Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:GHAMS:2025:1050

Motorrijtuigenbelasting (mrb). Schorsingsregeling. Afwisselend gebruik van twee auto’s. De op aangifte voldane mrb voor de auto die naar belanghebbende stelt niet werd gebruikt op de weg, kan niet worden toegerekend aan de auto die werd gebruikt op de weg, terwijl het kenteken was geschorst. Naheffingsaanslag en verzuimboete blijven in stand.

Gerechtshof Amsterdam 21 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:GHAMS:2025:1050 text/xml public 2025-05-21T09:00:23 2025-04-22 Raad voor de Rechtspraak nl Gerechtshof Amsterdam 2025-01-16 24/51 Uitspraak Hoger beroep NL Amsterdam Bestuursrecht; Belastingrecht Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:10365, Bekrachtiging/bevestiging Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2025:1050 text/html public 2025-05-16T11:50:53 2025-05-21 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:GHAMS:2025:1050 Gerechtshof Amsterdam , 16-01-2025 / 24/51
Motorrijtuigenbelasting (mrb). Schorsingsregeling. Afwisselend gebruik van twee auto’s. De op aangifte voldane mrb voor de auto die naar belanghebbende stelt niet werd gebruikt op de weg, kan niet worden toegerekend aan de auto die werd gebruikt op de weg, terwijl het kenteken was geschorst. Naheffingsaanslag en verzuimboete blijven in stand.
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 24/51

16 januari 2025

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 20 oktober 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/2382 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
<nr>1</nr>Ontstaan en loop van het geding 1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 916. Daarbij is een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 916.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en boete gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft als volgt op het beroep beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de verzuimboete;

vermindert de boete tot een bedrag van € 435;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar; en

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorts is van belanghebbende een nader stuk met dagtekening 26 juni 2024 en een (voorafgaand aan het onderzoek ter zitting toegezonden) pleitnota ontvangen.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
<nr>2</nr>Feiten
Het Hof gaat uit van de volgende, door de rechtbank vastgestelde, feiten:

Feiten

1. Eiser is met ingang van 26 augustus 2016 houder van een Volvo C70, met kenteken [#1] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is [datum] .

2. De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister is met ingang van 14 oktober 2020 geschorst als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeersweg 1994 (hierna: WVW).

3. Op 8 juni 2021 omstreeks 16:43 uur is door middel van elektronische camerabeelden geconstateerd dat tijdens bovengenoemde schorsing met de auto gebruik is gemaakt van de weg. De controle vond plaats op de locatie [locatie] .

Met dagtekening 17 september 2021 is aan eiser een vooraankondiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gestuurd. Eiser heeft hierop gereageerd. Verweerder heeft vervolgens de naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd.”
<nr>3</nr>Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.
<nr>4</nr>Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil

(…)

Naheffingsaanslag

5. Eiser stelt dat hij twee auto’s tot zijn beschikking heeft, te weten de auto en een Volvo XC70 met kenteken [#2] (hierna: de andere auto). Reeds enkele jaren stalt eiser telkens één van beide auto’s, terwijl hij met de andere rijdt. Indien eiser met de auto rijdt, dan is de andere auto geschorst. Indien eiser met de andere auto rijdt, dan is de auto geschorst. Eiser betoogt dat hij is vergeten de auto aan te melden (te ontschorsen) en de andere auto af te melden (te schorsen) bij aanvang van de periode waarin hij met de auto is gaan rijden en waarin is geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg.

6. Eiser betoogt voorts dat de verschuldigde belasting wel degelijk door hem is betaald. Immers, de verschuldigde motorrijtuigenbelasting is door hem betaald voor de andere auto, die niet werd gebruikt in de periode waarin het gebruik van de auto is geconstateerd. Met toepassing van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is dan volgens eiser naheffing niet mogelijk. Dat artikel bepaalt namelijk dat de inspecteur de te weinig geheven belasting alleen kan naheffen indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Eiser verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316, waarin de Hoge Raad met betrekking tot parkeerbelasting heeft overwogen:

“Aangezien vaststaat dat belanghebbende de voor het parkeren van de Honda verschuldigde belasting heeft betaald, brengt de toepassing van artikel 20 AWR mee dat naheffing niet mogelijk is. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in onderdeel 2.3.2. is overwogen, doet daaraan niet af dat belanghebbende niet op de voorgeschreven wijze aangifte heeft gedaan doordat zij een ander kenteken heeft vermeld dan het kenteken van het geparkeerde voertuig.”

Eiser stelt dat verweerder de verwijzing van eiser naar het arrest van de Hoge Raad niet voldoende heeft weersproken.

