Beëindiging WIA-uitkering omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De geselecteerde functies zijn geschikt voor appellante.
Centrale Raad van Beroep 18 June 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:893
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17-06-2025
Datum publicatie
18-06-2025
Zaaknummer
24/2139 WIA
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
ECLI:NL:CRVB:2025:893text/xmlpublic2025-06-18T14:55:332025-06-17Raad voor de RechtspraaknlCentrale Raad van Beroep2025-06-1124/2139 WIAUitspraakHoger beroepNLBestuursrecht; SocialezekerheidsrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2025:893text/htmlpublic2025-06-18T10:33:322025-06-18Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:CRVB:2025:893 Centrale Raad van Beroep , 11-06-2025 / 24/2139 WIA Beëindiging WIA-uitkering omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De geselecteerde functies zijn geschikt voor appellante.
24/2139 WIA Datum uitspraak: 11 juni 2025 Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2024, 24/129 (aangevallen uitspraak) Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) SAMENVATTING Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 24 juli 2023 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. Ü. Ögüt, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ögüt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik. OVERWEGINGENInleiding 1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. 1.1. Appellante heeft gewerkt als cateringmedewerkster voor gemiddeld 27,50 uur per week. Zij heeft zich op 17 december 2007 ziekgemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Bij besluit van 7 december 2009 heeft het Uwv geweigerd appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 14 december 2009 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. 1.2. Appellante is op 16 juli 2012 gaan werken als leerling helpende niveau 2 voor 28,8 uur per week. Ze heeft zich ziek op 23 oktober 2012 ziekgemeld met een toename aan psychische en lichamelijke klachten. Een verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en heeft geconcludeerd dat sprake is van complexe problematiek met forse stoornissen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Als gevolg van sterk wisselende mogelijkheden is bij appellante sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Vervolgens heeft het Uwv aan appellante met ingang van 23 oktober 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. 1.3. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 1 juli 2016 de WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.4. Bij wijzigingsformulier van 6 mei 2022 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheidssituatie is verslechterd vanwege toegenomen psychische en lichamelijke klachten. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts appellante op 3 februari 2023 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellante geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Omdat appellante moeite heeft met het omgaan met haar klachten worden ruime beperkingen vastgesteld deels ook uit preventief oogpunt gezien haar reumatische diagnose. Structuur en sociale luwte worden gezien haar persoonsfactoren en het snel optreden van psychische klachten geadviseerd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen in alle rubrieken van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 mei 2023 neergelegd. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 12,01%. Het Uwv heeft met een besluit van 23 mei 2023 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 24 juli 2023 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. 1.5. Met een besluit van 30 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische redenen gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de drie door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is dan ook niet gewijzigd. Uitspraak van de rechtbank 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen. De rapporten van de verzekeringsartsen bevatten geen tegenstrijdigheden en de conclusies vloeien logisch voort uit hun bevindingen. Dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd heeft de rechtbank niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom er geen sprake (meer) is van een ernstige psychische stoornis gelet op de klachten van appellante en de behandeling die zij daarvoor krijgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat bij appellante sprake is van stemmings- dan wel depressieve klachten en het horen van stemmen bij stress/spanning. Dit is geen wezenlijke psychotische problematiek met verlies van contact met de realiteit maar is te kaderen als een symptoom dat toeneemt bij stress. Ook de GGZ vond de depressieve klachten en de angstklachten niet zodanig dat hiervoor behandeling met antidepressiva nodig was. De klachten blijven aanhouden door psychosociale omstandigheden waarvoor appellante handvatten heeft gekregen om hiermee om te gaan. