Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep.
Centrale Raad van Beroep 16 July 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1030
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15-07-2025
Datum publicatie
16-07-2025
Zaaknummer
23/1141 WIA
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Bijzondere kenmerken
Proceskostenveroordeling
ECLI:NL:CRVB:2025:1030text/xmlpublic2025-07-16T15:00:542025-07-15Raad voor de RechtspraaknlCentrale Raad van Beroep2025-07-0923/1141 WIAUitspraakProceskostenveroordelingNLBestuursrecht; SocialezekerheidsrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2025:1030text/htmlpublic2025-07-16T14:59:512025-07-16Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:CRVB:2025:1030 Centrale Raad van Beroep , 09-07-2025 / 23/1141 WIA Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep.
23/1141 WIA Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2023, 21/774 (aangevallen uitspraak) Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft op 10 juli 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Op 11 september 2024 heeft mr. Bakker namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten. OVERWEGINGEN Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 10 juli 2024 volledig aan haar bezwaren is tegemoetgekomen. Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 907,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift) voor verleende rechtsbijstand. De kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken voor het inschakelen van een deskundige komen gedeeltelijk, tot een bedrag van € 5.155,57 (expertiserapport van verzekeringsarts M.J. Gerritze tegen een bedrag van € 1.864,57 en expertiserapport van psychiater M.L. Stek tegen een bedrag van € 3.291,-), voor vergoeding in aanmerking. De nota van 18 oktober 2023 ter hoogte van € 385,87 komt niet voor vergoeding in aanmerking. De nota is door Triage opgemaakt voor werkzaamheden betreffende het verwerken van inkomende post, een algemeen advies en het uitwerken van een medisch advies. Desgevraagd heeft appellante te kennen gegeven dat deze factuur ziet op het beantwoorden van een vraagstelling. Een dergelijke vraagstelling of rapport daaromtrent, is niet in een voor de Raad kenbaar schriftelijk stuk neergelegd en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De totale kostenveroordeling komt uit op een bedrag van € 7.876,57. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 7.876,57,-; bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025. (getekend) S.B. Smit-Colenbrander (getekend) M.D.F. de Moor Zie de uitspraak van 18 september 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF0207.