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 20 van de AWR niet kan worden toegepast omdat in artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet mrb) een deels van artikel 20 van de AWR afwijkende regeling is getroffen. Die afwijking bestaat hierin, dat de mogelijkheid tot naheffing in artikel 35 van de Wet mrb niet is gekoppeld aan het in één of meer tijdvakken niet betaald zijn van de belasting, maar aan de constatering dat tijdens een periode van schorsing gebruik is gemaakt van de weg. Ook wijkt de hoogte van het na te heffen bedrag af. Verweerder is van mening dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd conform de geldende wet- en regelgeving. Ook stelt verweerder dat de verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016 voldoende is weersproken in de uitspraak op bezwaar.

8. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet mrb kan, wanneer de schorsing eindigt omdat met het motorrijtuig gebruik van de weg wordt gemaakt als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel d, van de WVW de belasting worden nageheven. Op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wet mrb wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin gebruik van de weg is gemaakt.

9. Niet in geschil is dat op 8 juni 2021 met de auto gebruik is gemaakt van de weg terwijl het kenteken was geschorst. De wet verbindt daaraan het gevolg dat de belasting wordt nageheven over een periode van twaalf maanden die eindigt met het lopende tijdvak, zoals verweerder dus terecht heeft gedaan.

10. De strekking van deze regeling is een praktische regeling te treffen voor de bewijsmoeilijkheden waarvoor de inspecteur zich ziet gesteld indien hij wil naheffen in situaties waarin op enig moment wordt geconstateerd dat in verband met de aard of het gebruik van een motorrijtuig geen of te weinig belasting is betaald, zonder dat kan worden vastgesteld sinds wanneer dat het geval is. De regeling is niet gestoeld op de fictie dat gedurende de desbetreffende drie tijdvakken met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de weg en vanwege dat belastbare feit over alle vier tijdvakken motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. Het is voor het berekende bedrag daarom niet van belang of gedurende een gedeelte van de periode met de personenauto geen gebruik van de weg is gemaakt (zie HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973, r.o. 3.3.3-3.3.4). Het doet voor de naheffing evenmin ter zake om welke reden van de weg gebruik is gemaakt, noch voorziet de wet in een uitzondering voor gevallen van overmacht.

11. De verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316 (en het buiten toepassing laten van artikel 20 van de AWR daarin) kan eiser evenmin baten. Het ging in dat arrest om een geval waarin bij de voldoening van parkeerbelasting voor de ene auto per abuis het kenteken van een andere auto was opgegeven, terwijl die andere auto op dat moment geparkeerd stond met een parkeervergunning. De belanghebbende in die zaak voldeed dus parkeerbelasting onder vermelding van het kenteken van een auto waarvoor geen parkeerbelasting verschuldigd was. Dit ligt wezenlijk anders in de zaak van eiser. Eiser is namelijk motorrijtuigenbelasting verschuldigd voor beide auto’s: voor de (ene) auto wegens het gebruikmaken van de weg tijdens een schorsing (artikel 35, eerste lid, van de Wet mrb), voor de andere auto wegens het houden van de auto zonder dat sprake was van een schorsing (artikel 6 van de Wet mrb).

12. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in de uitspraak op bezwaar wel degelijk is ingegaan op de parallel die eiser trekt met het geval dat voorlag in het zojuist besproken arrest. Voor zover eiser in dit verband een beroep op het motiveringsbeginsel (artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) heeft willen doen, slaagt dit beroep dus niet.

Boete

13. Eiser heeft betoogd dat de boetebeschikking disproportioneel is. Eiser is simpelweg vergeten de schorsing van de auto op te heffen.

14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boete terecht is opgelegd, maar dient te worden gematigd tot 50%. Het betreft hier een verzuimboete, waarbij de mate van schuld of verwijtbaarheid geen rol speelt. Van afwezigheid van alle schuld is volgens verweerder geen sprake. Wel meent verweerder dat de boete moet worden verminderd naar 50 procent in verband met de wijziging van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het Besluit) per 1 juli 2023. Er is geen sprake van een wanverhouding tussen het begane strafbare feit en de boete, aangezien eiser op de hoogte zou moeten zijn van de van toepassing zijnde schorsingsregeling. Eiser heeft immers zelf verzocht om de schorsing van de auto en hij maakte vaker gebruik van de schorsingsregeling. Van eiser mag (zeker gezien de fiscaal zeer gunstige regeling) verwacht worden dat hij zorgvuldig handelt.

15. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Op grond van artikel 67c van de AWR vormt, indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij naheffing op grond van artikel 35 van de Wet mrb (zie artikel 37 van de Wet mrb).