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat bij appellante sprake is van niet erosieve reumatoïde artritis die met medicatie onder controle is. Dat er fibromyalgie bij appellante is geduid komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep omdat voor de ervaren klachten bij medisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden die deze klachten kunnen verklaren. Fibromyalgie leidt niet tot spierzwakte. Omdat er bij appellante geen gewrichtsschade is en er ook geen actieve ontstekingen zijn, is er geen reden om forse beperkingen aan te nemen. De forse beperkingen die appellante ervaart, weerspiegelen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de beperkingen die op basis van de ernst van de aandoeningen kunnen worden vastgesteld. In beweging blijven is niet schadelijk en de beperkingen zijn vastgesteld om te grote belasting te voorkomen. Het incident met de theebeker tijdens het spreekuur, waarbij appellante deze beker met een soepele beweging van tafel heeft geslagen en vervolgens op normale wijze en normaal tempo is opgestaan zonder pijn of opstartstijfheid, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen ter ondersteuning gebruikt. Het standpunt van appellante 3.1. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat vanwege verergering van haar psychische en lichamelijke klachten meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Ten onrechte heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat er geen sprake (meer) is van een ernstige psychische stoornis. Appellante heeft, gelet op de stukken, al jaren te kampen met psychische klachten. Zij heeft depressieve gedachten en hoort stemmen waarvoor medicatie is voorgeschreven. Deze situatie heeft geleid tot een langdurige doorverwijzing naar de specialistische GGZ. Appellante heeft sinds 2009 moeite met concentratie en het verdelen van aandacht, evenals met herinneren en zelfstandig handelen. Tijdens gesprekken met het Uwv was ze vaak afhankelijk van haar begeleidster en reageerde ze soms kortaf of hield haar ogen gesloten. Gezien de traumatische ervaringen en pogingen tot zelfbeschadiging, kan zij geen functie verrichten waarbij zij andermans emotionele problemen moet hanteren waardoor haar trauma's opnieuw getriggerd worden. Ook zijn de klachten als gevolg van de reumatische artritis en fibromyalgie onderschat. Er is reuma gediagnosticeerd. Appellante heeft last van terugkerende ontstekingen en ernstige beperkingen bij hand- en vingergebruik. Dat door het theebeker-incident zou blijken dat zij geen hand- en vingerklachten heeft, is een onjuiste conclusie. Het chronische karakter van de pijnklachten wordt ontkend terwijl in november 2022 de revalidatiearts aanzienlijke beperkingen heeft vastgesteld die appellante belemmeren in de dagelijkse, eenvoudige huishoudelijk taken. Door de reuma en fibromyalgie heeft zij ernstige spier-, gewrichts- en botklachten, waardoor zitten, lopen en staan voor haar zeer moeilijk is. Met simpele handelingen zoals opstaan uit een stoel, heeft appellante al moeite. Dat zij 600 keer per werkdag zou kunnen reiken of 25 kg zou kunnen duwen of trekken is onrealistisch. Hoewel een beperking voor tillen voor 5 tot 10 kg is opgenomen, heeft zij vermeld dat zelfs 5 kg te zwaar is. Ook kan zij door haar klachten niet 2 uur achtereen zitten of staan, noch kan zij activiteiten boven schouderhoogte verrichten. Ook het in een gebogen houding werken en het langdurig stilhouden van haar hoofd kan appellante niet volhouden vanwege de hoofdpijnklachten. Het standpunt van het Uwv 3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het oordeel van de Raad 4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 24 juli 2023 in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. 4.1. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken. Medische beoordeling 4.2. Wat appellante in hoger beroep over haar medische situatie en vastgestelde belastbaarheid heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. 