Afwijzing verzoek om terug te komen van de weigering om een Wajong-uitkering toe te kennen. Herhaalde aanvraag. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.
Centrale Raad van Beroep 16 July 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1032
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15-07-2025
Datum publicatie
16-07-2025
Zaaknummer
24/2073 WAJONG
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
ECLI:NL:CRVB:2025:1032text/xmlpublic2025-07-16T14:56:542025-07-15Raad voor de RechtspraaknlCentrale Raad van Beroep2025-07-0924/2073 WAJONGUitspraakHoger beroepNLBestuursrecht; SocialezekerheidsrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2025:1032text/htmlpublic2025-07-16T14:44:252025-07-16Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:CRVB:2025:1032 Centrale Raad van Beroep , 09-07-2025 / 24/2073 WAJONG Afwijzing verzoek om terug te komen van de weigering om een Wajong-uitkering toe te kennen. Herhaalde aanvraag. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.
24/2073 WAJONG Datum uitspraak: 9 juli 2025 Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juli 2024, 23/5988 (aangevallen uitspraak) Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) SAMENVATTING Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen van de weigering om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante had zij voorafgaand aan haar achttiende jaar een ontwikkelingsstoornis en is sprake van nieuwe medische informatie waaruit blijkt dat zij op haar achttiende jaar jonggehandicapt was. De Raad volgt dit standpunt niet. Het Uwv heeft op goede gronden geen aanleiding gezien om van de weigering terug te komen. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juni 2025. Appellante is verschenen, vergezeld door haar zus en bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger. OVERWEGINGENInleiding 1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. 1.1. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 3 februari 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante te maken heeft met spastische darmen en psychische klachten. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat de eerste ziektedag van appellante gelegen is na haar achttiende jaar. Bij besluit van 6 april 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. 1.2. Op 31 mei 2021 heeft appellante opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft ze vermeld dat bij haar (onder meer) sprake is van een licht tot matige verstandelijke beperking. Ter ondersteuning van de aanvraag heeft appellante informatie van haar behandelend psychiater overgelegd. Bij besluit van 8 december 2021 heeft het Uwv geen aanleiding gezien terug te komen van het besluit van 6 april 2020 vanwege het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. 1.3. Op 9 januari 2023 heeft appellante een derde aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Daarbij is informatie gevoegd van de huisarts, psychiater en de behandelend psychiater, psycholoog en orthopedagoog van Fivoor van 30 november 2022. Nadat de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden, heeft het Uwv bij besluit van besluit van 1 mei 2023 geweigerd terug te komen van zijn eerdere afwijzingsbesluiten. 1.4. Bij besluit van 27 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2023 ten grondslag waarin deze het standpunt van de verzekeringsarts onderschrijft. Uitspraak van de rechtbank 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als toetsingskader en heeft zij het Uwv erin gevolgd dat van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is. Bij de voorgaande beoordelingen zijn de ontwikkelingsachterstand van appellante en de conclusies van het psychodiagnostisch onderzoek van 23 juli 2020 al meegewogen. De door appellante (in bezwaar) overgelegde informatie van Fivoor en de huisarts bevatten geen nieuwe informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat een ontwikkelingsachterstand op het achttiende jaar van appellante niet is uit te sluiten, maar dat de belastbaarheid op dat moment niet meer objectief is vast te stellen. Over de intelligentietest uit 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat twijfels zijn geuit over de validiteit van de testafnamen, waardoor de berekening van de totale IQ-score geen betrouwbare maat is voor het algemeen intellectueel functioneren. Bovendien is appelante (inmiddels) bekend met forse psychisch problematiek die van grote invloed kan zijn op de IQ-test zodat de uitkomst van deze test niet automatisch kan worden teruggelegd op het achttiende jaar van appellante. De rechtbank volgt deze motivering en ook wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld over de leerproblemen van appellante. Niet vast staat dat deze problemen het gevolg zijn van een vroeggeboorte aangezien er bijvoorbeeld ook psychosociale redenen aan ten grondslag kunnen liggen. Voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk moet worden geacht, ziet de rechtbank geen grond. Het standpunt van appellante 3.1. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Appellante heeft altijd al te kampen gehad met een lichte tot matige verstandelijke handicapt die haar sterk heeft belemmerd in haar ontwikkeling op alle levensgebieden. Zij is extreem vroeggeboren en dit had enorme gevolgen voor de ontwikkeling en het IQ van appellante. De psychische klachten zijn ontstaan ná het achttiende jaar en hadden derhalve op de ontwikkelingsachterstand en het zeer lage totaal IQ van appellante geen invloed. Op haar vijftiende jaar zat appellante nog in groep zeven van de basisschool, hetgeen al zeer bijzonder genoemd kan worden. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen conclusies trekt gelet op verschil tussen de verklaringen van de moeder van appellante en rapporten van deskundigen, acht appellante dat niet terecht en dient volgens haar uitgegaan te worden van laatstgenoemde informatie. Volgens appellante kan op grond van de beschikbare informatie over onder andere haar leervormogen en ontwikkelingsachterstand niet anders worden geconcludeerd dan dat zij in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Het standpunt van het Uwv 3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het oordeel van de Raad 4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van de weigering om haar een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. 4.1. Het Uwv heeft op de herhaalde aanvraag van appellante beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. 4.2. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. 4.3. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. 4.4. Ook de in hoger beroep ingebrachte informatie, waaronder een brief van psychiater S. Kapitein van 28 maart 2024, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Naar vaste rechtspraak kunnen in zaken waarop artikel 4:6 van de Awb van toepassing is, slechts die stukken worden betrokken die het bestuursorgaan voorafgaand aan de beslissing op bezwaar ter beschikking stonden. Hiervan is geen sprake bij voormelde brief van 28 maart 2024. De overige op 6 juni 2025 overgelegde stukken van Fivoor en de huisarts zijn vrijwel gelijkluidend aan hun eerdere brieven waarmee het Uwv al in bezwaar bekend was. Gelet op wat onder 4.2 is overwogen kunnen deze stukken daarom niet als nieuw feit worden aangemerkt. 4.5. Aangesloten wordt verder bij het oordeel van de rechtbank dat in wat appellante heeft aangevoerd geen grond is gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Conclusie en gevolgen 5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. 6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025. (getekend) A.I. van der Kris (getekend) C.M. Snellenberg Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8835.