16. De rechtbank stelt vast dat eiser het verzuim in kwestie, te weten het gebruik maken van de weg met een motorrijtuig zonder de schorsing daarvan op te heffen, heeft begaan. Dat brengt mee dat de boete in beginsel terecht is opgelegd. Voor zover eiser zich heeft willen beroepen op afwezigheid van alle schuld, volgt de rechtbank hem daarin niet. Het staat eiser vrij zijn auto’s afwisselend te gebruiken en daarbij telkens het voertuig te schorsen dat hij niet gebruikt, maar op hem rust dan wel de verantwoordelijkheid om nauwgezet de administratieve formaliteiten in acht te nemen die daarbij komen kijken (in dit geval het opheffen van een schorsing). Eiser is daarin tekortgeschoten en dat kan hem worden aangerekend.

17. Vervolgens moet worden beoordeeld of de hoogte van de boete proportioneel is. Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb diende verweerder de hoogte van de boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan eiser kan worden verweten. Hij moest daarbij zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding werd gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de boete aan deze vereisten indien ze wordt verminderd tot € 458. De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder terecht heeft bepleit dat de boete dient te worden verminderd tot 50% van de nageheven belasting. De wijziging van paragraaf 34, lid 2, van het Besluit per 1 juli 2023 houdt namelijk voor het geval van eiser een versoepeling in van het toepasselijke recht die op grond van artikel 15, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 7, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens met terugwerkende kracht te worden toegepast (zie ook het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 september 2009, nr. 10249/03, Scoppola, ECLI:CE:ECHR:2009:0917JUD001024903, punt 109), zoals overigens ook aan de inspecteur wordt voorgeschreven in paragraaf 1, derde lid, van het Besluit. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiser een administratief bewerkelijk systeem heeft opgetuigd waarmee hij twee auto’s kan bezitten en gebruiken, maar per saldo slechts voor één auto motorrijtuigenbelasting behoeft te voldoen. Met het optuigen van dat systeem heeft eiser in ruil voor een financieel voordeel een aanmerkelijke kans op administratieve fouten in het leven geroepen. Die kans neemt eiser kennelijk op de koop toe. Dat kan hem worden verweten. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de hoogte van de nageheven belasting is komen vast te staan met toepassing van het berekeningsvoorschrift dat is neergelegd in artikel 35, tweede lid, van de Wet mrb en het daarbij gehanteerde niet-weerlegbare bewijsvermoeden (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483).

18. Tot slot constateert de rechtbank ambtshalve dat vanaf de aankondiging van de boete tot het moment dat de rechtbank uitspraak doet meer dan twee jaar zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor verlenging of verkorting van de redelijke termijn voor de berechting van deze zaak is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden. Om die reden zal de rechtbank de boete verder verminderen met 5% tot een bedrag van € 435 (vgl. de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, r.o. 5.7.3.7).

Slotsom

19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.”
<nr>5</nr>Beoordeling van het geschil 5.1.
Naar ’s Hofs oordeel heeft de rechtbank op goede gronden juiste beslissingen aangaande de naheffingsaanslag en de verzuimboete genomen. Het Hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling hierop overweegt het Hof het volgende.
5.2.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn betoog dat de motorrijtuigenbelasting die hij op aangifte heeft voldaan voor zijn Volvo XC70 met het kenteken [#2] (die naar hij stelt niet werd gebruikt op de weg) dient te worden toegerekend aan zijn Volvo C70 met het kenteken [#1] (die werd gebruikt op de weg, terwijl het kenteken was geschorst). Voor de bestreden naheffingsaanslag zou alsdan geen grond meer aanwezig zijn. Belanghebbende verwijst ter zake naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016, nr. 15/03528, ECLI:NL:HR:2016:316.
5.3.
Zo genoemd arrest al met zich zou brengen dat een dergelijke toerekening mogelijk is, bestaat daartoe in dit geval geen grond, omdat belanghebbende ook voor de Volvo XC70 motorrijtuigenbelasting verschuldigd was. Het kenteken van die auto stond immers op zijn naam en was niet geschorst.
5.4.
In zijn pleitnota in hoger beroep heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het kenteken van de Volvo XC70 als “materieel geschorst” zou moeten worden aangemerkt, zodat de voor die auto op aangifte voldane motorrijtuigenbelasting (alsnog) kan worden toegerekend aan de Volvo C70. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. Het schorsen van een kenteken is een rechtshandeling die gevolgen heeft voor belastingheffing, verzekering en APK-verplichting en is daarom aan strikte regels gebonden. Het is daarom niet mogelijk een kenteken materieel als geschorst aan te merken indien niet daadwerkelijk schorsing heeft plaatsgevonden.
5.5.
Ook ten aanzien van de verzuimboete sluit het Hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Deze boete, zoals verminderd door de rechtbank, is passend en geboden. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt hierop geen nieuw of ander licht.
<nr>6</nr>Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
<nr>7</nr>Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, M.J. Leijdekker en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 16 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

(alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Artikel delen