhoudingsmaatregelen vallen niet onder het bereik van deze toets. De uitvoering van dergelijke maatregelen is van belang voor het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten. In de tweede plaats spreekt de tekst van artikel 2.8, eerste lid Wnb over ‘rekening houden’ met de instandhoudingsdoelstellingen en niet over ‘in acht nemen’. In dat verband zou de vraag kunnen rijzen of de kwalificerende natuurwaarden in een Natura 2000-gebied wel afdoende worden beschermd. Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling betreft het een afweging op hoofdlijnen tussen de belangen van een Natura 2000-gebied en andere naburige (eventueel conflicterende) bestemmingen. De vaststelling van een bestemmingsplan is in principe alleen mogelijk als significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen ontbreken. Wanneer mogelijk wel sprake is van significante effecten is het vaststellen van het plan alleen mogelijk voor zover wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria.

Dit zijn de voorwaarden die zijn opgenomen in art. 2.9 Wnb.

Op die manier is het natuurtoets voor plannen in overeenstemming met verplichtingen die voortvloeien uit artikel 6 Hrl. Daar komt bij dat ten behoeve van de realisering van een project of een andere handeling in het plangebied in de regel ook nog een natuurvergunning en/ of een verklaring van geen bedenkingen benodigd is.

De laatste situatie doet zich voor indien voor de realisatie van een project zowel een omgevingsvergunning voor bouwen (art. 2.1, lid 1 sub a Wabo) als een natuurvergunning (art. 2.7, lid 2 Wnb) nodig is.

In het kader van een aanvraag voor een natuurvergunning en/ of een verklaring van geen bedenkingen moet indien daar noodzaak toe bestaat (opnieuw) een natuurtoets worden uitgevoerd.