ECLI:NL:GHDHA:2022:3041
text/xml
public
2025-05-14T17:49:37
2025-05-14
Raad voor de Rechtspraak
nl
Gerechtshof Den Haag
2022-11-22
22-001807-18
Uitspraak
Hoger beroep
NL
Den Haag
Strafrecht
Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:639, Overig
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2022:3041
text/html
public
2025-05-14T17:48:14
2025-05-14
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:GHDHA:2022:3041 Gerechtshof Den Haag , 22-11-2022 / 22-001807-18
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer in Nederland van een zeer grote partij cocaïne, te weten 250 kilogram, vanuit Zuid-Amerika. Voorts heeft hij samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht om de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Gepubliceerd naar aanleiding arrest van de Hoge Raad.
PROMIS
Rolnummer: 22-001807-18
Parketnummer: 10-750471-16
Datum uitspraak: 22 november 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.hij in of omstreeks periode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en/of Schiedam en/of Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( telefonisch) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten, verstrekken en vervoeren van die cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen, en/of
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s) verstrekt gekregen en/of voorhanden gehad, en/of
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden gehad, en/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de [straat] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en/of
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen (achter een dubbele wand) geplaatst en/of laten plaatsen, en/of
- ( vervolgens) met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) weggevoerd/vervoerd;
3.hij op of omstreeks 31 december 2016 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, type 75B, kaliber 9 millimeter LUGER,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 37 kogelpatronen, kaliber 9 millimeter LUGER, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 9 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Inleiding
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof grotendeels overeenkomstig de rechtbank het volgende vast. Onder de naam Luikenkap heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar een invoerlijn waarlangs in de Rotterdamse haven cocaïne werd ingevoerd via [bedrijf], een overslagbedrijf van overzees fruit. De aanleiding voor het onderzoek was de vondst bij dat bedrijf, in november 2016, van 286 pakketten cocaïne bij dat bedrijf, welke verstopt zaten tussen een partij bananen. Tijdens een daarop volgend onderzoek is opnieuw, namelijk op 31 december 2016, tussen een partij bananen een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In deze zaak zijn zeven verdachten gedagvaard. Dit betreffen twee medewerkers van [bedrijf], een tweetal personen die via een uitzendbureau of als zzp’er voor [bedrijf] werkzaam waren, een vrachtwagenchauffeur en twee personen (waaronder de verdachte) die geen banden hadden met [bedrijf].
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij betrokken is bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Ontmoetingen en contacten
Op 20 december 2016 heeft een ontmoeting plaatsgevonden bij [locatie 1] in Rotterdam tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Dat deze ontmoeting heeft plaatsgevonden blijkt uit de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring en uit een OVC-opname die van deze ontmoeting is gemaakt.
Uit genoemd OVC-gesprek van 20 december 2016 volgt onder meer dat [medeverdachte 1] tegen de verdachte en [medeverdachte 2] zegt de ‘650’ klaarstaat, dat de ’750’ klaarstaat en dat de ‘250’ onderweg is. [medeverdachte 2] reageert hierop door te zeggen dat hij er dan niet is. Vervolgens stelt [medeverdachte 2] dat [voornaam medeverdachte 3]wel gebeld kan worden. Het hof begrijpt dat daarmee medeverdachte [medeverdachte 3] wordt bedoeld, die werkzaam is voor [bedrijf].
In de dagen na 20 december 2016 tot en met 30 december 2016 houden de verdachte en [medeverdachte 2] contact. Op 24 december 2016 heeft [medeverdachte 2] een ontmoeting bij een McDonalds in Rotterdam met medeverdachte [medeverdachte 4], die eveneens werkzaam is bij [bedrijf]. Na deze ontmoeting belt [medeverdachte 2] met de verdachte en informeert hem dat hij net bij ‘dingeh’ was en dat deze wel helpt. Het hof begrijpt met de rechtbank dat met ‘dingeh’ wordt bedoeld medeverdachte [medeverdachte 4].
