
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.335.942 /01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 183502)
arrest in het incident ex art. 235 en 351 Rv van 19 maart 2024
in de zaak van
die woont in [woonplaats1]
2. [appellante2] B.V.
gevestigd in [vestigingsplaats]
3. [appellante3] B.V.
gevestigd in Steenwijkerwold
4. [appellante4] B.V.
gevestigd in [vestigingsplaats]
5. [appellante5] B.V.
gevestigd in [vestigingsplaats]
6. Beton Elementen Industrie B.V.
gevestigd in [vestigingsplaats]
die hoger beroep hebben ingesteld
en die bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie, eisers in reconventie
eisers in het incident
hierna: [appellanten]
vertegenwoordigd door mr. A. de Groot, advocaat in Alkmaar
tegen
[geïntimeerde] Advocaten B.V.
gevestigd in Heerenveen
die bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
verweerster in het incident
hierna: [geïntimeerde]
vertegenwoordigd door mr. N.H.M. Poort, advocaat in Heerenveen
1.1Bij de rechtbank is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 15 november 2023 van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank).
2.1Op 7 december 2023 hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld tegen het genoemde vonnis, waarbij [geïntimeerde] is opgeroepen te verschijnen op de zitting van het hof van 9 januari 2024. In de hogerberoepdagvaarding (met bijlage) zijn incidentele vorderingen opgenomen.
2.2Op de eerst dienende dag is [geïntimeerde] niet verschenen en is tegen haar verstek verleend. Het verstek is gezuiverd op de rol van 20 februari 2024 en [geïntimeerde] heeft een antwoordconclusie in het incident (met bijlagen) ingediend.
2.3Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en [appellanten] hebben de stukken daarvoor aan het hof gegeven.
3.1Voor zover van belang voor de beoordeling in dit incident, gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2 [geïntimeerde] heeft in de periode 2017-2022 juridische bijstand verleend aan [appellanten] Hiervoor heeft [geïntimeerde] in totaal 88 facturen verzonden voor een totaalbedrag van € 295.544,05. Kornet heeft hiervan 78 facturen betaald tot een bedrag van in totaal € 190.102,98.
3.3In de procedure bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] in conventie verschillende vorderingen ingesteld die erop neerkomen dat [appellanten] worden veroordeeld tot betaling van de onbetaald gebleven facturen, met bijkomende veroordelingen. [appellanten] hebben reconventionele vorderingen ingesteld.
3.4In het vonnis waarvan beroep is beslist als volgt:
3.5In het incident vorderen [appellanten] (primair) schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis van 15 november 2023, dan wel (subsidiair) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot het stellen van afdoende zekerheid. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.6 [geïntimeerde] heeft aangevoerd, zo begrijpt het hof, dat Kornet c.s .inmiddels volledig (onder druk van beslaglegging en faillisssementsaanvraag) aan het vonnis van de rechtbank van 15 november 2023 hebben voldaan. Volgens [geïntimeerde] hebben [appellanten] na het vonnis waarvan beroep vier betalingen gedaan tot een totaalbedrag van € 90.684,77. Deze betalingen zijn voor het hof voldoende aannemelijk gemaakt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat [appellanten] bij toewijzing van hun incidentele vorderingen geen voldoende belang hebben zoals bedoeld in art. 3:303 BW. De tenuitvoerlegging van het rechtbankvonnis van 15 november 2023 is voltooid, zodat er niets (meer) valt te schorsen. Evenmin is er (nog) aanleiding voor het verplichten van [geïntimeerde] om zekerheid te stellen. De incidentele vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
3.7Partijen hebben over en weer gevorderd dat de ander wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van dit incident. De beslissing over de kosten van het incident zal echter worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om verder te procederen.
Het hof:
in het incident
4.1wijst de vorderingen af;
4.2bepaalt dat over de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
4.3verwijst de zaak naar de rol van 30 april 2024 voor memorie van grieven;
4.4houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 maart 2024.