4.3. Beide verzekeringsartsen waren op de hoogte van de (medische) voorgeschiedenis van appellante. De klachten van appellante en de voorgeschreven medicatie zijn uitgebreid uitgevraagd en de overgelegde medische informatie van de huisarts, de MDL-arts, de revalidatiearts – waaronder het rapport van 17 november 2022 – en van de reumatoloog is kenbaar betrokken in de medische beoordeling. De verzekeringsartsen hebben overtuigend en inzichtelijk uiteengezet dat en waarom bij appellante geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Beide artsen hebben te kennen gegeven dat appellante klachten heeft van somberheid, depressies en stemmen die haar (minder dan voorheen) hinderen. Gezien de onderzoeksbevindingen en de informatie uit de behandelend sector is er sprake van een betere contactname dan bij eerdere beoordelingen. Wel vinden de verzekeringsartsen dat appellante laag belastbaar is vanwege de vermijdende basishouding, in combinatie met de mentale en fysieke toestand. De reumatische problemen zijn in remissie, maar gevoeligheid blijft een probleem. Volgens de verzekeringsarts is activering de enige manier om een en ander te doorbreken en herstellen. Vanwege de moeite die appellante heeft in het omgaan met haar klachten heeft de verzekeringsarts ruime beperkingen van de belastbaarheid vastgesteld deels ook uit preventief oogpunt gezien haar reumatische diagnose. Structuur en sociale luwte worden gezien haar persoonsfactoren en het snel optreden van psychische klachten geadviseerd. In aanvulling hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de oorzaak van de reeds jaren bestaande stemmingswisselingen en auditieve verbale hallucinaties (stemmen) en wisselend gedachten aan de dood vooral werd toegeschreven aan overbelasting door haar zorgen voor en over haar kinderen. Uit de recente informatie van de huisarts volgt dat er geen wezenlijke psychotische problematiek met verlies van contact met de realiteit speelt waarin het horen van stemmen moet worden gekaderd. Dat betekent dat, zoals door de GGZ wordt beschreven, de stemmen bij appellante zijn te kaderen als symptoom dat toeneemt bij stress. Behoudens een lage dosis antipsychotica om de intensiteit van de stemmen te verminderen, heeft de GGZ hier geen aanvullende behandeling voor nodig geacht. De presentatie van appellante op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de traagheid en afwezigheid en de agressie-uitbarsting met het theeincident, zijn niet als passend te achten binnen de omvang van de aanwezig psychische klachten wat ook blijkt uit het schrijven van de GGZ die suggereren dat het door de reumamedicatie of middelengebruik komt. Ook de staarmomenten zijn niet in te kaderen als dissociatie omdat appellante in staat bleek te antwoorden na herhaling van de vraag. De motivering van de verzekeringsartsen als grondslag voor de psychische beperkingen, zoals neergelegd in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, waarbij de medische informatie kenbaar is betrokken, wordt gevolgd. 4.4. Wat betreft de overige lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend opgemerkt dat bij appellante sprake is van niet erosieve reumatoïde artritis die met medicatie onder controle is. Daarnaast zijn de pijnklachten geduid als fibromyalgie gebaseerd op de door appellante ervaren klachten zonder dat er bij medisch onderzoek afwijkingen aan het licht zijn gekomen. De forse belemmeringen die appellante aangeeft te ervaren zijn geen reële weerspiegeling van de reële beperkingen die op basis van de aandoeningen kunnen worden vastgesteld. Omdat er geen gewrichtsschade is noch actieve ontstekingen zijn, is het gedoseerd in beweging blijven niet schadelijk, maar moet te grote belasting wegens risico op overbelasting worden vermeden. Daarmee zijn de beperkingen zoals vastgelegd door de verzekeringsarts in rubrieken 3, 4 en 5 van de FML passend te achten. Meer beperkingen zijn niet passend en kunnen bij naleving daarvan enkel leiden tot verdere deconditionering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de vastgestelde urenbeperking in rubriek 6, nader aan te scherpen. De motivering van de verzekeringsartsen is inzichtelijk en in lijn met de medische informatie waaronder de informatie van de revalidatiearts van 17 november 2022. Appellante heeft ook in hoger beroep geen (medische) gegevens overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Arbeidskundige beoordeling 4.5. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies met het rapport van 28 november 2023 inzichtelijk heeft gemotiveerd. Conclusie en gevolgen 5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. 6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025. (getekend) S.B. Smit-Colenbrander (getekend) D. Semiz