Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:CRVB:2025:1038

Beëindiging ZW-uitkering. Appellante kan meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. De geselecteerde functies zijn passend voor appellante.

Centrale Raad van Beroep 16 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:CRVB:2025:1038 text/xml public 2025-07-16T11:56:12 2025-07-15 Raad voor de Rechtspraak nl Centrale Raad van Beroep 2025-07-02 24/1897 ZW Uitspraak Hoger beroep NL Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2025:1038 text/html public 2025-07-16T11:50:34 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:CRVB:2025:1038 Centrale Raad van Beroep , 02-07-2025 / 24/1897 ZW
Beëindiging ZW-uitkering. Appellante kan meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. De geselecteerde functies zijn passend voor appellante.

24/1897 ZW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2024, 22/8096 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 2 juli 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de uitkering die appellante op grond van de ZW ontving terecht per 24 juni 2022 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Voor appellante is mr. Klaassen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft gewerkt als assistent manager voor 32 uur per week. Op 28 september 2020 heeft zij zich ziekgemeld met chronische pijnklachten aan de rug en armen en fibromyalgie. Het Uwv heeft aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een Eerstejaars ZW-beoordeling is deze uitkering voortgezet, omdat appellante op dat moment niet ten minste 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
1.2.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar heeft appellante op 7 april 2022 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 mei 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 24 juni 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Wat betreft de zorgvuldigheid heeft de rechtbank overwogen dat een betrokkene op grond van rechtspraak van de Raad uiterlijk in de fase van bezwaar moet zijn onderzocht door een verzekeringsarts en als dat niet het geval is, de reden daarvoor voldoende moet zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft overwogen dat appellante als bezwaargrond alleen melding heeft gemaakt van afspraken die bij haar behandelaars staan ingepland en een brief van de neuroloog van 5 juli 2022 heeft overgelegd met een afspraakbevestiging in het HagaZiekenhuis. Daarmee heeft appellante niet gemotiveerd waarom de medische beoordeling van het Uwv niet deugdelijk zou zijn. Een fysiek onderzoek was op basis van deze gronden niet noodzakelijk. Verder heeft de rechtbank de motivering van het Uwv gevolgd, dat in dit geval een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben omdat de primaire arts over uitgebreide informatie van de behandelaars beschikte, dat uitgebreid de anamnese is afgenomen en dat bij fysiek onderzoek geen afwijkingen werden geobjectiveerd.
2.2.
Ook inhoudelijk heeft de rechtbank de beoordeling door het Uwv onderschreven. In dat verband heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv rekening heeft gehouden met de psychische en lichamelijke klachten, die verband houden met spannings- en stemmingsklachten, met de fibromyalgie en de rugklachten. Zij is in staat geacht om niet stresserende, statisch en dynamisch weinig belastende werkzaamheden te verrichten. Zij is aangewezen geacht op werkzaamheden waarbij zij niet of nauwelijks wordt afgeleid, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en zonder verhoogd persoonlijk risico. Verder dient rechtstreeks contact met klanten te worden vermeden en mogen werkzaamheden geen leidinggevende aspecten bevatten. Dat er nog vervolgafspraken bij behandelaars stonden ingepland, zoals voor het carpaal tunnelsyndroom (CTS), hoefde voor de beoordeling van de belastbaarheid per de datum in geding volgens de rechtbank niet te worden afgewacht. Zo is de diagnose CTS pas op 10 juli 2023 voor de eerste maal vermeld.
2.3.
De in beroep overgelegde medische informatie maakt de beoordeling volgens de rechtbank niet anders. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2023 en 5 december 2023 gevolgd en overwogen dat het Uwv voor de rugklachten onder meer beperkingen voor trillingen, tillen, duwen en trekken heeft aangenomen. Voor meer beperkingen ziet de rechtbank geen aanleiding. Wat betreft de gestelde gehoorbeperking tot 30% aan een oor heeft het Uwv bij rapport van 8 mei 2023 volgens de rechtbank overtuigend toegelicht dat een gehoorverlies met een gehoorapparaat kan worden weggenomen, zodat voor het aannemen van een beperking op dit onderdeel geen aanleiding bestaat. Ook wordt appellante niet gevolgd in haar stelling dat een urenbeperking aan de orde is, omdat de situaties genoemd in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid zich in dit geval niet voordoen. Voor het raadplegen van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.4.
De rechtbank heeft verder overwogen dat nu de beperkingen in de FML zijn onderschreven, de functies in medisch opzicht voor appellante mogelijk zijn. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 8 december 2023 op heldere wijze de geschiktheid van de voorgehouden functies heeft gemotiveerd.

Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat haar medische situatie is onderschat en dat te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML. Appellante stelt dat door een onjuiste beoordeling door haar behandelend neuroloog een onjuiste diagnose is gesteld c.q. dat die diagnose te laat is gesteld en dat zij al per datum in geding leed aan CTS. Een klacht hierover, gericht aan de behandelend neuroloog, werd (deels) gegrond verklaard. Verder heeft appellante bij brief van 25 februari 2025 nadere medische stukken van de revalidatiearts van 13 februari 2025 ingezonden.

Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Toegelicht is dat bij het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan de besluitvorming van 23 mei 2022 geen objectiveerbare afwijkingen zijn vastgesteld. Een beperking aan de handen was dan ook niet aan de orde.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Medische beoordeling
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd en heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De omstandigheid dat appellante een klacht heeft ingediend tegen de behandelend neuroloog, maakt de beoordeling niet anders. Appellante heeft in dit kader ter zitting toegelicht dat er al vanaf de val van de trap in 2021 sprake was van handklachten. Appellante stelt dat ook toen al sprake was van tintelende vingers, wat een aanwijzing is dat sprake kan zijn van CTS. Volgens appellante heeft zij de klacht van tintelingen in haar vingers ook al eerder gemeld bij de verzekeringsartsen en is dit niet goed in de rapporten verwoord. In dat verband wordt overwogen dat uit de overgelegde stukken inzake de klacht tegen de neuroloog blijkt dat appellante voor de eerste keer op 2 september 2022 tegenover de neuroloog melding heeft gemaakt van tintelende vingers. De klacht hield in dat de neuroloog niet adequaat op die melding heeft gereageerd. De stelling van appellante dat al voor september 2022 sprake was van tintelingen aan de handen en dat er om die reden beperkingen aan de handen moeten worden aangenomen per de datum in geding, 24 juni 2022, wordt niet gevolgd. In het dossier zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden. Zo wordt hiervan in de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv geen melding gemaakt. Bij onderzoek aan de handen heeft de verzekeringsarts blijkens het rapport van 7 april 2022 geen afwijkingen geconstateerd en is de knijpkracht van de handen normaal bevonden. De nadruk van de klachten lag op de rugklachten, waarvoor appellante een MRI had ondergaan en waarvan de uitslag in juli 2022 is besproken. Ook in de informatie van de huisarts blijkt niet van klachten van tintelingen aan de handen voor september 2022. De in hoger beroep overgelegde medische informatie werpt geen ander licht op de beoordeling. In de brief van de revalidatiearts van 13 februari 2025 is wat betreft CTS verwezen naar releases in 2023 en 2024. Dit is ook geruime tijd na de datum in geding. Er zijn in het dossier dan ook geen aanknopingspunten om appellante te volgen in haar stelling dat tintelingen en beperkingen aan de hand in verband met CTS aan de orde waren rond juni 2022. De enkele – subjectieve – stelling van appellante, dat deze aandoening al rond de datum in geding aan de orde was, is daarvoor onvoldoende.
4.4.
De Raad ziet dan ook geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank dat de functionele mogelijkheden van appellante juist zijn vastgesteld, wordt daarom gevolgd.
4.5.
Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, nu er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling.

Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv, uitgaande van de juistheid van de FML van 8 april 2022, voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.

6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) C.M. Snellenberg

Zie de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.

Artikel delen