Onder de verdachte is een PGP-telefoon aangetroffen waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Uit het onderzoek naar de berichten in deze telefoon volgt dat de verdachte op 29 december 2016 een 20-cijferig nummer toegestuurd heeft gekregen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het klopt dat hij dit nummer heeft ontvangen. Dit nummer komt overeen met het barcodenummer van een pallet in het ruim van het motorschip [schip] dat op dat moment naar de Rotterdamse haven onderweg is. Het bericht is afkomstig van een PGP e-mailadres dat is opgeslagen onder de contactnaam ‘[contactnaam]’. Uit het berichtenverkeer rondom de ontmoeting bij [locatie 1] volgt dat de verdachte contact heeft met “[contactnaam]”, die gebruik maakt van het PGP e-mailadres [emailadres]. Op 20 december 2016 om 15:04 stuurt de verdachte een bericht inhoudende: ‘we zijn dr’. Om 15:06 uur ontvangt de verdachte een bericht van ‘[contactnaam]’ inhoudende ‘ik ook’. Door het observatieteam werd gezien dat [medeverdachte 2] en de verdachte om 15:03 uur [locatie 1] betraden. Er werd gezien dat zij een ontmoeting hadden met een Surinaams ogende NN-man. NN-man blijkt later medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
Aankomst cocaïne en vervoer daarvan
In de ochtend van 31 december 2016 arriveert de [schip] bij de kade van het overslagbedrijf [bedrijf] aan de [straat] te Rotterdam. Medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] werken die ochtend op het terrein van [bedrijf] aan het lossen van het schip.
Op de batterijklep van een mobiele telefoon die op een vorkheftruck lag waarmee [medeverdachte 4] heeft gewerkt, is een briefje aangetroffen met (naar later blijkt) de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen. Op deze vorkheftruck is ook zijn identiteitskaart gevonden. Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 4] tijdens zijn werkzaamheden een briefje met de genoemde laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen voorhanden heeft gehad. Bovendien volgt uit de tapgesprekken tussen de verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] de pallet met de dozen hebben gevonden tussen de vracht en dat zij deze hebben gescheiden van de rest van de lading. Nadat de douanecontrole was afgerond, hebben zij de verdachte gebeld en is afgesproken bij welke loods deze pallet kon worden opgehaald.
Kort daarna arriveert medeverdachte [medeverdachte 5] met een vrachtwagencombinatie bij de afgesproken loods van [bedrijf]. Enkele minuten nadat de vrachtwagen van het terrein is weggereden, wordt [medeverdachte 5] staande gehouden. In de oplegger wordt een pallet met dozen met bananen aangetroffen. De dozen zijn afkomstig uit Ecuador en bevatten stickers met het eerdergenoemde barcodenummer. Tussen de bananen bevinden zich 250 pakketten met een totaal netto gewicht van 250 kilogram. Door de douane is onderzoek gedaan naar de pakketten. Uit dit onderzoek blijkt dat de inhoud cocaïne betreft. Het hof gaat er met de rechtbank van uit dat dit de partij is waarover bij [locatie 1] werd gesproken. Ter terechtzitting in hoger beroep is dit ook door de verdachte bevestigd.
De verdachte heeft deelgenomen aan een ontmoeting op 20 december 2016 met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in [locatie 1] waar de aankomst van het transport werd meegedeeld en nadere afspraken werden gemaakt wie er bij het verdere invoertraject zouden moeten worden betrokken. In dit kader heeft de verdachte in de dagen daarna intensief telefonisch contact gehad met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] met betrekking tot het uithalen van de pallet met cocaïne. Hij heeft voorts voortdurend contact gehouden met [medeverdachte 2] en met [medeverdachte 1] over de (vertraagde) aankomst van het schip. Over het door [medeverdachte 1] aan hem gezonden 20-cijferige nummer waarmee de pallet met drugs werd aangeduid, heeft hij contact opgenomen met zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3]. Hij heeft bovendien ervoor gezorgd dat het nummer van de loods deur waarachter de pallet voor de vrachtwagenchauffeur was klaargezet, bij [medeverdachte 5] terecht is gekomen.
Conclusie
Gezien het bovenstaande, oordeelt het hof dat de verdachte welbewust en in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] handelingen heeft verricht die waren gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne en met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. Gezien de rol van de verdachte bij de organisatie van de invoer, is het hof van oordeel dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is om te spreken van medepleger.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.hij in of omstreeks de periode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en/of Schiedam en/of Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
Hebben de/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( telefonisch) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten, verstrekken en vervoeren van die cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen, en/of
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s) verstrekt gekregen en/of voorhanden gehad, en/of
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden gehad, en/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de [straat] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en/of
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen (achter een dubbele wand) geplaatst en/of laten plaatsen, en/of
- (vervolgens) met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) weggevoerd/vervoerd;
3.hij op of omstreeks 31 december 2016 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, type 75B, kaliber 9 millimeter LUGER,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 37 kogelpatronen, kaliber 9 millimeter LUGER, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen;
- een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij tot het plegen van dat feit zijn bestemd;
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe voert de raadsman aan dat sprake was van psychische overmacht, nu de verdachte onder grote druk van buiten stond waartegen hij, aldus de pleitnotities, “vanuit zijn persoonlijkheid en binnen zijn privésituatie geen weerstand kon bieden en ook niet hoefde te bieden”.
