Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:CRVB:2025:1082

Ongewijzigde voorzetting WGA-uitkering waarbij mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%. Verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op datum in geding niet duurzaam was. Geen recht op IVA-uitkering.

Centrale Raad van Beroep 30 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:CRVB:2025:1082 text/xml public 2025-07-30T17:48:33 2025-07-23 Raad voor de Rechtspraak nl Centrale Raad van Beroep 2025-07-09 23/1281 WIA Uitspraak Hoger beroep NL Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2025:1082 text/html public 2025-07-30T17:48:12 2025-07-30 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:CRVB:2025:1082 Centrale Raad van Beroep , 09-07-2025 / 23/1281 WIA
Ongewijzigde voorzetting WGA-uitkering waarbij mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%. Verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op datum in geding niet duurzaam was. Geen recht op IVA-uitkering.

23/1281 WIA, 25/684 WIA

Datum uitspraak: 9 juli 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2023, 22/1644 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak (uiteindelijk) over de vraag of het Uwv terecht de WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%, per 10 juni 2021 ongewijzigd heeft voortgezet. Volgens betrokkene waren zijn beperkingen op 10 juni 2021 duurzaam en had het Uwv hem daarom een IVA-uitkering moeten toekennen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de WGA-uitkering heeft voortgezet.
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak, in een meervoudige kamer, behandeld op een zitting van 31 januari 2024. Betrokkene is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

De Raad heeft het onderzoek heropend en H.N. Sno, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 31 januari 2025 rapport uitgebracht.

Op 27 februari 2025 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.

Betrokkene heeft zijn zienswijze op deze gewijzigde beslissing gegeven. Het Uwv heeft daarop gereageerd.

De meervoudige kamer heeft de zaak doorverwezen naar de enkelvoudige kamer.

Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als installateur voor 40 uur per week. Op 14 januari 2020 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Bij besluit van 28 november 2021 heeft het Uwv betrokkene na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 12 januari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Op 18 maart 2021 heeft de ex-werkgever van betrokkene een verzoek om een herbeoordeling ingediend. In verband met dit verzoek, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts, door een psychiater van Psyon en door en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juni 2021. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor betrokkene functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 39,22%. Het Uwv heeft bij besluit van 26 juli 2021 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 10 juni 2021 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 39,22%.
1.2.
Bij besluit van 8 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag en een nieuwe FML van 7 februari 2022.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij wordt uitgegaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, dus volledige arbeidsongeschiktheid en het Uwv alleen nog moet ingaan op de vraag of deze volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is.

De procedure in hoger beroep
3.1.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
3.2.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting van 31 januari 2024 heropend en heeft aanleiding gezien om psychiater Sno als deskundige te benoemen. In zijn rapport van 31 januari 2025 heeft psychiater Sno geconcludeerd dat betrokkene op de datum in geding een ernstige depressieve stoornis had.
3.3.
Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft het Uwv bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 februari 2025 (bestreden besluit 2) bepaald dat betrokkene per 10 juni 2021 onveranderd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat de WGA-loonaanvullingsuitkering op en na 1 augustus 2023 onveranderd wordt uitbetaald naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van 26 februari 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat betrokkene per 10 juni 2021 volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, maar deze volledige arbeidsongeschikt niet duurzaam is.
3.4.
Betrokkene is het niet geheel eens met bestreden besluit 2. Volgens betrokkene was hij op 10 juni 2021 duurzaam arbeidsongeschikt en had hem om die reden een IVA-uitkering moeten worden toegekend.
3.5.
Onder verwijzing naar een rapport van 26 maart 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv herhaald dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een IVAuitkering.
Het oordeel van de Raad
4. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de opdracht die de rechtbank heeft gegeven. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd. Omdat het Uwv met bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van betrokkene, wordt dit besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de procedure betrokken.
4.2.
De Raad beoordeelt bestreden besluit 2 aan de hand van wat betrokkene hierover in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt.
4.3.
Niet (meer) in geschil is dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt alleen nog de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de datum in geding, 10 juni 2021, tevens moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat betrokkene op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
Met de rapporten van 26 februari 2025 en 26 maart 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op 10 juni 2021 niet duurzaam was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van psychiater Sno dat betrokkene op de datum in geding een ernstige depressieve stoornis had, overgenomen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat bij betrokkene op de datum in geding sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Hoewel betrokkene al vele jaren klachten heeft, zijn de arbeidsbeperkingen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet duurzaam. Betrokkene is namelijk vele jaren niet onder behandeling geweest. In de periode tussen juli 2013 en 2021 heeft betrokkene alleen eenmalig een intake gehad en geen behandeling gevolgd. Pas vanaf 2021 is betrokkene onder behandeling bij de GGZ InGeest. Gelet op deze in 2021 gestarte behandeling, met een ziektebeeld waarbij nog voldoende (medicamenteuze) resterende behandelopties zijn, wordt verwacht dat de in de toekomst weer benutbare mogelijkheden zullen bestaan. De Raad ziet geen reden voor twijfel aan dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Wat betrokkene daarover heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn reactie daarop dat het enkele gegeven dat sprake is van een recidiverende ernstige depressie, niet maakt dat de arbeidsbeperkingen duurzaam zijn, omdat betrokkene immers lange tijd niet behandeld is geweest voor deze depressie.
Conclusie en gevolgen
5. Uit 4.5 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is.

6. De rechtbank heeft het Uwv al veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in beroep en heeft het Uwv al opgedragen het door betrokkene in beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen tot vergoeding van kosten die betrokkene in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de zienswijze na het besluit van 2 mei 2024 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

7. Verder zal worden bepaald dat van het Uwv griffierecht in hoger beroep zal worden geheven.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2025 ongegrond;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.267,50;

- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 548,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) A.K.F. Ouwehand

CRvB 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.

Artikel delen