HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/03828
Datum 25 september 2020
ARREST
In de zaak van
[Opdrachtgever] ,wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: Opdrachtgever,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
INDUSTRIËLE HANDELSONDERNEMING INTERLAND B.V.,gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Interland,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 2788385 CV EXPL 14-1608 van de kantonrechter te Maastricht van 14 mei 2014, 13 augustus 2014, 4 november 2015, 23 december 2015 en 5 april 2017;
het arrest in de zaak 200.223.484/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 mei 2019.
Opdrachtgever heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen Interland is verstek verleend.
De zaak is voor Opdrachtgever toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Opdrachtgever heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Opdrachtgever in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Interland begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 25 september 2020.