De verdediging stelt dat de verdachte door de thuissituatie – inhoudende dat zijn vrouw ernstig ziek was – geen weerstand kon bieden aan de druk die op hem werd uitgeoefend een rol te spelen bij het invoeren van de hoeveelheid cocaïne waarom het in deze zaak draait. Volgens de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, werd deze druk op hem uitgeoefend door middel van bedreigingen, bestaande uit een mishandeling en het in brand steken van zijn auto.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep dient te worden verworpen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat de rechter bij een beroep op psychische overmacht moet onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er veel geld gemoeid is met de handel in harddrugs, en dat deze gemakkelijk gepaard kan gaan met geweld. De verdachte moest er dan ook ernstig rekening mee houden dat op enig moment bedreigingen, inclusief de toepassing van geweld, aan de orde zouden kunnen komen. Over de wijze waarop dit risico zich heeft verwezenlijkt heeft de verdachte verklaard dat eerdere voorvallen ertoe hadden geleid dat hij was bedreigd en dat hij zich daardoor niet vrij voelde om bij invoer van de 250 kilo geen rol meer te spelen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte echter, door eigen keuzes, de situatie doen ontstaan waarin er (uiteindelijk) druk op hem werd uitgeoefend. De drang om de bewezenverklaarde misdrijven te plegen is daarmee, in oorsprong, (mede) door de verdachte zelf in het leven geroepen. Of reeds daarom aan de verdachte een beroep op straffeloosheid niet toekomt kan in het midden blijven, omdat dit beroep in elk geval niet slaagt om de redenen die hierna uiteengezet worden.
Zoals hierboven reeds is overwogen is namens de verdachte aangevoerd dat hij tegen de druk “vanuit zijn persoonlijkheid en binnen zijn privésituatie geen weerstand kon bieden en ook niet hoefde te bieden”. Wat het eerste element betreft – verdachtes persoonlijkheid – volgt uit het door de verdediging overgelegde behandelplan van De Waag d.d. 18 juli 2022 dat de huidige klachten van de verdachte passend zijn bij PTSS. Het is echter blijkens dit behandelplan nog onduidelijk welke concrete situaties aan die PTSS ten grondslag liggen en of die er zijn voor de periode waarin hij onder druk werd gezet. Voorts dat de onmacht die de verdachte heeft gevoeld haaks staat op zijn overtuiging dat hij invloed heeft op wat hem overkomt. Uit de door de verdachte overgelegde verklaring van de Waag, gedateerd 31 oktober 2022, volgt dat de verdachte aldaar is aangemeld door zijn huisarts in verband met problemen in de emotie- en agressieregulatie. In de veertien behandelsessies die hij heeft gehad is aandacht besteed aan het verhelderen van de problematiek, het verbeteren van de zelfbeheersing en het verminderen van traumagerelateerde klachten.
De informatie die door de verdachte is overgelegd leidt tot ’s Hofs oordeel dat er een (veel) te geringe feitelijke grondslag is voor de stelling dat de verdachte in december 2016 “vanuit zijn persoonlijkheid” geen weerstand kon bieden.
Wat het tweede element betreft – verdachtes privésituatie – is van belang dat niet aannemelijk is gemaakt waarom en op welke wijze die privésituatie eraan in de weg stond de van buiten komende drang te weerstaan en de strafbare feiten dus niet te plegen. Het enkele feit dat verdachtes echtgenote ernstig ziek was - hetgeen op zichzelf voor het hof genoegzaam vaststaat - levert zonder nadere adstructie niet de onmogelijkheid op om die drang te weerstaan. Dit klemt temeer nu de verdachte ook de optie had om zich met het verhaal rondom de bedreigingen bij de politie te melden teneinde op die manier voor zijn probleem een oplossing te vinden, althans daarnaar op zoek te gaan. Voor het door hem ervaren dilemma bestond dus naar het oordeel van het hof wel degelijk een minder ingrijpende uitweg dan het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
Hetgeen zojuist is overwogen leidt het hof tot de volgende slotsom. Voor zover er al sprake is geweest van een van buiten komende drang waarvan het ontstaan niet aan verdachte zelf is te wijten, is op basis van hetgeen de verdachte daaromtrent heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Verdachtes beroep op psychische overmacht wordt dan ook niet gehonoreerd.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer in Nederland van een zeer grote partij cocaïne, te weten 250 kilogram, vanuit Zuid-Amerika. Voorts heeft hij samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht om de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. De verdachte heeft intensief contact gehad met de medeverdachten op de dagen voorafgaand aan de aankomst van de vracht bananen met daarin de pallet waarin de cocaïne zich bevond. Verder heeft hij op de dag van aankomst van de cocaïne, intensief contact gehad met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] met betrekking tot het uitladen van de pallet. Bovendien heeft hij ervoor gezorgd dat het nummer van de deur waarachter de pallet was klaargezet, bekend werd bij de chauffeur van de vrachtwagencombinatie die voor het verdere vervoer moest zorgdragen. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Niet alleen zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot, de handel gaat ook vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Dit blijkt ook uit de bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen (vuur)wapens. Kennelijk heeft de verdachte hiervoor geen aandacht gehad en was hij ten koste van het welzijn van anderen en het belang van de maatschappij uit op eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in het verre verleden (2004) onherroepelijk is veroordeeld ter zake de Opiumwet tot 40 maanden gevangenisstraf en dat hij, voor zover thans nog relevant, afgezien van de onderhavige zaak niet met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft in mindering van de op te leggen straf in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Door de verdediging is eerder genoemd behandelplan van De Waag d.d. 18 juli 2022 overgelegd. Het hof heeft hierop acht geslagen. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het niet goed gaat met de gezondheid van zijn vrouw. Zij heeft een hersentumor en een hersenbloeding heeft gehad en ondervindt daar nog steeds ernstige gevolgen van. Zo raakt zijn vrouw snel overprikkeld en vermoeid. Daarnaast heeft de dochter van de verdachte een trauma oplopen, ten gevolge van de gezondheidssituatie van haar moeder en de onderhavige strafzaak van haar vader. De dochter wordt hiervoor behandeld, maar de behandelingen slaan tot dusverre nog niet goed aan. Voorts deelt de verdachte mede dat hij aan PTSS lijdt, wat volgens hem is veroorzaakt door bedreigingen aan zijn deur en de ziekte van zijn vrouw. Hij ondergaat hiervoor momenteel een behandeling. Ook wordt hij behandeld bij De Waag, waarbij gewerkt wordt aan emotie- en agressieregulatie.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 4 mei 2018 en de datum van dit eindarrest meer dan 16 maanden is verstreken, een termijnoverschrijding van ongeveer 3 jaren.
In deze geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen. In plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van voorarrest, zal het hof de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van de hierna in het dictum te vermelden duur.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verzoek opheffing dan wel handhaving schorsing voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte bij de uitspraak van het hof op te heffen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis te handhaven.
Het hof wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte af. Gelet op de bewezenverklaarde feiten zijn de ernstige bezwaren thans nog steeds aanwezig. Dit geldt ook voor de gronden die ten grondslag liggen aan het bevel tot voorlopige hechtenis. Ten slotte doet zich, gelet op de duur van de op te leggen straf, ook niet een situatie voor als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof handhaaft de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die dateert van 5 oktober 2018.
Beslag
Het hof zal het op de beslaglijst onder 12 genummerde voorwerp (een Nokia telefoon) die onder de verdachte in beslag is genomen en nog niet is teruggegeven – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – verbeurd verklaren, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en de strafbare feiten met behulp van dit toestel zijn begaan of voorbereid.
Het hof zal de op de beslaglijst onder 10, 11, 13 en 18 genummerde voorwerpen (een pistool, munitie en twee Blackberry telefoons) onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, terwijl ze kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van strafbare feiten en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het hof zal ten aanzien van de onder 7 en 9 genummerde voorwerpen (een doos en een sieradendoos) op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, de teruggave aan de verdachte gelasten.
Het hof merkt op dat ten aanzien van de onder 1 t/m 6, 8, 14, 15, 16 en 17 genummerde voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen geen beslissing zal worden genomen, nu er op deze voorwerpen conservatoir beslag ligt.
Voorts merkt het hof op dat geen beslissing zal worden genomen over een geheugenkaartje, nu dit voorwerp niet op de beslaglijst staat vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 51 (eenenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
12. 1.00 STK GSM zaktelefoon Kl: zwart SAMSUNG smartphone [serienummer 1].
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
10. 1.00 STK Pistool Kl: zwart CZ 75 B 2004 sin AAKY1644NL G5298330, 9 mm luger, slowakije lijn;
11. 14.00 STK Munitie DIV KOGELPATRON sinnr AAKY1645NL G5298484, 9 mm luger;
13. 1.00 STK GSM zaktelefoon Kl: zwart BLACKBERRY [serienummer 2];
18. 1.00 STK GSM zaktelefoon Kl: zwart BLACKBERRY Goednummer: RTZA016052 389824.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
7. 3.00 STK Doos Kl: zilverkl. DIVERSEN Goednummer RTZA016052_366231;
9. 3.00 STK Sieradendoos Kl: blauw SIEBEL/SWAROVSI Goednummer RTZA016052_366235.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, mr. A.J.M. Kaptein en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 november 2022.