Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Art. 107 VWEU verbiedt staatssteun aan ondernemingen. Dat stelt beperkingen aan de mogelijkheden tot het voeren van nationaal milieubeleid, zoals een belemmering voor het verlenen van subsidies voor bepaalde productieprocessen. Art. 107 lid 1 VWEU bepaalt: ‘Behoudens afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staat of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de staten ongunstig beïnvloedt.’

Er is dus sprake van verboden staatssteun wanneer aan de volgende vijf criteria wordt voldaan:

  1. zij wordt door de staat verleend of met staatsmiddelen bekostigd;

  2. zij komt ten goede aan bepaalde ondernemingen of producties;

  3. zij verschaft een voordeel aan een onderneming, die deze niet langs normale, commerciële weg zou hebben verkregen (‘niet-marktconform voordeel’);

  4. zij leidt tot (dreigende) vervalsing van de mededinging; en

  5. zij leidt tot ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten.

Het communautaire begrip steunmaatregel wordt ruim opgevat: ieder door of vanwege de overheid dan wel uit overheidsmiddelen gefinancierd voordeel, al dan niet in de vorm van geld toegekend, die door een of meer ondernemingen wordt genoten anders dan op grond van normale commerciële transacties (‘voordeel van niet-marktconforme aard’). Het communautaire steunbegrip omvat dan ook naast evidente vormen van steunverlening (zoals het verstrekken van subsidies), iedere vorm van begunstiging van bepaalde economische activiteiten bekostigd uit de publieke middelen, zoals preferentiële vrijstellingen van belastingheffing

Vgl. HvJ EG zaak 61/79, Jur. 1980, 1205, Denkavit; HvJ EG 13 maart 1996, zaak 387/92, Banco di credito, Jur. 1994, I-877.

of het tegen niet-commerciële condities deelnemen in het kapitaal van ondernemingen

Vgl. HvJ EG, zaak 234/84, België v. Commissie, Jur. 1986, 2263.

of het anderszins verstrekken van voordelen.

Ook aan het begrip ‘staat’ wordt een ruime uitleg gegeven: onder staatssteun vallen naast voordelen verleend door de rijksoverheid, ook voordelen die worden verleend door decentrale overheden maar óók voordelen die worden verleend door ondernemingen die nauw aan de overheid zijn gelieerd of waarop de overheid een aanzienlijke invloed heeft. Onder omstandigheden kunnen dus óók dergelijke ondernemingen worden beschouwd als verleners van steun.

Art. 107 VWEU verbiedt staatssteun aan ondernemingen. We wezen er al op dat ook het begrip onderneming in het EU-mededingingsrecht breed is en elke eenheid die economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm en de wijze financiering omvat. Zoals voor alle EU-regels, is ook voor de toepassing van art. 107 VWEU vereist dat er sprake is van interstatelijke effecten (‘ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten’). Bij steunmaatregelen wordt dit echter al gauw aangenomen.

Als aan de bovengenoemde vijf criteria is voldaan, is er sprake van verboden staatssteun, tenzij een beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen uit het Verdrag. In art. 107 lid 2 en 3 VWEU is aangegeven, in welke uitzonderingsgevallen staatssteun toch verenigbaar wordt (lid 2) of kan worden geacht (lid 3) met de gemeenschappelijke markt. Art. 107 lid 2 noemt enkele categorieën van gevallen waarvoor op grond van het Verdrag een automatische vrijstelling geldt (en die dus per definitie ook zijn vrijgesteld van aanmelding bij de Commissie). Art. 107 lid 3 somt de gevallen op waarin een steunmaatregel, na goedkeuring (‘ontheffing’) door de Commissie, verenigbaar kán worden geacht met de gemeenschappelijke markt.

Volgens art. 108 lid 3 VWEU moet een nieuwe nationale steunmaatregel (of de wijziging van een bestaande steunmaatregel) worden aangemeld bij de Commissie, die vervolgens onderzoekt of die maatregel op grond van een van de in art. 107 lid 3 genoemde gronden verenigbaar met de interne markt kan worden geacht.

Zolang een maatregel niet is goedgekeurd, mag zij niet worden uitgevoerd (blokkeringsregeling ofwel standstill-gebod). Ter voldoening aan dit gebod bepaalt art. 8 van het Besluit milieusubsidies dat ministeriële milieusubsidieregelingen (‘programma’s’) niet mogen worden vastgesteld, respectievelijk beschikkingen tot subsidieverlening niet mogen worden gegeven voordat de Commissie het programma, onderscheidenlijk de subsidie, heeft goedgekeurd. Indien de Commissie van mening is dat een voornemen tot steunverlening onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, opent zij een inbreukprocedure die tot gevolg heeft dat de desbetreffende regeling tot de eindbeslissing wordt opgeschort.

Bestaande nationale steunmaatregelen worden door de Commissie onderworpen aan een ‘voortdurende controle’ op verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt (art. 108 leden 2 en 3 VWEU).

Het bepaalde in art. 107 lid 1 heeft geen rechtstreekse werking. De in art. 108 lid 3 neergelegde blokkeringsregeling, die inhoudt dat een nieuwe steunmaatregel niet ten uitvoer mag worden gebracht indien ze (nog) niet door de Commissie is goedgekeurd, heeft echter wél rechtstreekse werking.

HvJ EG 22 maart 1977, zaak 78/76, Jur. p. 595.

Hierop kan dus ook in een procedure bij de nationale rechter een beroep worden gedaan. De op basis van niet aangemelde en goedgekeurde steunregelingen toegekende steun is onrechtmatig en moet worden terugbetaald.

Artikel 109 VWEU bepaalt dat de Raad verordeningen kan vaststellen inzake de toepassing van art. 107 en 108, alsmede inzake de vrijgestelde soorten van steunmaatregelen. Van belang zijn met name de Procedureverordening, waarin door de Commissie de meldingsprocedure van art. 108 nader is uitgewerkt (zie par. 5.2.7.2 van dit Handboek), en de Verordening inzake horizontale steunmaatregelen, ook wel bekend als de Machtigingsverordening.

‘Horizontale steunmaatregelen’ zijn vormen van steun die zich in alle economische sectoren kunnen voordoen (vandaar ‘horizontaal’). Deze op art. 109 jo. art. 107 lid 3 VWEU gebaseerde verordening geeft de Commissie de bevoegdheid om ten aanzien van de bij die verordening genoemde categorieën van horizontale steunmaatregelen algemene criteria te formuleren inzake verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt. Op grond van deze bevoegdheid heeft de Commissie zogenoemde vrijstellingsverordeningen vastgesteld voor ‘de-minimissteun’

De Latijnse woorden ‘de minimis’ zijn een verkorting van het adagium De minimis non curat lex, wat zoveel betekent als dat het recht zich niet met triviale zaken bezig houdt.

, steun aan midden- en kleinbedrijf, opleidings- en werkgelegenheidssteun, steun voor milieumaatregelen, steun voor onderzoek en ontwikkeling en regionale investeringssteun (zie verder hierna).