zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer |
: Wahv 200.241.815/01 |
CJIB-nummer |
: 201046661 |
Uitspraak d.d. |
: 30 september 2020 |
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2018, betreffende
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is F.P.B. Waals, kantoorhoudende te Enschede.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 250,50.
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
1. Het hof stelt vast dat de officier van justitie het bedrag van de sanctie bij beslissing van
14 juni 2017 heeft gematigd tot € 200,-. De kantonrechter heeft deze beslissing vernietigd. Tegen de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie door de kantonrechter zijn door de gemachtigde in hoger beroep geen bezwaren aangevoerd. Het hoger beroep van de gemachtigde richt zich allereerst tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard.
2. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie van € 400,- opgelegd voor: “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”. Volgens een registercontrole van de RDW zou deze gedraging op 21 juli 2016 zijn verricht met het voertuig met het kenteken [YY-00-YY] .
3. De gemachtigde voert, zo begrijpt het hof, aan dat de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond had moeten verklaren, nu de officier van justitie in administratief beroep het bedrag van de sanctie heeft gematigd.
4. Het hof stelt vast dat de kantonrechter niet alleen is voorbijgegaan aan het verbod van reformatio in peius dat meebrengt dat een indiener van een beroep niet in een nadeliger positie behoort te komen dan waarin hij zou hebben verkeerd als hij geen beroep zou hebben ingesteld, maar ook aan het gegeven dat het openbaar ministerie op grond van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, onder b, van de Wahv beschikt over de eigenstandige bevoegdheid om het bedrag van een sanctie lager vast te stellen wanneer de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht dat rechtvaardigen. Om die reden kan de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard, niet in stand blijven.
5. Het hof zal derhalve doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof overweegt dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de door de officier van justitie toegepaste matiging van het bedrag van de sanctie tot € 200,- zal worden gevolgd. Voor een verdere matiging ziet het hof geen aanleiding. Op dit punt is in hoger beroep verder ook niets aangevoerd.
6. De officier van justitie heeft het bedrag van de sanctie gematigd. Aldus heeft hij de betrokkene in het gelijk gesteld. In een dergelijk geval zijn door de betrokkene terecht rechtsmiddelen aangewend in de procedure waaraan de sanctiebeschikking ten grondslag ligt, zodat in de regel een rechtens te respecteren belang bestaat bij vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte proceskosten (vergelijk rechtsoverweging 15. van het arrest van het hof van 28 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3336).
7. De kantonrechter heeft al een vergoeding toegekend voor de proceskosten, gemaakt in de procedure bij de kantonrechter. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter een te lage wegingsfactor heeft gehanteerd bij het toekennen van de proceskostenvergoeding. Dit verweer treft geen doel. Artikel 13a, eerste lid, van de Wahv brengt mee dat de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Het antwoord op de vraag welke wegingsfactor moet worden toegepast, is afhankelijk van het gewicht van de zaak. Het is bij uitstek de over het beroep oordelende kantonrechter die het gewicht van die zaak kan beoordelen. Deze beoordeling door de kantonrechter kan in hoger beroep slechts marginaal worden getoetst. Niet kan worden geoordeeld dat de kantonrechter in redelijkheid niet de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft kunnen toepassen.
8. Aan het indienen van het administratief beroepschrift en het hoger beroepschrift dienen voorts in totaal twee procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 525,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 525,-.
9. Een en ander brengt mee dat het hof zal beslissen als hieronder is aangegeven.
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt het bedrag van de sanctie in die beschikking in € 200,-;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking voor het overige ongegrond;
bepaalt dat het teveel aan zekerheid gestelde aan de betrokkene wordt gerestitueerd;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 525,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.