uitspraak
zaaknummer: 24/502
en
(gemachtigden: mr. S. Piron en C. Zieleman)
Met het besluit van 7 december 2023 heeft de minister het herzieningsverzoek van de onderneming van 19 oktober 2023 afgewezen. De onderneming heeft herziening gevraagd van de beslissing op bezwaar van 21 maart 2023, waarin het bezwaar tegen het besluit van
10 mei 2022 deels gegrond is verklaard en een subsidie is verleend van € 9.209,88.
Met het besluit van 22 april 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming niet-ontvankelijk verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming, en de gemachtigden van de minister.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt, in samenhang met artikel 6:7 van de Awb, dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar. Dat de onderneming na afloop van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
De onderneming voert aan dat zij het, na wederom een afwijzing te hebben ontvangen, min of meer had opgegeven. Zij heeft daarom in eerste instantie geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek, maar een betalingsregeling aangevraagd. Naar aanleiding daarvan kreeg zij een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan de lijn die haar aanraadde bezwaar te maken. De onderneming heeft toen, ondanks dat de termijn al verstreken was, toch bezwaar gemaakt. Het bestreden besluit voelt alsof ze wederom tegen een muur oploopt.
Voor het beoordelingskader voor de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend. Het College begrijpt dat de onderneming er, na al verschillende procedures te hebben gevoerd, wellicht geen heil meer in zag om opnieuw bezwaar te maken. Dat is echter een keuze die voor haar rekening dient te blijven. Zij was, zo blijkt uit het feit dat zij voor eerdere subsidieperiodes (succesvol) bezwaar heeft gemaakt, op de hoogte van de bezwaartermijn van zes weken. Zij heeft er echter bewust voor gekozen om ditmaal geen gebruik te maken van de mogelijkheid om bezwaar te maken. De termijnoverschrijding kan daarom aan haar worden toegerekend.
Het beroep is ongegrond.
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk