PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/00166
Zitting 25 oktober 2024
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
Corona Holdings N.V.
(hierna: ‘Corona Holdings’)
tegen
Van Lanschot Kempen N.V.
(hierna: ‘Van Lanschot’)
In deze zaak verwijt Corona Holdings Van Lanschot dat Van Lanschot haar onvoldoende adequaat heeft geadviseerd over aandelen die zij bij Van Lanschot aanhield en die in waarde zijn gedaald. Als gevolg daarvan zou Corona Holdings schade hebben geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van Corona Holdings afgewezen, omdat de stellingen van Corona Holdings onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat Van Lanschot in haar advisering of bancaire zorgplicht is tekortgeschoten of in dat kader onrechtmatig heeft gehandeld. Corona Holdings heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Van Lanschot Corona Holdings onvoldoende adequaat heeft geadviseerd. Corona Holdings had aangevoerd dat Van Lanschot haar advisering had moeten afstemmen op een doelstelling van Corona Holdings om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren. Reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Van Lanschot haar advisering inderdaad op déze doelstelling (althans het realiseren van liquiditeit daarvoor) moest afstemmen, kunnen de vorderingen van Corona Holdings echter niet worden toegewezen, aldus het hof. Ook heeft het hof, ten overvloede, geoordeeld dat de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is gemaakt. In cassatie keert Corona Holdings zich hoofdzakelijk met motiveringsklachten tegen het bestreden arrest.
1.1In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.n
Deze feiten zijn, met een aantal redactionele aanpassingen, ontleend aan het bestreden arrest (hof Amsterdam 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2702), rov. 3.3., onder (i)-(xvii).
1.2 [betrokkene 1] (hierna: ‘ [betrokkene 1] ’) is geboren in 1948. Corona Holdings is zijn persoonlijke holding. Na een carrière bij Shell heeft [betrokkene 1] in 2001 Transmark International B.V. (hierna: ‘Transmark’) overgenomen. Transmark is actief in de olieservice-industrie.
1.3Omstreeks november 2009 heeft [betrokkene 1] Transmark verkocht aan MC Junkin Redman Corp (hierna: ‘MRC’). MRC heeft de koopsom deels voldaan door middel van een aandelenpakket in MRC, dat door [betrokkene 1] werd aangehouden bij Goldman Sachs in New York. Het meerderen
Ik begrijp: restant. Ik begrijp: geothermische.
1.4Na de verkoop van Transmark werd [betrokkene 1] non-executive director bij MRC. Tot begin 2019 was het hem niet, althans niet zonder toestemming van MRC, toegestaan in zijn aandelen in MRC te handelen.
1.5Op verzoek van [betrokkene 1] heeft Van Lanschot Corona Holdings in januari 2017 een effectenkrediet van € 2 miljoen in rekening-courant verstrekt, ten behoeve van [betrokkene 1] ’ levensonderhoud. [betrokkene 1] bezat op dat moment via Corona Holdings 1,6 miljoen MRC-aandelen, die toen ongeveer € 32,5 miljoen waard waren. Vanwege de eenzijdige samenstelling van en het samenhangende koersrisico ten aanzien van dit aandelenpakket heeft Van Lanschot hieraan een dekkingswaarde toegekend van 20% en zich de aandelen laten verpanden. Op 27 januari 2017 heeft [betrokkene 1] namens Corona Holdings de kredietovereenkomst met Van Lanschot ondertekend.
1.6Van Lanschot eiste dat Corona Holdings met haar een beleggingsadviesovereenkomst sloot. Ter bepaling van het beleggersrisicoprofiel van Corona Holdings heeft Van Lanschot met [betrokkene 1] een gesprek gevoerd en is namens Corona Holdings een vragenlijst ingevuld.n
Deze vragenlijst is overgelegd als productie 4 bij de conclusie van antwoord.
1.7Bij brief van 6 februari 2017 heeft Van Lanschot Corona Holdings een “Bevestigingsrapport risicoprofiel” toegezonden.n
Deze brief is overgelegd als productie 6 bij de conclusie van antwoord. Ik begrijp het zo dat het verkrijgen van/gericht zijn op dividenduitkeringen (voor doelen als schenkingen of eerder stoppen met werken) een voorbeeld is van een beleggingsdoelstelling die ‘minder essentieel’ is.
1.8Op 20 februari 2017 heeft [betrokkene 1] namens Corona Holdings de beleggingsadviesovereenkomst met Van Lanschot ondertekend. Op 31 maart 2017 zijn de MRC-aandelen van Corona Holdings overgeboekt van Goldman Sachs naar Van Lanschot (waar hierna wordt gesproken over MRC-aandelen gaat het steeds om MRC-aandelen in de bij Van Lanschot aangehouden portefeuille van Corona Holdings).
1.9Op 15 februari 2019 is [betrokkene 1] ’ functie als non-executive director bij MRC geëindigd. De tot dan toe geldende beperking voor [betrokkene 1] /Corona Holdings om te handelen in aandelen MRC is daarmee komen te vervallen.
1.10Bij e-mail van 1 maart 2019 heeft [betrokkene 2], beleggingsadviseur bij Van Lanschot, aan [betrokkene 1] een beleggingsvoorstel voor Corona Holdings gestuurd, met een focus op dividend. [betrokkene 2] schreef dat intern onderzoek had geleerd dat de mogelijkheden voor direct long/short strategieën,n
Uit openbare bronnen volgt dat “direct long/short strategieën” beleggingsstrategieën zijn, waarbij wordt geanticipeerd op koersstijgingen (long) dan wel op koersdalingen (short) en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van derivaten (afgeleide beleggingsproducten). Uit openbare bronnen volgt dat “futures” derivaten zijn waarbij wordt overeengekomen dat een bepaald aantal specifieke (financiële) producten op een vastgelegd moment (in de toekomst) en tegen een bepaalde prijs wordt gekocht of verkocht.
1.11Bij e-mail van 16 mei 2019 heeft [betrokkene 1] Van Lanschot opdracht gegeven tot het verkopen van 12.000 MRC-aandelen per week om “meer balans in zijn portefeuille aan te brengen”.n
Deze e-mail is overgelegd als (onderdeel van) productie 16 bij de conclusie van antwoord. Uit openbare bronnen volgt dat met “hoge dividend yield aandelen” wordt bedoeld: aandelen die een hoog rendement kennen.
1.12
[betrokkene 1] heeft op 17 mei 2019 teruggeschreven dat er ook naar high yield bondsn
Uit openbare bronnen volgt dat met “high yield bonds” wordt bedoeld: obligaties (verhandelbare schuldbewijzen) die een hoog rendement kennen (maar mogelijk ook een hoog risico, al dan niet in verband met een lage kredietwaardigheid van de uitgever van de obligaties).
1.13Op 27 mei 2019 vroeg [betrokkene 1] om tot nader order 40.000 MRC-aandelen per week te verkopen tegen ten minste US$ 17 per aandeel. [betrokkene 2] schreef diezelfde dag terug dat dat die dag nog niet kon omdat in de VS de beurs dicht was vanwege Memorial Day en dat het aandeel MRC de vrijdag ervoor was gesloten op US$ 15,52. [betrokkene 1] liet daarop weten dat hij de order wilde handhaven en dat hij twee weken met vakantie zou gaan. Toen [betrokkene 2] hem op 29 mei 2019 schreef dat de koers nog niet boven US$ 17 was uitgekomen, antwoordde [betrokkene 1] dat hij geen behoefte had aan dagelijkse rapportages, zeker niet in zijn vakantie.
1.14Bij e-mail van 11 juni 2019 schreef [betrokkene 1] dat hij van “bullish”n
Uit openbare bronnen volgt dat met “bullish” wordt bedoeld: (verwachting van) stijgende prijzen. Uit openbare bronnen volgt dat met “bearish” wordt bedoeld: (verwachting van) dalende prijzen. Uit openbare bronnen volgt dat hier met “Nymex-hedge” wordt bedoeld: afdekking van een financieel risico ten aanzien van een investering met een andere investering (hedge) via de New York Mercantile Exchange (een derivatenbeursbedrijf voor handel in grondstoffen). Deze e-mail is overgelegd als (onderdeel van) productie 16 bij de conclusie van antwoord. Deze e-mail is overgelegd als (onderdeel van) productie 16 bij de conclusie van antwoord.
1.15In de zomer van 2019 is [betrokkene 3] bij Van Lanschot de vaste beleggingsadviseur van [betrokkene 1] /Corona geworden. Ook [betrokkene 3] en [betrokkene 1] hebben op verschillende momenten overleg gevoerd over de portefeuille van Corona Holdings. Corona Holdings heeft in die periode voor ongeveer € 2 miljoen aan MRC-aandelen verkocht, maar ook voor in elk geval € 1 miljoen MRC-aandelen gekocht.
1.16Op 7 november 2019 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 3] gesproken over de mogelijkheden van een hedgen
Zie voetnoot 14 hiervoor.
1.17Nadat in december 2019 in China Covid-19 was ontdekt en dit virus in januari 2020 ook buiten China begon op te duiken, zijn oliegerelateerde aandelenkoersen gaan dalen. [betrokkene 1] en [betrokkene 3] hebben toen meermalen contact gehad over het marktsentiment in de oliesector, long en short positiesn
Uit openbare bronnen volgt dat met “long en short posities” hier wordt bedoeld: beleggingen waarvan de bedoeling is om deze op een later moment met winst te verkopen (long positie) of beleggingen (die de belegger heeft ‘geleend’ en vervolgens verkocht) waarvan de bedoeling is om deze op een later moment bij een lagere koers terug te kopen (short positie). Zie ook voetnoot 7 hiervoor. Uit openbare bronnen volgt dat hier met “WTI” wordt bedoeld “West Texas Intermediate” (een informele verwijzing naar futures met betrekking tot (een bepaalde waarde van) ruwe olie die worden verhandeld op een markt). Zie voetnoot 8 hiervoor.
1.18Op 10 februari 2020 heeft [betrokkene 1] Van Lanschot aangesproken op het hedgen van zijn aandelen met futures in ruwe olie (Brentn
Uit openbare bronnen volgt dat hier met “Brent” informeel wordt verwezen naar futures met betrekking tot (een bepaalde waarde van) ruwe olie die worden verhandeld op een markt. Zie voetnoot 8 hiervoor. Zie over de Engelse termen voetnoten 7, 14 en 18 hiervoor. “Hedgen” betekent dus: afdekken van een financieel risico bij een investering met een andere investering. Uit openbare bronnen volgt dat met “putopties” wordt bedoeld: rechten om een bepaalde onderliggende waarde (bijvoorbeeld een aandeel) voor een vastgestelde prijs en op of vóór een datum te verkopen.
1.19In maart 2020 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 3] meermalen contact gehad over de dalende oliegerelateerde aandelenkoersen, de waardedaling van MRC-aandelen, het niet kunnen hedgen via het verkopen van futures of het kopen van (put)opties, het verlies dat [betrokkene 1] daardoor heeft geleden en de problemen die hierdoor konden ontstaan in de cashflow van Corona Holdings. Bij e-mail van 15 maart 2020 heeft [betrokkene 3] [betrokkene 1] twee alternatieven voorgesteld. Toen [betrokkene 1] informeerde naar de kosten van een hedge voor een tegenwaarde van US$ 4 miljoen, heeft [betrokkene 3] hem voorgehouden dat hiermee een investering van ongeveer US$ 560.000 per maand gemoeid was en dat dit hem weinig interessant leek.
1.20Bij e-mail van 31 maart 2020 heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] bericht dat de olieprijs helemaal onderuitging en hij het onbegrijpelijk vond dat Van Lanschot hem niet toestond zijn positie in MRC te hedgen door middel van de verkoop van Brent/WTI futures.n
Deze e-mail is overgelegd als productie 24 bij de conclusie van antwoord.
Corona Holdings heeft Van Lanschot op 12 maart 2021 voor de rechtbank Amsterdam (hierna: ‘de rechtbank’) gedagvaard en, samengevat, gevorderd dat de rechtbank:n
Zie Rb. Amsterdam 30 maart 2022, zaaknummer / rolnummer: C/13/700355 / HA ZA 21-347 (niet gepubliceerd), rov. 3.1.
(i) voor recht verklaart dat Van Lanschot toerekenbaar is tekortgeschoten tegenover Corona Holdings in haar advisering en begeleiding van Corona Holdings, met name waar het betreft het niet adequaat voldoen aan verzoeken van Corona Holdings om haar aandelenportefeuille te beschermen tegen forse koersdalingen en het niet adviseren van schadebeperkende maatregelen en dat Van Lanschot daarbij de op haar rustende zorgplicht (waaronder haar informatieplicht) heeft geschonden tegenover Corona Holdings, althans dat Van Lanschot onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Corona Holdings, en
(ii) Van Lanschot veroordeelt tot vergoeding van de door Corona Holdings geleden en te lijden schade.
2.2De rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 30 maart 2022 afgewezen (rov. 5.1.).n
Rb. Amsterdam 30 maart 2022, zaaknummer / rolnummer: C/13/700355 / HA ZA 21-347 (niet gepubliceerd).
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stellingen van Corona Holdings onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat Van Lanschot in haar advisering of bancaire zorgplicht is tekortgeschoten of in dat kader onrechtmatig heeft gehandeld (rov. 4.1.-4.10.). De rechtbank heeft geoordeeld – kort gezegd – dat Van Lanschot, in het licht van het haar bekende doel van Corona Holdings met (betrekking tot) de MRC-aandelen, geen beschermingsmaatregelen heeft hoeven adviseren om de daling van de koers van MRC-aandelen op te vangen en dat Corona Holdings geen specifiek financieel instrument heeft genoemd waarmee dat had gekund; een concreet verwijt heeft Corona Holdings Van Lanschot niet gemaakt.n
Ontleend aan het bestreden arrest, rov. 3.5.
“4.2. In dit geval is allereerst relevant dat partijen, zoals hiervoor is benoemd, een beleggingsadviesrelatie zijn aangegaan. In een beleggingsadviesrelatie dient de belegger zelf te beoordelen en te beslissen of hij de adviezen van de adviseur (de Bank [Van Lanschot, A-G]) al dan niet (…) [wil, A-G] opvolgen en is de belegger in beginsel zelf verantwoordelijk voor de door hem genomen beleggingsbeslissingen en de daaraan verbonden risico’s. Daar staat tegenover dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur (de Bank) ervoor dient te zorgen dat de door hem verstrekte adviezen duidelijk zijn en aansluiten op de wensen van zijn cliënten en zich daarom op de hoogte dient te stellen van de achtergrond en omstandigheden van de cliënten, waaronder hun beleggingsdoelstellingen, risicobereidheid en vermogen om risico’s te dragen.
Verder is van belang de positie van Corona [Holdings, A-G] en de concrete invulling van de relatie tussen Corona en de Bank.
Daarbij geldt dat [betrokkene 1] weliswaar directeur-grootaandeelhouder van Corona is, maar dat genoegzaam is gebleken dat hij het in geding zijnde vermogen, zodra dat mogelijk was in 2019, wenste in te zetten om daarmee te investeren in zijn nieuwe ondernemingen. Corona is een naamloze vennootschap, met personeel in dienst, die blijkbaar een specifieke functie vervult voor de geothermieprojecten die [betrokkene 1] na de verkoop van Transmark is gestart. In die situatie is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onderneming die vermogen belegt, en dus geen sprake van een (zuiver) particuliere belegging. Dat laat onverlet dat de aanleiding voor de beleggingsadviesrelatie was dat [betrokkene 1] zich tot de Bank wendde met de vraag om een effectenkrediet voor Corona, waarmee hij in zijn persoonlijke levensonderhoud wilde voorzien. Tegenover de Bank presenteerde [betrokkene 1] zich daarmee in zoverre als particulier belegger met een persoonlijke holding. De Bank is daar ook in meegegaan, zo laten de stukken zien. De relatie tussen Corona en de Bank is echter niet te vergelijken met een reguliere particuliere belegger die advies van zijn bank wenst. Daarbij is mede van belang dat de beleggingsadviesovereenkomst een eis was die de Bank op grond van haar eigen regels stelde. Kennelijk was een effectenkrediet niet mogelijk zonder een dergelijke adviesovereenkomst. Dit terwijl de eerste jaren advisering helemaal niet aan de orde zou zijn vanwege de onverhandelbaarheid van de aandelen. Voorts laten de stukken die bij het aangaan van die overeenkomst zijn opgesteld en gewisseld zien, dat [betrokkene 1] een initiatiefrijk en ervaren ondernemer met een eigen kijk op beleggen was, die met Corona specifieke doelen voor ogen had. Terecht heeft de Bank opgemerkt dat in de gegeven situatie een execution only-relatie meer aangewezen was. Vanwege de eigen regels kon dit kennelijk nu eenmaal niet. Om daaraan tegemoet te komen, is Corona een korting gegeven van 80% op de vergoeding om zo de kosten meer in lijn te brengen met de kosten van een execution only-relatie, zo heeft de Bank onweersproken gesteld.
4.4.In de dagvaarding stelt Corona dat [betrokkene 1] al in 2017 aan de Bank heeft verteld dat (...) de opbrengsten van eventuele verkopen van MRC-aandelen moesten worden aangewend om aan de financiële verplichtingen (onder andere in het energieproject in Turkije) te voldoen. Dat hij dit bij de Bank ter sprake heeft gebracht, blijkt echter nergens uit en strookt niet met de stukken die zich in het dossier bevinden. Ter zitting heeft [betrokkene 1] toegelicht dat een belangrijk deel van de in 2009 verkregen verkoopprijs van Transmark in zijn nieuwe geothermieprojecten is geïnvesteerd, met name in het project in Turkije, dat voorliep op zijn projecten in Chili en Nederland. In de eerste periode – waarin de plannen kort gezegd werden bedacht en uitgewerkt – was de kapitaalbehoefte voor het Turkse project nog beperkt. Ter zitting heeft [betrokkene 1] verklaard dat tijdens het afsluiten van de beleggingsadviesovereenkomst in 2017 nog niet duidelijk was wat er ging gebeuren met het project in Turkije. Toen vervolgens besloten werd met de bouw te starten in 2019, was er kapitaal nodig. Kennelijk beschikten [betrokkene 1] en Corona niet over voldoende liquide middelen en was het de bedoeling van [betrokkene 1] dat daartoe de MRC-aandelen liquide gemaakt zouden worden. Het moment dat de aandelen vrij verhandelbaar werden, begin 2019, viel samen met het moment dat de bouw in Turkije zou gaan starten.
4.5.Gelet op deze toelichting van [betrokkene 1] op de zitting had Corona kennelijk andere plannen met haar aandelenportefeuille dan zoals in de beleggingsadviesovereenkomst was voorzien en diende het leeuwendeel van de MRC-aandelen verkocht te worden binnen afzienbare tijd. Uit hetgeen [betrokkene 1] ter zitting heeft verklaard volgt immers dat er geen (voldoende) andere liquiditeiten beschikbaar waren voor de realisering van de bouw in Turkije. In wezen waren de MRC-aandelen in 2019, toen zij verhandelbaar werden, dus bedoeld voor een investering en niet voor een belegging. Dat plaatst de tussen partijen gesloten beleggingsadviesovereenkomst in een ander perspectief: voor Corona was het doel feitelijk niet het beleggen en inrichten van een aandelenportefeuille voor de lange termijn.
4.6.Corona stelt dat zij de waarde van de aandelen wilde beschermen. Ook vanuit het perspectief dat die aandelen geliquideerd dienden te worden om de bouw mogelijk te maken, is dat goed te begrijpen. Er blijkt echter niet dat [betrokkene 1] of Corona met de Bank hebben gedeeld dat er een noodzaak was tot liquidatie binnen afzienbare tijd. Het was aan Corona om hiervan uit eigen beweging aan de Bank mededeling te doen. De enkele stelling ter zitting dat [betrokkene 4] van de Bank van [betrokkene 1] ’ plannen op de hoogte was, maakt dit niet anders. Gezien zijn specifieke plannen en behoeftes had het op [betrokkene 1] ’ weg gelegen de Bank duidelijk te informeren en te laten weten dat hij niets kon aanvangen met langetermijnplannen en behoefte had aan bescherming van zijn bezit op korte termijn. Nu [betrokkene 1] dit heeft (…) nagelaten, mocht de Bank ervan uitgaan dat [betrokkene 1] via Corona voor de lange termijn wilde beleggen. Bij de beoordeling van de vraag of de Bank in haar verplichtingen is tekort geschoten, dient dit dan ook tot uitgangspunt.”
Vervolgens heeft de rechtbank concreet het volgende geoordeeld over de advisering door Van Lanschot:
“4.7. Het eerste advies dat de Bank in maart 2019 aan Corona heeft gegeven, had kort gezegd de strekking dat het verstandig was de portefeuille meer te spreiden. Dat was op zichzelf een correct advies gezien de eenzijdige samenstelling van Corona’s aandelenbezit en het daaraan verbonden risico. [betrokkene 1] wilde daar toen niet op ingaan om hem moverende redenen. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, heeft hij toen niet (voldoende concreet) aan de Bank te kennen gegeven dat hij zocht naar mogelijkheden voor bescherming van zijn MRC-aandelen op korte termijn en niet van plan was te gaan beleggen voor een langere termijn. [betrokkene 1] kwam vervolgens met het idee te gaan beleggen in hoogdividendaandelen. Kennelijk hoopte hij langs die weg de benodigde liquide middelen voor de bouw te verwerven. MRC keerde geen dividend uit, zo was inmiddels wel duidelijk geworden, zodat een deel van de MRC-aandelen vervangen zou moeten worden. Gezien de liquiditeitsbehoefte van zo’n € 20 miljoen en een voor herschikking beschikbaar aandelenpakket met een waarde die op dat moment niet wezenlijk veel hoger lag, was het echter niet heel reëel te verwachten dat voldoende geld uit dividend zou kunnen komen. Feitelijk is het tot een herschikking ook niet gekomen; uit de stellingen van Corona blijkt althans niet dat [betrokkene 1] ooit tot aankoop van andere aandelen is overgegaan. De Bank heeft hem in dit kader suggesties aan de hand gedaan van aandelen waaraan gedacht zou kunnen worden. Niet gesteld of gebleken is dat daarmee een verkeerd advies is gegeven.
4.8.Daarna kwam de gedachte aan een hedge op bij [betrokkene 1] ; in juni 2019 heeft hij zich hiervoor voor de eerste keer tot de Bank gewend. Uit de stukken blijkt dat daar tussen [betrokkene 1] en de adviseurs van de Bank uitvoerig over is overlegd. Steeds was echter de reactie van de Bank op de verschillende plannen die hij in dat kader ontwikkelde, dat dit niet via de Bank mogelijk was en is hem verteld bij welke banken of instellingen hij zijn plannen zou kunnen realiseren. Daarbij is hij herhaalde malen ook ervoor gewaarschuwd dat daaraan hoge kosten verbonden zouden zijn en ook soms specifieke risico’s, zoals een mogelijke verplichting tot het daadwerkelijk afnemen van ruwe olie. Ook hier geldt dat niet valt in te zien wat er verkeerd was aan deze adviezen, nog daargelaten dat de Bank niet was verteld dat de hedges nodig waren voor een bescherming op korte termijn van de waarde van de aandelen. Zeker vanuit een langetermijnperspectief – waar de Bank bij haar advisering vanuit ging – waren aan de door [betrokkene 1] gesuggereerde hedges grote risico’s of kosten verbonden, waar de Bank terecht en duidelijk voor heeft gewaarschuwd. Al dit overleg heeft ook niet geleid tot een concreet verzoek van [betrokkene 1] of Corona aan de Bank om dan een alternatieve strategie voor hedging te bedenken.
4.9.Uiteindelijk heeft Corona c.q. [betrokkene 1] slechts MRC-aandelen verkocht, waarbij er verlies is geleden, omdat de koersen daarvan daalden. Dit laatste kan de Bank niet worden aangerekend. Voor de beantwoording van de vraag of de Bank als beleggingsadviseur heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, gaat het dus alleen erom of de Bank beschermingsmaatregelen had moeten adviseren om de daling van de aandelenkoers op te vangen. De mogelijkheden tot bescherming van het uiterst specifieke aandelenpakket van Corona (uitsluitend bestaande uit aandelen MRC) lagen immers niet voor het oprapen en het was de eigen keuze van [betrokkene 1] om zijn aandelen te behouden en – tegen het advies van de Bank in – zijn beleggingen niet te spreiden. Uit de stellingen van Corona volgt ook niet dat er een specifiek financieel instrument voorhanden was waarmee de waarde van de MRC-aandelen beter had kunnen worden beschermd. Het verwijt dat het aan de Bank was om een overall hedging strategie te bedenken, is wat dat betreft te algemeen. Het had op de weg van Corona gelegen dit te concretiseren. De suggesties die Corona in dat verband heeft geopperd (het kopen van put-opties Schlumberger/Halliburton en het kopen van BNP Parisbas Booster Short), zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op wetenschap achteraf. Bovendien heeft de Bank naar voren gebracht dat putopties op vergelijkbare aandelen het risico kennen dat de koers hiervan een ander verloop heeft dan de koers van MRC. Weliswaar heeft Corona ook gesteld dat het ongeloofwaardig is dat de Bank niet kon handelen in futures, maar waar dit verder niet is onderbouwd moet daaraan voorbij worden gegaan. Het komt erop neer dat als Corona had willen handelen in futures bij wijze van hedge, zij hierin zelf stappen had moeten zetten, hetgeen ze niet heeft gedaan. Daarmee faalt ook de stelling ter zitting van [betrokkene 1] dat hij van experts heeft begrepen dat er andere strategieën waren geweest, nu ook daarmee wordt miskend dat de mogelijkheden van de Bank begrensd waren en dat de Bank daar ook duidelijk op heeft gewezen.
4.10.De slotsom is dat de stellingen van Corona onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat de Bank in haar advisering is tekortgeschoten. Evenmin is gebleken dat zij in dat kader haar bancaire zorgplicht heeft geschonden en aldus is tekortgeschoten. Van onrechtmatig handelen is ook niet gebleken.”
Het door Corona Holdings gestelde doel met (betrekking tot) de MRC-aandelen en de in dat verband door Corona Holdings genoemde beschermingswens, is voorts nog onderdeel geweest van de beoordeling van een specifiek verwijt dat Corona Holdings Van Lanschot heeft gemaakt:
“4.13. Corona verwijt de Bank dat zij haar weigeringsplicht heeft geschonden door Corona toch als cliënt aan te nemen, dan wel de beleggingsadviesrelatie niet te beëindigen, terwijl zij wist dat er voor de eenzijdige MRC aandelenportefeuille geen of nauwelijks beschermingsmaatregelen mogelijk waren. Ook dit verwijt gaat niet op. Toen Corona zich in 2017 tot de Bank wendde met de vraag om een krediet, was voor beide partijen duidelijk dat de beleggingsadviesovereenkomst de eerste jaren louter een formaliteit zou zijn. Een plicht om Corona als klant te weigeren was toen dus niet aan de orde. Dit veranderde in 2019, toen de aandelen verhandelbaar werden. Hiervoor is reeds overwogen dat Corona aan de Bank in 2019 ten onrechte niet duidelijk heeft gemaakt wat haar bedoeling was met de MRC-aandelen en wat zij in dat kader van de Bank verlangde. Aan de Bank kan daarom niet worden verweten dat zij toen de relatie met Corona niet heeft beëindigd; de enkele omstandigheid dat [betrokkene 1] herhaalde malen strategieën suggereerde waarbij de Bank geen diensten kon verlenen, is daarvoor niet toereikend. Het had op de weg van Corona gelegen zich tot een andere bank te wenden als zij die strategieën wilde uitvoeren, zoals de Bank ook meermaals heeft gesuggereerd.”
Voor een aantal (andere) specifieke verwijten geldt volgens de rechtbank dat deze verwijten niet terecht zijn of dat Corona Holdings niet heeft gesteld dat en hoe het desbetreffende verwijt tot schade heeft geleid (rov. 4.11.-4.12. en 4.14.-4.17.).
Hoger beroep
2.7Corona Holdings heeft op 16 juni 2022 bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: ‘het hof’) hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in zijn arrest van 17 oktober 2023, het bestreden arrest,n
Hof Amsterdam 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2702.
Eerst heeft het hof de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van Corona Holdings weergegeven:n
Onbestreden in cassatie.
“2.5. Corona heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en met inachtneming van haar wijziging van eis – uitvoerbaar bij voorraad – zal verklaren voor recht dat Van Lanschot in haar hoedanigheid van beleggingsadviseur en/of kredietverstrekker en/of pandhouder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de zorgvuldigheids- en adviesverplichtingen die zij jegens Corona in acht moest nemen in het kader van (verzoeken van Corona omtrent respectievelijk vragen van Corona ten aanzien van) hedging van de Effectenportefeuille, althans andere wijzen van schadebeperking, dan wel dat Van Lanschot om die reden(en) onrechtmatig jegens Corona heeft gehandeld, als gevolg waarvan Corona schade heeft geleden waarvoor Van Lanschot aansprakelijk is, en Van Lanschot ter zake van de begroting van de door Van Lanschot te vergoeden schade (inclusief wettelijke rente) van Corona zal verwijzen naar de schadestaatprocedure, met beslissing over de kosten, met nakosten. Van Lanschot heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.”
2.9Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat Corona Holdings geen stellingen heeft aangevoerd die kunnen rechtvaardigen dat Van Lanschot aansprakelijk is in haar hoedanigheid van kredietverstrekker en/of pandhouder (rov. 4.1.).n
Onbestreden in cassatie.
Hierna heeft het hof de strekking van grieven 7 tot en met 19 – grieven die betrekking hebben op het oordeel van de rechtbank over de beleggingsadviesrelatie – en enkele uitgangspunten bij de beoordeling daarvan vooropgesteld:
“4.2. De grieven 7 tot en met 19 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ze bestrijden alle het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden aangenomen dat Van Lanschot is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de beleggingsadviesovereenkomst.
Bij de beoordeling van deze grieven staat voorop dat de aard en intensiteit van de zorgplicht van Van Lanschot afhangen van de omstandigheden van het geval en dat stelplicht en bewijslast ter zake van de feitelijke grondslag van de gestelde tekortkoming rusten op Corona. Voorts strekt tot uitgangspunt dat Van Lanschot haar advisering heeft mogen afstemmen op mededelingen van Corona voorafgaand aan het sluiten van de beleggingsadviesovereenkomst, in het bijzonder dat zij op een termijn van tien jaar een groei van haar vermogen naar € 40 miljoen nastreefde, dat Corona over voldoende alternatief inkomen beschikte om te voorzien in de financiële verplichtingen en andere reguliere uitgaven van haarzelf en [betrokkene 1] , dat met het vermogen geen onvoorziene uitgaven hoefden te worden opgevangen en dat Corona haar doelstellingen zo nodig kon verlagen, en dat [betrokkene 1] ervaring had met vermogensbeheer, beleggingsadvies en zelf beleggen. Verder is niet in geschil dat dit laatste aanleiding is geweest om slechts 80% van de gebruikelijke advieskosten in rekening te brengen.”
Het hof is tot het oordeel gekomen (i) dat Corona Holdings onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat Van Lanschot haar advisering heeft moeten afstemmen op een doelstelling van Corona Holdings om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren en (ii) dat Corona Holdings niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom Van Lanschot niet voldoende adequaat heeft geadviseerd naar aanleiding van de vragen van Corona Holdings over hedging-mogelijkheden:
“4.3. Bij deze uitgangspunten is het hof van oordeel dat Corona, mede gezien de uitdrukkelijke en gemotiveerde ontkenning van Van Lanschot, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat Van Lanschot haar advisering heeft moeten afstemmen op een doelstelling van Corona om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren.
4.4.Aan het standpunt van Corona dat Van Lanschot is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgverplichtingen uit de beleggingsadviesovereenkomst ligt steeds de stelling ten grondslag dat Van Lanschot Corona (adequaat) had moeten adviseren om haar aandelenkapitaal te hedgen met het oog op de benodigde liquiditeit voor de projecten in Turkije en Chili. Reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Van Lanschot haar advisering op die doelstelling had moeten afstemmen, falen de grieven. Hierbij komt dat Corona niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom Van Lanschot niet voldoende adequaat heeft geadviseerd naar aanleiding van de vragen van Corona over hedging-mogelijkheden. In het bijzonder heeft Corona nagelaten te concretiseren wat Van Lanschot haar had moeten adviseren anders dan wat zij Corona heeft geadviseerd. Corona heeft voorbeelden genoemd van in haar ogen gepaste hedge-instrumenten (putopties op aandelen die vergelijkbaar zijn met MRC-aandelen of een Turbo/Booster op de olieprijs) waarmee haar verliezen beperkt zouden zijn gebleven (tot de kosten van die instrumenten) en heeft twee varianten genoemd die bij een eventuele schadeberekening zouden kunnen worden uitgewerkt, te weten de aankoop van put-opties Schlumberger/Halliburton en een BNP Booster Short. Daarmee heeft zij echter niet voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de volgens haar onvoldoende adequate advisering door Van Lanschot.
(…)”
Daarna heeft het hof geoordeeld (i) dat de (blote) stelling van [betrokkene 1] (namens Corona Holdings) tijdens de mondelinge behandeling dat hij een ‘goed advies’ van Van Lanschot zonder meer zou hebben opgevolgd niet als juist kan worden aanvaard en (ii) dat de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is gemaakt:
“4.4. (…)
(…)
Daar komt bij dat Van Lanschot heeft aangevoerd dat er niet van kan worden uitgegaan dat Corona enig (ander) advies van Van Lanschot zou hebben opgevolgd en ter motivering van die stelling heeft gewezen op de wijze waarop [betrokkene 1] met de adviezen van Van Lanschot is omgegaan. Gelet daarop kan de blote stelling van [betrokkene 1] tijdens de mondelinge behandeling dat hij een ‘goed advies’ van Van Lanschot zonder meer zou hebben opgevolgd, niet als juist worden aanvaard.
Veronderstellenderwijs aannemende dat Van Lanschot Corona anders had moeten adviseren en dat Corona een ander advies wél had gevolgd, is evenmin de mogelijkheid aannemelijk gemaakt dat Corona in dat geval in een betere financiële positie had verkeerd en dus schade heeft geleden ten gevolge van een tekortkoming van Van Lanschot. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de door Corona genoemde mogelijkheden aan de hand waarvan een eventuele schadeberekening zou kunnen worden uitgewerkt.”
Het hof is ten slotte (i) voorbijgegaan aan het standpunt van Corona Holdings dat een deskundige benoemd moet worden en (ii) tot de slotsom gekomen dat de grieven falen, Corona Holdings bij een verdere bespreking daarvan geen belang heeft omdat dit niet tot een andere uitkomst kan leiden en dat aan het bewijsaanbod van Corona Holdings niet wordt toegekomen:
“4.5. Het standpunt van Corona dat in de vooromschreven omstandigheden een deskundige moet worden benoemd die “opinieert” over hedging-mogelijkheden van de aandelenportefeuille van Corona, miskent de stelplicht en bewijslast van Corona op dit punt. Het hof gaat aan dit standpunt voorbij.
De slotsom luidt dat de grieven falen, en dat Corona bij een verdere bespreking daarvan geen belang heeft omdat zulks niet tot een andere uitkomst kan leiden. Aan het bewijsaanbod van Corona komt het hof niet toe. Corona zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.”
Cassatieberoep
2.14Bij procesinleiding van 16 januari 2024 heeft Corona Holdings, tijdig, cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest. Van Lanschot heeft zich daartegen verweerd. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Corona Holdings heeft gerepliceerd. Van Lanschot heeft gedupliceerd.
De procesinleiding bevat vijf onderdelen. Onderdeel 1 valt uiteen in drie subonderdelen en is gericht tegen rov. 4.2.-4.4. en 4.6. Onderdelen 2, 3 en 4 richten klachten tegen verschillende onderdelen van rov. 4.4. Onderdeel 5 betreft enkel een voortbouwklacht die is gericht tegen rov. 4.5.-4.6. In het licht van randnummers 2.1-2.18 (over onderdeel 1), 3.1-3.4 (over onderdeel 2), 4.1-4.3 (over onderdeel 3) en 5.1-5.4 (over onderdeel 4) van de schriftelijke toelichting van Van Lanschot en randnummers 2.-7. (over onderdelen 1 en 2) en 8. (onderdeel 3) van haar dupliek, kan ik soms relatief kort zijn in mijn bespreking van de onderdelen.
Onderdeel 1
n
Ik merk volledigheidshalve (ook) hier op dat aan Corona Holdings geen schadevergoeding kan worden toegewezen als Uw Raad mij volgt in de verwerping van onderdeel 4. Zie nader mijn bespreking van onderdeel 4.
3.2
Subonderdeel 1.1 voert aan dat het oordeel van het hof dat Van Lanschot enerzijds mocht afgaan op mededelingen van Corona Holdings voorafgaand aan de beleggingsadviesovereenkomst en anderzijds niet ervan kan worden uitgegaan dat Van Lanschot haar advisering op de in rov. 4.3.-4.4. genoemde doelstelling had moeten afstemmen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Van Lanschot diende volgens het subonderdeel uit hoofde van haar zorgplicht als beleggingsadviseur beredeneerde aanbevelingen te doen die waren afgestemd op de specifieke behoeften en belangen van Corona Holdings. Daarbij diende Van Lanschot bovendien na te gaan of haar advisering nog aansloot op de actuele behoeften en belangen van Corona Holdings en (dus) of zij aan haar opdracht een juiste invulling bleef geven, aldus nog steeds het subonderdeel. Van Lanschot zou niet louter mogen afgaan op mededelingen uit 2017 voorafgaand aan het sluiten van de beleggingsadviesovereenkomst.n
In een voetnoot stelt de procesinleiding dat dit temeer het geval zou zijn omdat Van Lanschot een plicht heeft om na te gaan of dergelijke informatie, die bijvoorbeeld op een vragenlijst is ingevuld (de procesinleiding verwijst naar rov. 3.3. sub (v) van het bestreden arrest), juist en nog actueel is. In dit geval vulde Van Lanschot de vragenlijst ook nog eens zelf in; de procesinleiding verwijst naar rov. 3.3. sub (v) van het bestreden arrest. De procesinleiding verwijst in een voetnoot naar rov. 3.3. sub (vi)-(xvii) van het bestreden arrest.
3.3Dit subonderdeel faalt.
3.4Het hof heeft het volgende geoordeeld: “Aan het standpunt van Corona dat Van Lanschot is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgverplichtingen uit de beleggingsadviesovereenkomst ligt steeds de stelling ten grondslag dat Van Lanschot Corona (adequaat) had moeten adviseren om haar aandelenkapitaal te hedgen met het oog op de benodigde liquiditeit voor de projecten in Turkije en Chili. Reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Van Lanschot haar advisering op die doelstelling had moeten afstemmen, falen de grieven. (…)” (rov. 4.4.). Dit oordeel moet worden gelezen in samenhang met rov. 4.2. van het bestreden arrest (zie ook “Bij deze uitgangspunten (…)”, rov. 4.3.), waarin het hof heeft geoordeeld dat (als uitgangspunten) “voorop [staat, A-G] dat de aard en intensiteit van de zorgplicht van Van Lanschot afhangen van de omstandigheden van het geval en dat stelplicht en bewijslast ter zake van de feitelijke grondslag van de gestelde tekortkoming (…) op Corona [rusten, A-G]” en “dat Van Lanschot haar advisering mocht afstemmen op mededelingen van Corona voorafgaand aan het sluiten van de beleggingsadviesovereenkomst, in het bijzonder dat zij op een termijn van tien jaar een groei van haar vermogen naar € 40 miljoen nastreefde, dat Corona over voldoende alternatief inkomen beschikte om te voorzien in de financiële verplichtingen en andere reguliere uitgaven van haarzelf en [betrokkene 1] , dat met het vermogen geen onvoorziene uitgaven hoefden te worden opgevangen en dat Corona haar doelstellingen zo nodig kon verlagen, en dat [betrokkene 1] ervaring had met vermogensbeheer, beleggingsadvies en zelf beleggen”. De doelstelling die Corona Holdings voorafgaand aan het sluiten van de beleggingsovereenkomst had medegedeeld (groei van vermogen op lange termijn), is dus een andere doelstelling dan de in rov. 4.3. van het bestreden arrest weergegeven doelstelling om vermogen van Corona Holdings op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren (en dus om daarvoor liquiditeit te realiseren) en uitgangspunt was dus (onder meer) dat (Van Lanschot mocht afgaan op de mededeling dat) Corona Holdings het aandelenkapitaal niet nodig zou hoeven hebben voor onvoorziene uitgaven. Het voorgaande begrijp ik zo dat het hof heeft geoordeeld dat er voor Van Lanschot onder de (gestelde) feiten en omstandigheden van het onderhavige geval geen aanleiding bestond om haar advisering af te stemmen op de doelstelling om (kortetermijn)investeringen te doen in projecten in Turkije en Chili en dus om hiervoor liquiditeit te realiseren (zie randnummers 1.1-1.20 hiervoor), ook gelet op de uitdrukkelijke en gemotiveerde betwisting door Van Lanschot (rov. 4.3.) en de uitgangspunten die het hof heeft gehanteerd (rov. 4.2.). Deze doelstelling had Corona Holdings aan Van Lanschot kennelijk immers niet (voldoende duidelijk en/of tijdig) medegedeeld, terwijl dit wel van haar mocht worden verwacht. Het hof heeft kennelijk ook geen (feitelijke) aanleiding gezien die meebracht dat Van Lanschot had moeten twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van Corona Holdings en/of aan haar actuele behoeften en belangen. Van Lanschot mocht volgens het hof dus vertrouwen op de mededelingen van Corona Holdings. Deze lezing wordt bevestigd door de uitgebreide(re) beoordeling door de rechtbank (rov. 4.2.-4.10.), waarbij het hof zich in rov. 4.2.-4.4. kennelijk heeft aangesloten. Uit deze beoordeling door de rechtbank blijkt (ook) duidelijk dat er niet van kan worden uitgegaan dat Van Lanschot haar advisering had moeten afstemmen op de doelstelling om het aandelenkapitaal van Corona Holdings te hedgen met het oog op de (op korte termijn) benodigde liquiditeit voor (investering in) projecten in Turkije en Chili. Corona Holdings had Van Lanschot over dit (kortetermijn)doel immers niet voldoende duidelijk en/of tijdig geïnformeerd en van Corona Holdings mocht worden verwacht dat zij daarover uit eigen beweging (voldoende duidelijke en/of tijdige) mededelingen zou doen (rov. 4.4. en 4.6.-4.8. van het vonnis van de rechtbank).
3.5Het subonderdeel voert in de kern (in mijn woorden) aan dat het oordeel van het hof onjuist is, omdat Van Lanschot had moeten controleren of haar advisering nog aansloot bij de actuele behoeften en belangen van Corona Holdings en Van Lanschot (dus) niet alleen zou mogen afgaan op mededelingen die voorafgaand aan het sluiten van de beleggingsadviesovereenkomst zijn gedaan.
3.6Dit betoog kan niet tot cassatie leiden. Het betoog stuit af op het volgende.
3.7Ten eerste: het hof heeft niet geoordeeld dat Van Lanschot niet hoefde te controleren of haar advisering nog aansloot bij de actuele behoeften en belangen van Corona Holdings en het hof heeft ook niet geoordeeld dat Van Lanschot alleen hoefde af te gaan op mededelingen die voorafgaand aan het sluiten van de beleggingsadviesovereenkomst zijn gedaan. Voor zover het subonderdeel daarvan wel uitgaat, mist het feitelijke grondslag.
3.8Ten tweede: het hof heeft in rov. 4.2.-4.4. geoordeeld dat Corona Holdings onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat Van Lanschot in het onderhavige geval haar advisering heeft moeten afstemmen op een doelstelling van Corona om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren en dat er niet van kan worden uitgegaan dat dat Van Lanschot haar beleggingsadvies had moeten afstemmen op de benodigde liquiditeit voor de projecten in Turkije en Chili. In dit oordeel ligt besloten dat het volgens het hof aan Corona Holdings was om Van Lanschot (voldoende duidelijk en/of tijdig) te informeren over een gewijzigde beleggingsdoelstelling als Corona Holdings had gewild dat Van Lanschot hiermee (op enigerlei wijze) rekening zou houden. Zie randnummer 3.4 hiervoor. Niet valt in te zien waarom dit onjuist zou zijn. De invulling van de zorgplicht van een bank die beleggingsadvies geeft in een concreet geval is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.n
Zie bijvoorbeeld Asser Rechtspersonenrecht/V.P.G. de Serière, Deel 2-IV. Effectenrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2023, nrs. 732-733. Vergelijk bijvoorbeeld in het kader van de zorgplicht van een bank als assurantietussenpersoon HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6693, NJ 2012/247 en JOR 2012/219 m.nt. B.M. Jonk-van Wijk en N. de Boer (Coöperatieve Rabobank Schiedam-Vlaardingen UA), rov. 3.10. Zie over de zorgplicht bij beleggingsadvies uitgebreid Asser Rechtspersonenrecht/V.P.G. de Serière, Deel 2-IV. Effectenrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2023, nrs. 729 (in verband met de onderhavige zaak met name onder (h)-(i)), 732-733, 738-742, 761 en 763-767 en GS Onrechtmatige daad, aant. VI.4.2.2.1.1, VI.4.2.2.1.2-VI.4.2.2.1.3 en VI.4.2.2.1.5 (actueel tot en met 5 september 2022) (V.Y.E. Carla), beide bronnen met verdere verwijzingen. Zie over de zorg van een goed opdrachtgever Asser Bijzondere overeenkomsten/T.F.E. Tjong Tjin Tai, Deel 7-IV. Opdracht, incl. de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de reisovereenkomst, Deventer: Wolters Kluwer 2022, nr. 125. Zie voorts randnummers 2.4-2.5 (met verwijzing naar art. 80f lid 3 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft) en 2.9-2.10 van de schriftelijke toelichting van Van Lanschot en randnummers 2.-5. van haar dupliek, met verdere verwijzingen. Vergelijk nog het betoog in randnummers 3.6-3.17 van de schriftelijke toelichting van Corona Holdings en haar repliek, randnummers 4-9. Zo ook schriftelijke toelichting van Van Lanschot, randnummer 2.6 en dupliek van Van Lanschot, randnummer 4. Vergelijk nog het betoog in schriftelijke toelichting van Corona Holdings, randnummers 3.22-3.23 en repliek van Corona Holdings, randnummer 9.
3.9Ten derde: uit het subonderdeel maak ik niet op dat het aanvoert dat Corona Holdings in feitelijke instanties als aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis die schade zou hebben veroorzaakt Van Lanschot heeft verweten dat Van Lanschot (op bepaalde momenten beter) had moeten controleren wat de actuele beleggingsdoelstelling was (althans waarom Van Lanschot dit onvoldoende zou hebben gedaan) en dat het hof ten onrechte een concreet verwijt in deze zin niet zou hebben beoordeeld. Voor zover het subonderdeel toch (impliciet) aanvoert dat het hof ten onrechte heeft nagelaten dit verwijt als aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis die schade zou hebben veroorzaakt te beoordelen, voldoet het subonderdeel niet aan de eisen die gelden voor klachten. Het subonderdeel verwijst namelijk niet naar vindplaatsen in gedingstukken uit feitelijke instanties waaruit blijkt dat Corona Holdings Van Lanschot dit specifieke verwijt heeft gemaakt.n
Zie over eisen aan klachten bijvoorbeeld B.T.M. van der Wiel, ‘Het cassatiemiddel’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 119 e.v.
3.10Het voorgaande brengt mee dat ik niet nader hoef in te gaan op de meer principiële beschouwingen van Corona Holdings in haar schriftelijke toelichting over de zorgplicht van een bank die beleggingsadvies geeft.n
Zie randnummers 3.6-3.17 van de schriftelijke toelichting van Corona Holdings. In die zin ook de dupliek van Van Lanschot, randnummers 2.-3. Zie over de beperkte toetsing van de interpretatie van processtukken bijvoorbeeld A.E.H. van der Voort Maarschalk, ‘De toetsing in cassatie’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 57 en 72 e.v. Zie ook randnummers 2.4-2.5 en 2.9-2.10 van de schriftelijke toelichting van Van Lanschot en randnummers 2.-5. van haar dupliek, waarin ik mij in de kern, over het algemeen en op hoofdlijnen wel kan vinden. Vergelijk ten slotte nog de repliek van Corona Holdings, randnummers 4-9.
3.11
Subonderdeel 1.2 voert aan dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. Corona Holdings zou herhaaldelijk hebben aangevoerd dat Van Lanschot haar advisering wel degelijk had moeten afstemmen op de doelstelling van Corona Holdings om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren. Corona Holdings zou dat standpunt hebben onderbouwd, zowel met uitdrukkelijke verwijzing naar haar toenmalige voornemen om met de effectenportefeuille dergelijke investeringen te realiseren, als door te wijzen op de daaraan dienstige doelstelling om de effectenportefeuille te beschermen (hedging, de procesinleiding verwijst naar rov. 4.4., eerste volzin).n
De procesinleiding verwijst in een voetnoot naar memorie van grieven, randnummers III.1-III.3, III.7-III.8, III.12, IV.3.2.3, IV.3.4.1-3.4.3, IV.3.4.4 (onder (ii)), IV.3.4.5, hoofdstukken VI-VII en dan met name VI.5.3, IX.9-IX.12; productie 30 bij memorie van grieven, in het bijzonder p. 4 e.v., spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummers 6.-8., dagvaarding in eerste aanleg, randnummers III.11-III.13, met verwijzing naar productie 6, p. 2, spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, p. 4 onderaan en p. 5 bovenaan, proces-verbaal mondelinge behandeling in eerste aanleg, p. 2-3 (verklaring [betrokkene 1] ) en proces-verbaal mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 4, onder uitlatingen [betrokkene 1] , eerste drie streepjes. De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.3 dat de verwijzing naar randnummers III.11-III.13 van de dagvaarding in eerste aanleg moet worden geschrapt. De procesinleiding verwijst in een voetnoot naar memorie van grieven, randnummers III.7-III.12, met verwijzing naar productie 6 bij de dagvaarding in eerste aanleg, p. 2. De procesinleiding verwijst in een voetnoot naar memorie van grieven, randnummer X. De door het hof genoemde doelstelling om te investeren in projecten in Turkije en Chili wordt in de memorie van grieven ook wel omschreven als de “DE-bestemming” (“DE” staat voor Duurzame Energieprojecten), aldus de procesinleiding; de procesinleiding verwijst (met name) naar memorie van grieven, randnummers III.1 en bijvoorbeeld IX.9.
3.12Ook dit subonderdeel faalt. Het oordeel van het hof in rov. 4.2.-4.4. over een beweerdelijke tekortkoming is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Ik verwijs naar randnummers 3.4-3.10 hiervoor om herhaling te voorkomen. Dit betekent ook dat het hof in rov. 4.6. aan het bewijsaanbod voorbij kon gaan.
3.13De stellingen waaraan het subonderdeel refereert, maken het voorgaande niet anders. Ook in het licht van deze stellingen is het oordeel in rov. 4.2.-4.4. niet onbegrijpelijk. Ik verwijs wederom naar randnummers 3.4-3.10 hiervoor om herhaling te voorkomen. Dat Corona Holdings haar standpunt dat Van Lanschot haar advisering had moeten afstemmen op de doelstelling van Corona Holdings om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren zou hebben onderbouwd, zowel met uitdrukkelijke verwijzing naar haar toenmalige voornemen om met de effectenportefeuille dergelijke investeringen te realiseren, als door te wijzen op de daaraan dienstige doelstelling om de effectenportefeuille te beschermen, moge zo zijn. Maar dit doet niets af aan de begrijpelijkheid van de redenering van het hof in rov. 4.2.-4.4. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof in deze stellingen geen aanleiding heeft gezien om te oordelen dat Van Lanschot haar beleggingsadvies had moeten afstemmen op de doelstelling van Corona Holdings om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren (en dus om daarvoor liquiditeit te realiseren). Het hof is ook in het licht van deze stellingen niet onbegrijpelijk ervan uitgegaan dat Corona Holdings Van Lanschot onvoldoende (duidelijk en tijdig) heeft geïnformeerd over deze kortetermijnbeleggingsdoelstelling (ten aanzien van de MRC-aandelen) en dat er geen aanleiding bestond om te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van Corona Holdings of aan haar actuele behoeften en belangen.n
Zie nader schriftelijke toelichting van Van Lanschot, randnummers 2.6 en 2.9-2.10. Vergelijk de reactie hierop in de repliek van Corona Holdings, randnummer 9 (met verwijzing naar schriftelijke toelichting van Corona Holdings, randnummers 3.22-3.23). Pas in randnummer 3.23 van haar schriftelijke toelichting en dus te laat, doet Corona Holdings uitdrukkelijk een beroep op de volgende stelling in randnummer IV.3.4.3 van haar memorie van grieven: “Voorts behoort een beleggingsadviseur vragen te stellen over de exacte doelstelling van een klant als die aangeeft te willen hedgen, indien duidelijk is dat die hedging kennelijk geen betrekking heeft op een voorgenomen reguliere beleggingstransactie die past binnen het geldende risicoprofiel.” Ik lees hierin overigens niet dat er voor Van Lanschot redelijkerwijs een (feitelijke) aanleiding bestond om te twijfelen aan de juistheid van mededelingen van Corona Holdings of aan haar actuele behoeften en belangen, op grond waarvan Van Lanschot deze mededelingen, behoeften en belangen (nader) had moeten onderzoeken en/of controleren (en dat Van Lanschot dit ten onrechte heeft nagelaten). Althans: dat het hof dit in deze stelling niet heeft gelezen, is niet onbegrijpelijk.
3.14Het voorgaande geldt mutatis mutandis ook voor de stelling van Corona Holdings dat Van Lanschot de juistheid van de in 2017 door Corona Holdings gedane mededelingen diende te controleren en dat Van Lanschot verplicht was haar advisering aan Corona Holdings regelmatig te actualiseren. In dit verband merk ik nog op dat het hof niet heeft geoordeeld dat Van Lanschot de juistheid van de mededelingen niet diende te controleren en ook niet dat Van Lanschot geen verplichting had om haar advisering te actualiseren (zie ook randnummers 3.4 en 3.7 hiervoor). Ik lees in het subonderdeel verder niet dat het hof (i) ten onrechte of onbegrijpelijk zou hebben nagelaten om bij zijn oordeel te betrekken dat Corona Holdings in feitelijke instanties met voldoende onderbouwde feitelijke stellingen (en welke) zou hebben aangevoerd dat Van Lanschot had moeten twijfelen aan de juistheid van mededelingen van Corona Holdings en/of aan haar actuele belangen en behoeften en (dus) (ii) in het licht van deze (beweerdelijke) stellingen had moeten oordelen dat Van Lanschot na nader onderzoek haar advisering had moeten actualiseren en/of mededelingen van Corona Holdings had moeten controleren (zie ook randnummer 3.8 hiervoor). In het subonderdeel lees ik evenmin dat het aanvoert dat het hof ten onrechte niet (uitdrukkelijk) als aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis die schade zou hebben veroorzaakt heeft beoordeeld of Van Lanschot niet of in beperkte mate haar advies heeft geactualiseerd en/of mededelingen van Corona Holdings heeft gecontroleerd. Voor zover het subonderdeel wel zo zou moeten worden gelezen, kan het subonderdeel overigens nog steeds niet tot cassatie leiden. Het hof heeft de stellingen van Corona Holdings gelezen en gewaardeerd en is kennelijk tot het oordeel gekomen dat Corona Holdings niet als afzonderlijke aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis die schade zou hebben veroorzaakt heeft aangevoerd dat Van Lanschot de juistheid van de in 2017 door Corona Holdings gedane mededelingen niet of in beperkte mate heeft gecontroleerd en dat Van Lanschot haar advisering aan Corona Holdings niet regelmatig heeft geactualiseerd. Het hof heeft de stellingen van Corona Holdings zo gelezen dat Corona Holdings steeds heeft aangevoerd dat Van Lanschot Corona Holdings (adequaat) had moeten adviseren om haar aandelenkapitaal te hedgen met het oog op de benodigde liquiditeit voor de projecten in Turkije en Chili. Dat is niet onbegrijpelijk (zie ook randnummers 3.9-3.10 hiervoor).n
Zie over de beperkte toetsing van de interpretatie van processtukken bijvoorbeeld A.E.H. van der Voort Maarschalk, ‘De toetsing in cassatie’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 57 en 72 e.v.
3.15Volledigheidshalve citeer ik hierna nog de passages uit de memorie van grieven waarop het subonderdeel een beroep doet waar het aanvoert dat Corona Holdings ook zou hebben gesteld dat Van Lanschot de juistheid van de in 2017 door Corona Holdings gedane mededelingen diende te controleren en dat Van Lanschot verplicht was haar advisering aan Corona Holdings regelmatig te actualiseren. Uit deze passages blijkt weliswaar dat Corona Holdings in hoger beroep in een inleidende paragraaf van de memorie van grieven een aantal verwachtingen heeft uitgesproken over wat Van Lanschot volgens Corona Holdings zou (hebben) moeten doen, maar uit deze passages volgt niet dat Corona Holdings Van Lanschot als aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis die schade zou hebben veroorzaakt heeft verweten dat Van Lanschot de juistheid van de in 2017 door Corona Holdings gedane mededelingen niet of in beperkte mate heeft gecontroleerd en dat Van Lanschot haar advisering aan Corona Holdings niet regelmatig zou hebben geactualiseerd. De lezing van het hof is in ieder geval tegen deze achtergrond niet onbegrijpelijk.
De hiervoor bedoelde passages uit een inleidende paragraaf van de memorie van grieven luiden als volgt:n
Ik heb de voetnoten weggelaten.
“III.7 Vóórdat een beleggingsonderneming een beleggingsadviesovereenkomst aangaat met een klant, dient zij ingevolge de know-your-customer-regels van art. 4:23 Wft (en daaraan gerelateerde Europese regels) (de “KYC-regels”) informatie in te winnen over diens financiële positie, kennis, ervaring, risicobereidheid en beleggingsdoelstelling. Die klantinformatie heeft de bank nodig om de klant goed te kunnen adviseren. Zoals ook bij Van Lanschot het geval is, kennen beleggingsondernemingen hun klanten op basis van de ingewonnen informatie in de regel een bepaald risicoprofiel toe. Dat risicoprofiel is vervolgens richtinggevend voor (de samenstelling van) de beleggingsportefeuille en specifieke beleggingsadviezen.
III.8 Van Lanschot heeft in het licht van de KYC-regels haar standaardprocedures in werking gesteld (en meerdere standaardbrieven en standaardrapportages aan Corona doen toekomen), maar Van Lanschot heeft in strijd met de portee van de KYC-regels verzuimd in kaart te brengen wat de èchte bedoeling van Corona met de Effectenportefeuille was (de Bestemmingen). Dat, òndanks dat Van Lanschot op de hoogte was van die bedoeling, welke bedoeling in ieder geval ook evident voortvloeide uit de LO-bestemming, te weten de financiering van het levensonderhoud van [betrokkene 1] . Aldus heeft Van Lanschot de belangen van Corona niet vooropgesteld dan wel daarmee in onvoldoende mate rekening gehouden, ondanks dat Van Lanschot die belangen in het kader van de beleggingsadviesrelatie juist had moeten behartigen. Van Lanschot heeft nagelaten om de relevante omstandigheden omtrent Corona op juiste wijze in beeld te brengen en vast te leggen. De wijze waarop Van Lanschot is omgegaan met de vragenlijst die Van Lanschot in verband met de KYC-regels aan Corona heeft voorgelegd, is in dit verband veelzeggend.
III.9 In aanvulling op hetgeen daarover in de Dagvaarding is gezegd, wordt allereerst opgemerkt dat [betrokkene 4] van Van Lanschot (“[betrokkene 4]”) telefonisch met [betrokkene 5] van Corona (“[betrokkene 5]”) heeft doorgenomen wat op de vragen moest worden geantwoord, opdat, aldus [betrokkene 4] , de beleggingsadviesovereenkomst zou kunnen worden aangegaan. Die beleggingsadviesovereenkomst was immers de voorwaarde voor (de verstrekking van) het effectenkrediet. Klaarblijkelijk ging het er Van Lanschot niet om dat de vragen van de lijst op de juiste wijze werden beantwoord, maar louter dàt de vragen werden beantwoord. Het is in ieder geval duidelijk dat de antwoorden op de vragen niet sporen met de Bestemmingen.
Overigens, zelfs als zou worden aangenomen dat Corona de vragenlijst zelfstandig zou hebben ingevuld, heeft Van Lanschot steken laten vallen, doordat zij dan geen vraagtekens heeft geplaatst bij de gegeven, duidelijk onjuiste antwoorden. Als voorbeeld dient de vraag “Wat zijn de beleggingsdoelstellingen met deze rekening?” en het daarop vermelde antwoord: “Minder essentiële doelstellingen zoals dividenduitkeringen voor schenkingen of eerder stoppen met werken.” De antwoorden staan haaks op de werkelijke doelstelling van [betrokkene 1] met De Effectenportefeuille, te weten de Bestemmingen. Linksom of rechtsom, Van Lanschot heeft hier niet zorgvuldig gehandeld.
III.10 Daar komt nog bij dat de antwoorden op zich leidden tot het beleggingsprofiel Groeigericht, maar dat uiteindelijk het risicoprofiel Offensief is vastgesteld. In de CvA suggereert Van Lanschot dat [betrokkene 1] in afwijking van de uitkomst van de vragenlijst voor een offensief risicoprofiel koos, maar in werkelijkheid vloeide het offensieve profiel volgens Van Lanschot voort uit de eenzijdige samenstelling van de Effectenportefeuille.
III.11 Deze hele gang van zaken is onbegrijpelijk te noemen. De ratio van de KYC-regels is dat de beleggingsadviseur in staat wordt gesteld om goed te kunnen adviseren, om adviezen te kunnen geven die zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van degene die wordt geadviseerd. Daarmee valt niet te rijmen dat het risicoprofiel, dat uitdrukking moet geven aan de doelstelling van een bepaalde beleggingsportefeuille, wordt bepaald door de feitelijke – n.b., vanuit algemeen aanvaard beleggingsperspectief, onwenselijke – samenstelling van de beleggingsportefeuille. Dat is in algemene zin al onjuist, en is in dit geval bovendien in strijd met de Bestemmingen, simpelweg omdat die Bestemmingen uit de aard van de zaak bepalend zijn voor de beleggingsdoelstelling (en dus het (geëigende) risicoprofiel).
III.12 Wat had Van Lanschot in deze fase dan wél moeten doen?
Van Lanschot had zich vanwege de volstrekt eenzijdig samengestelde – en dus zeer risicovolle – Effectenportefeuille op uiterst zorgvuldige wijze moeten richten op de belangen van Corona.
Zij had de doelstellingen van Corona (op basis van de Bestemmingen) zorgvuldig in beeld moeten brengen.
Zij had het aldus gevormde beeld van Corona (het klantbeeld) zorgvuldig moeten vastleggen (en regelmatig moeten actualiseren).
Zij had die vastlegging zorgvuldig onder de aandacht moeten brengen van haar medewerkers.
Zij had er voorts voor moeten zorgdragen dat die medewerkers ter zake zorgvuldig met elkaar zouden communiceren en in staat zouden zijn om Corona op zorgvuldige en adequate wijze te kunnen begeleiden en adviseren.
Dit alles had Van Lanschot moeten doen, opdat zij zich vervolgens op behoorlijke (proactieve) wijze zou hebben kunnen kwijten van haar advies- en zorgvuldigheidsverplichtingen jegens Corona.”
De laatste zin uit randnummer III.12 bevestigt dat Corona Holdings Van Lanschot niet als aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis die schade zou hebben veroorzaakt heeft verweten dat Van Lanschot de juistheid van de in 2017 door Corona Holdings gedane mededelingen niet of in beperkte mate heeft gecontroleerd of dat Van Lanschot haar advisering aan Corona Holdings niet regelmatig heeft geactualiseerd. Ook de volgende passage uit een kernparagraaf van de memorie van grieven bevestigt dat Corona Holdings zich heeft beroepen op een andere aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis die schade zou hebben veroorzaakt:n
Zie ook de inhoud van randnummers IV.3-IV.3.4.9 (onderdeel van de paragraaf “Wat Van Lanschot heeft gedaan – en wat Van Lanschot had moeten doen”) en VII.-VII.5 (onderdeel van de paragraaf “Waartoe leidt dit alles?”) van de memorie van grieven. Zie in dit verband nog randnummers 2.6-2.7 van de schriftelijke toelichting van Van Lanschot en randnummer 3. van haar dupliek. Vergelijk voorts de reactie in repliek van Corona Holdings, randnummers 4-9.
“IV. De zorgvuldigheids- en adviesverplichtingen van Van Lanschot
IV.1 De essentie
IV.1.1 Van Lanschot heeft jegens Corona niet gehandeld zoals van een redelijk handelende en redelijk bekwame bank/beleggingsonderneming mocht worden verwacht. Van Lanschot heeft aan Corona geen deugdelijke adviezen over hedging van de Effectenportefeuille gegeven.
IV.1.2 Wat heeft ontbroken is een integrale advisering, toegespitst op de situatie waarin Corona zich bevond. Een dergelijke integrale advisering was op de eerste plaats een kernverplichting van Van Lanschot uit hoofde van de contractuele beleggingsadviesrelatie met Corona, zéker na de door Corona en [betrokkene 1] geuite zorgen over de waarde van de Effectenportefeuille respectievelijk hun adviesverzoeken over hedging.”
Subonderdeel 1.3 brengt naar voren dat het oordeel van het hof in rov. 4.3.-4.4. – waarin het hof het betoog van Corona Holdings reduceert tot de stelling dat Van Lanschot haar (adequaat) had moeten adviseren om haar aandelenkapitaal te hedgen met het oog op de benodigde liquiditeit voor de projecten in Turkije en Chili – ook verder onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is. Het hof zou daarin namelijk uitgaan van een te enge interpretatie van de stellingen van Corona Holdings over de tekortkoming van Van Lanschot. Corona Holdings heeft volgens het subonderdeel ook aangevoerd dat:
a. Van Lanschot heeft nagelaten integraal te adviseren over hedging en andere beschermingsmogelijkheden;n
De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummers IV.1.2, I.3.4.6-IV.3.4.7 en productie 30 bij memorie van grieven, p. 11, proces-verbaal mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 2 bovenaan en p. 5 laatste aandachtstreepje (verklaring [betrokkene 1] ), dagvaarding in eerste aanleg, randnummers 2.8.2 en 5.7 en spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, p. 1-2. De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.3 dat de verwijzing naar randnummers I.3.4.6-IV.3.4.7 van de memorie van grieven moet luiden: randnummers IV.3.4.6-IV.3.4.7 van de memorie van grieven.
b. Van Lanschot (indringend) had moeten wijzen op en waarschuwen voor de risico's van een volstrekt eenzijdig samengestelde effectenportefeuille en dat ten onrechte niet heeft gedaan uit angst voor “irritatie opwekken bij de klant”;n
De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer IV.3.2.2 en productie 30 bij memorie van grieven, p. 8, spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummers 14.-16., met verwijzing naar het proces-verbaal mondelinge behandeling in eerste aanleg, p. 6, spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummer 28., dagvaarding in eerste aanleg, randnummer 5.14 en spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, p. 5-6.
c. Van Lanschot voorbereidingen had moeten treffen teneinde de risico's van die portefeuille te verminderen;n
De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer IV.3.2.2, proces-verbaal mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 3 (verklaring Corona), spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummers 16.-19., dagvaarding in eerste aanleg, randnummer 5.14 en spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, hoofdstuk 4.
d. Van Lanschot het verband tussen de waarde van de effectenportefeuille en het effectenkrediet in haar hedging-advisering had moeten betrekken;n
De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer IV.3.4.4, spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummer 16, dagvaarding in eerste aanleg, randnummers 2.5.5, 2.5.6 en 2.5.12-2.5.16 en spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, hoofdstuk 3.
e. Van Lanschot Corona schade heeft berokkend door niet te adviseren over hedging, omdat hedging de koersval van de MRC-aandelen zou hebben voorkomenn
De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.4 dat “omdat hedging de koersval van de MRC-aandelen zou hebben voorkomen” in de procesinleiding moet worden gelezen als “omdat hedging tegen de gevolgen van de koersval van de MRC aandelen zou hebben beschermd”. De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer VII.3, spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummer 42. en dagvaarding in eerste aanleg, randnummers 2.5.6, 5.10 en 6.2.
f. Van Lanschot had moeten adviseren (een deel van) de MRC-aandelen te verkopen, als hedging te duur of complex was;n
De procesinleiding verwijst naar spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummer 13. en dagvaarding eerste aanleg, randnummer 5.12.
g. de wel gegeven adviezen, ad hoc, niet beredeneerd, onvoldoende maatwerk en algeheel ondermaats waren.n
De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummers II.3.2 en VII.2, spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummers 12.-13., proces-verbaal mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 4 bovenaan, dagvaarding in eerste aanleg, randnummers 5.14 en 7.13 en spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, “kern van de zaak”, p. 5 onderaan, p. 6 bovenaan en hoofdstuk 4. De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.3 dat de verwijzing naar randnummer II.3.2 van de memorie van grieven moet luiden: randnummer IV.3.2 van de memorie van grieven.
3.19Volgens het subonderdeel hebben deze stellingen een ruimere strekking dan alleen dat Van Lanschot haar advisering heeft moeten afstemmen op een doelstelling van Corona Holdings om haar vermogen op korte termijn in haar projecten in Turkije en Chili te investeren. Deze stellingen zouden, indien juist, ook meebrengen dat zelfs als het hof mocht aannemen dat Van Lanschot haar advisering niet had hoeven afstemmen op de specifiek door het hof genoemde doelstelling, Van Lanschot niettemin is tekortgeschoten in de nakoming van haar adviesverplichtingen. Het hof zou echter verzuimd hebben deze stellingen in die bredere context te beoordelen. Daarom is het oordeel van het hof onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, aldus het subonderdeel.
3.20Ook dit subonderdeel is tevergeefs voorgesteld.
3.21Allereerst gaat dit subonderdeel er ten onrechte van uit dat het hof het betoog van Corona Holdings heeft gereduceerd tot de stelling dat Van Lanschot haar (adequaat) had moeten adviseren om haar aandelenkapitaal te hedgen met het oog op de benodigde liquiditeit voor de projecten in Turkije en Chili of dat het hof alleen dit verwijt in de stellingen van Corona Holdings heeft gelezen.n
Zie over de inhoud van de stellingen van Corona Holdings ook rov. 2.5., 3.4. en 4.1. van het bestreden arrest. Vergelijk ook rov. 4.6. van het bestreden arrest.
3.22Het gewraakte oordeel van het hof is verder niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het was aan het hof om de processtukken te interpreteren en de stellingen die daarin zijn opgenomen te waarderen. Die interpretatie en waardering kunnen uiteraard slechts op begrijpelijkheid worden getoetst.n
Zie bijvoorbeeld A.E.H. van der Voort Maarschalk, ‘De toetsing in cassatie’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 57 en 72 e.v. Vergelijk ook rov. 4.6. van het bestreden arrest.
3.23Het zou ook nog zo kunnen worden verwoord: de stellingen die het subonderdeel onder a.-g. noemt, zijn op zich niet essentieel.n
Ik laat in het midden of Corona Holdings deze stellingen voldoende duidelijk en in het juiste verband heeft aangevoerd. Zie over de eisen die gesteld worden aan motiveringsklachten B.T.M. van der Wiel, ‘Het cassatiemiddel’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 119 e.v. Zie schriftelijke toelichting van Corona Holdings, randnummers 3.24-3.26, schriftelijke toelichting van Van Lanschot, randnummers 2.11-2.18, de repliek van Corona Holdings, randnummers 10-38 en de dupliek van Van Lanschot, randnummer 2.
Ten slotte geldt dat het hof in rov. 4.4. (derde zin en verder) ten overvloede heeft geoordeeld dat Corona Holdings niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom Van Lanschot niet voldoende adequaat heeft geadviseerd naar aanleiding van de vragen van Corona Holdings over hedging-mogelijkheden. Corona Holdings heeft in het bijzonder nagelaten te concretiseren wat Van Lanschot haar had moeten adviseren anders dan wat zij Corona Holdings heeft geadviseerd. Het enkel noemen van een aantal voorbeelden van volgens Corona Holdings gepaste hedge-instrumenten (putopties op aandelen die vergelijkbaar zijn met MRC-aandelen of een Turbo/Booster op de olieprijs) en twee varianten die bij een eventuele schadeberekening zouden kunnen worden uitgewerkt (aankoop van put-opties Schlumberger/Halliburton en een BNP Booster Short) was niet voldoende, aldus het hof. Zie rov. 4.4. van het bestreden arrest. Met het voorgaande heeft het hof de stellingen die het subonderdeel onder a.-g. noemt, althans een deel van deze stellingen, van onvoldoende gewicht geacht om te komen tot het oordeel dat Van Lanschot is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgverplichtingen uit de beleggingsadviesovereenkomst.n
Zie ook nog rov. 3.3.
Onderdeel 2
3.25Onderdeel 2 voert aan dat de volgende oordelen onjuist en/of niet naar behoren zijn gemotiveerd. Het hof oordeelt in rov. 4.4. dat Corona Holdings onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom Van Lanschot niet voldoende adequaat heeft geadviseerd over hedgingmogelijkheden en in het bijzonder heeft Corona Holdings volgens het hof nagelaten te concretiseren wat Van Lanschot haar had moeten adviseren, anders dan wat zij Corona Holdings heeft geadviseerd, aldus het onderdeel. Het hof zou met zijn oordeel hetzij te hoge eisen hebben gesteld aan de stelplicht van Corona Holdings, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd hebben. Corona Holdings zou hebben gesteld dat Van Lanschot haar een gepast hedge-instrument had moeten aanbieden, zoals putopties op aandelen die vergelijkbaar zijn met MRC, of een Turbo/Booster op de olieprijs.n
De procesinleiding verwijst naar dagvaarding in eerste aanleg, randnummer 6.6, memorie van grieven, randnummer V.5; spreekaantekeningen van Corona Holdings in hoger beroep, randnummers 11.-14. en spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, p. 1 onderaan en 2 bovenaan. Uit openbare bronnen volgt dat met “call- of putopties” wordt bedoeld: rechten om een bepaalde onderliggende waarde (bijvoorbeeld een aandeel) voor een vastgestelde prijs en op of vóór een datum te kopen (call-optie) of te verkopen (put-optie). Zie ook voetnoot 22 hiervoor. Uit openbare bronnen volgt dat hier met een “OTC-optietransactie” wordt bedoeld: een transactie die niet op de beurs wordt afgesloten (maar ‘over-the-counter’) en die bestaat uit een nemen van een call- of putoptie. Zie voetnoten 22 en 64 hiervoor. De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer V.5.2. De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.3 dat de verwijzing naar randnummer V.5.2 van de memorie van grieven moet luiden: randnummer VI.5.2 van de memorie van grieven. De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer VIII.2. De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummers IV.1.2 en I.3.4.6-IV.3.4.7 en productie 30 bij memorie van grieven, p. 11. De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.3 dat de verwijzing naar randnummers I.3.4.6-IV.3.4.7 van de memorie van grieven moet luiden: randnummers IV.3.4.6-IV.3.4.7 van de memorie van grieven. De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer II.11, productie 30 bij memorie van grieven, proces-verbaal mondelinge behandeling in eerste aanleg, p. 5 laatste aandachtstreepje (verklaring [betrokkene 1] ), dagvaarding in eerste aanleg, randnummer 5.7 en spreekaantekeningen van Corona Holdings in eerste aanleg, p. 1 onderaan, p. 2 bovenaan. De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.3 dat de verwijzing naar proces-verbaal mondelinge behandeling in eerste aanleg, p. 5 laatste aandachtstreepje (verklaring [betrokkene 1] ), moet luiden: proces-verbaal mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 5 laatste aandachtstreepje (verklaring [betrokkene 1] ). De procesinleiding verwijst naar de stellingen van Corona Holdings die zij heeft aangehaald in subonderdeel 1.3.
3.26Dit onderdeel kan evenmin tot cassatie leiden.
3.27Bij het onderdeel bestaat ten eerste geen belang. Het onderdeel is gericht tegen het oordeel in rov. 4.4. van het bestreden arrest dat Corona Holdings niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom Van Lanschot niet voldoende adequaat heeft geadviseerd naar aanleiding van de vragen van Corona Holdings over hedging-mogelijkheden en dat Corona Holdings in het bijzonder heeft nagelaten te concretiseren wat Van Lanschot haar had moeten adviseren anders dan wat zij Corona Holdings heeft geadviseerd. Dit oordeel is onderdeel van een overweging ten overvloede. Dat blijkt uit het (hieraan voorafgaande) oordeel van het hof in rov. 4.4. van het bestreden arrest: “Reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Van Lanschot haar advisering op die doelstelling had moeten afstemmen, falen de grieven.” Nu dit laatste oordeel in cassatie niet met succes wordt bestreden – zie mijn bespreking van subonderdelen 1.1-1.3 – mist Corona Holdings belang bij onderdeel 2.
3.28Daarnaast geldt dat het gewraakte oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, onjuist of onvoldoende gemotiveerd is. Ook hier geldt dat het hof de stellingen van partijen moest interpreteren en waarderen en dat deze interpretatie en waardering slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst.n
Zie bijvoorbeeld A.E.H. van der Voort Maarschalk, ‘De toetsing in cassatie’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 57 en 72 e.v. Ik laat in het midden of Corona Holdings deze stellingen voldoende duidelijk en in het juiste verband heeft aangevoerd. Ik merk daarbij nog op dat een partij duidelijk moet maken met stellingen wat zij met een bepaalde productie probeert te onderbouwen. Zie HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, NJ 2017/147 en TvPP 2017, p. 81 e.v. m.nt. D.C. Theunis, rov. 3.3.2. Ik laat ook hier in het midden of Corona Holdings deze stellingen voldoende duidelijk en in het juiste verband heeft aangevoerd. Zie in dit verband B.T.M. van der Wiel, ‘Het cassatiemiddel’, in B.T.M. van der Wiel (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 122 e.v.
Ten slotte merk ik nog op dat het onderdeel feitelijke grondslag mist voor zover het ervan uitgaat dat het hof heeft geoordeeld dat de stelplicht van een beweerdelijk benadeelde partij in relatie tot een professionele bankbeleggingsinstelling als Van Lanschot in elk geval zo ver zou reiken dat die benadeelde in concreto moet aanduiden wat de professionele partij hem precies had moeten adviseren. Het hof heeft geoordeeld dat Corona Holdings voldoende had moeten stellen dat sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de beleggingsadviesovereenkomst.
Onderdeel 3
3.30Het hof heeft volgens het onderdeel in rov. 4.4. overwogen dat Van Lanschot heeft aangevoerd dat er niet van uit kan worden gegaan dat Corona Holdings een advies van Van Lanschot daadwerkelijk zou hebben opgevolgd, gelet op de wijze waarop [betrokkene 1] is omgegaan met adviezen die Van Lanschot heeft gegeven en dat Corona Holdings dit punt onvoldoende heeft weersproken. De blote stelling van [betrokkene 1] dat hij een goed advies zou hebben opgevolgd, is volgens het hof daarvoor onvoldoende, aldus het onderdeel. Hiermee zou het hof hetzij te hoge eisen hebben gesteld aan (de stelplicht van Corona Holdings over) het causale verband tussen de advisering van Van Lanschot en de schade, hetzij zijn oordeel onvoldoende hebben gemotiveerd. Corona Holdings zou gemotiveerd hebben aangevoerd dat de door Van Lanschot gegeven adviezen ondeugdelijk waren en Corona Holdings die adviezen daarom niet heeft opgevolgd, terwijl Corona Holdings deugdelijke(r) adviezen wel zou hebben opgevolgd omdat hij de effectenportefeuille diende te beschermen of zich op goede adviezen in elk geval zou hebben beraad.n
De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummers II.3.2 en VII.2, proces-verbaal mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 4-5 (verklaring [betrokkene 1] ), brief van Corona van 8 september 2023 aan het hof met verzoek om aanvulling p-v, p. 2-4 en proces-verbaal mondelinge behandeling in eerste aanleg, verklaringen [betrokkene 1] , p. 3 bovenaan. De schriftelijke toelichting van Corona Holdings vermeldt in randnummer 1.3 dat de verwijzing naar randnummer II.3.2 van de memorie van grieven moet luiden: randnummer IV.3.2 van de memorie van grieven.
3.31Dit onderdeel faalt ook.
3.32Bij dit onderdeel bestaat geen belang omdat in cassatie niet met succes wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof in rov. 4.2.-4.4. dat een tekortkoming niet is komen vast te staan. Dit onderdeel bestrijdt slechts het oordeel van het hof dat de blote stelling van [betrokkene 1] tijdens de mondelinge behandeling dat hij een ‘goed advies’ van Van Lanschot zonder meer zou hebben opgevolgd, niet als juist kan worden aanvaard (een aspect van het causaal verband tussen een tekortkoming en schade). Als een tekortkoming niet is komen vast te staan, kunnen schade en causaal verband vanzelfsprekend onbesproken blijven.
3.33Hoe dan ook kan het onderdeel niet tot cassatie leiden. De wijze waarop [betrokkene 1] met de adviezen van Van Lanschot is omgegaan, is volgens het hof redengevend voor zijn oordeel dat de blote stelling van [betrokkene 1] tijdens de mondelinge behandeling dat hij een ‘goed advies’ van Van Lanschot zonder meer zou hebben opgevolgd niet als juist kan worden aanvaard (rov. 4.4.). Het onderdeel lijkt rov. 4.4. anders te duiden, althans weer te geven. In zoverre mist het onderdeel feitelijke grondslag: het hof heeft niet geoordeeld dat (i) uit het (beweerdelijke) feit dat Corona Holdings de door Van Lanschot gegeven ontoereikende adviezen niet heeft opgevolgd, zou blijken dat Corona Holdings ook een deugdelijk advies niet zou hebben opgevolgd en het hof heeft ook niet geoordeeld dat (ii) [betrokkene 1] (hoe dan ook) een ander advies van Van Lanschot niet zou hebben opgevolgd.
3.34Gezien het voorgaande heeft het hof ook geen te hoge eisen gesteld aan (de stelplicht van Corona Holdings ten aanzien van) het causaal verband. Immers: het hof heeft met het door onderdeel 3 bestreden oordeel in het geheel geen eisen gesteld aan (de stelplicht van Corona Holdings ten aanzien van) het causaal verband. Het hof heeft slechts feitelijk vastgesteld dat de blote stelling van [betrokkene 1] tijdens de mondelinge behandeling dat hij een ‘goed advies’ van Van Lanschot zonder meer zou hebben opgevolgd niet als juist kan worden aanvaard.
In het licht van de door het hof vastgestelde feiten over de wijze waarop [betrokkene 1] met de adviezen van Van Lanschot is omgegaan (zie randnummers 1.10 e.v. hiervoor), is mijns inziens verder niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat niet als juist kan worden aanvaard dat [betrokkene 1] een ‘goed advies’ van Van Lanschot zonder meer zou hebben opgevolgd. Duidelijk is dat [betrokkene 1] (sterke) eigen voorkeuren had en eigen beslissingen nam. Het is wat mij betreft daarom niet onbegrijpelijk dat het hof de mogelijkheid heeft opengehouden dat [betrokkene 1] een ander advies niet zou hebben opgevolgd. Wat het onderdeel vermeldt over (beweerdelijke) stellingen van Corona Holdings in feitelijke instanties maakt het oordeel van het hof dat niet als juist kan worden aanvaard dat [betrokkene 1] een ‘goed advies’ van Van Lanschot zonder meer zou hebben opgevolgd voorts niet onbegrijpelijk. Het onderdeel licht mijns inziens ook onvoldoende (concreet) toe waarom dat wél het geval zou zijn. Voor zover het onderdeel refereert aan (beweerdelijke) stellingen van Corona Holdings over de deugdelijkheid van adviezen van Van Lanschot geldt bovendien dat het hof niet noodzakelijkerwijs op (al) die stellingen hoefde in te gaan bij de beoordeling van het causaal verband.
Onderdeel 4
3.36Verder oordeelt het hof in rov. 4.4. volgens het onderdeel dat Corona Holdings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Dat kan volgens het hof niet worden afgeleid uit de door Corona Holdings genoemde mogelijkheden aan de hand waarvan een eventuele schadeberekening zou kunnen worden uitgewerkt, aldus het onderdeel. Dit oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting of onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd zijn, omdat het hof te hoge eisen stelt aan de mogelijkheid van een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Corona Holdings diende daartoe volgens het onderdeel feiten te stellen waaruit in algemene zin kon worden afgeleid dat schade is geleden.n
De procesinleiding verwijst naar HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0304, NJ 1991/746, rov. 3.3. De procesinleiding verwijst naar memorie van grieven, randnummer VII.3 en proces-verbaal mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 3, zesde streepje. De procesinleiding verwijst naar dagvaarding in eerste aanleg, randnummers 6.1-6.19.
3.37Ook dit onderdeel is tevergeefs voorgesteld.
3.38Bij onderdeel 4 bestaat geen belang, omdat het oordeel van het hof in rov. 4.2.-4.4. over een beweerdelijke tekortkoming van Van Lanschot niet met succes wordt bestreden in cassatie. Zo bezien is ook het door onderdeel 4 bestreden oordeel onderdeel van een overweging ten overvloede. Zie mijn bespreking van onderdelen 1 en 2 en randnummer 3.32 hiervoor.
3.39Onderdeel 4 mist bovendien feitelijke grondslag waar het ervan uitgaat dat het hof heeft geoordeeld dat Corona Holdings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Het hof heeft geoordeeld dat de mogelijkheid dat Corona Holdings bij het opvolgen van een ander advies van Van Lanschot in een betere financiële positie had verkeerd en dus schade heeft geleden ten gevolge van een (veronderstellenderwijs aangenomen) tekortkoming van Van Lanschot niet aannemelijk is gemaakt. De mogelijkheid van schade is volgens het hof dus niet aannemelijk gemaakt.
3.40De vraag of er sprake is van een mogelijkheid van schade als gevolg van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis is de juiste maatstaf voor de beantwoording van de vraag of een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat moet worden toegewezen.n
Zie recent nog HR 5 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1028, NJ 2024/222 en JIN 2024/130 m.nt. R.J.G. Mengelberg, rov. 4.4 en HR 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:328, RvdW 2024/287 en JIN 2024/46 m.nt. R.A.G. de Vaan & F.L.A. Roosmale Nepveu (Solidiam Vorderingen/Gezamenlijke erfgenamen), rov. 3.2.
3.41Dat Corona Holdings in feitelijke instanties zou hebben gewezen op schade in de vorm van de koersval van de MRC-aandelen en het gebrek aan bescherming daartegen door de ondeugdelijke advisering van Van Lanschot en dat Corona Holdings al in eerste aanleg een aanvang zou hebben genomen met het berekenen en concretiseren van de door haar geleden schade, zoals het onderdeel vermeldt, maakt het oordeel van het hof verder niet onbegrijpelijk. Voor het hof was dit (kennelijk) onvoldoende om de mogelijkheid van een betere financiële positie bij het opvolgen van een ander advies van Van Lanschot – en dus: de mogelijkheid van schade – te kunnen aannemen. Het oordeel van het hof is grotendeels feitelijk en leent zich daarom slechts beperkt voor toetsing in cassatie. Onbegrijpelijk is het oordeel mijns inziens niet. Het onderdeel voert overigens ook niet aan dat het in het licht van stellingen van Corona Holdings in feitelijke instanties onbegrijpelijk zou zijn dat het hof heeft geoordeeld dat de mogelijkheid van een betere financiële positie van Corona Holdings bij het opvolgen van een ander advies van Van Lanschot niet aannemelijk is gemaakt, laat staan waarom dit onbegrijpelijk zou zijn. Het onderdeel geeft niet aan dat Corona Holdings in feitelijke instanties en in het kader van causaal verband en schade voldoende zou hebben gesteld (i) welk advies Corona Holdings (precies) zou hebben moeten krijgen (en zonder een beweerdelijke aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis ook had gekregen) en (ii) in hoeverre en op welke wijze dit advies afgezet tegen de daadwerkelijke gang van zaken positieve gevolgen voor de financiële positie van Corona Holdings zou hebben gehad. Het onderdeel refereert in dit verband niet uitdrukkelijk aan stellingen van Corona Holdings.n
Zie ook schriftelijke toelichting van Van Lanschot, randnummers 5.3-5.4 (in de repliek van Corona Holdings las ik geen reactie hierop). Zie voorts de derde, vierde, vijfde en zesde zin van rov. 4.4. van het bestreden arrest.
Het arrest van Uw Raad uit 1991 waarop het onderdeel zich beroept, kan Corona Holdings ten slotte niet baten. Daarin oordeelde Uw Raad: “Het is voldoende voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Alsdan staat het de rechter vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten.”n
HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0304, NJ 1991/746, rov. 3.3. Zie voor een recenter voorbeeld HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1842, NJ 2022/1 en JA 2022/22 m.nt. J.J.A. Braspenning, rov. 3.2 (“Het hof heeft bij wijze van veronderstelling tot uitgangspunt genomen dat de makelaar onrechtmatig tegenover de koper heeft gehandeld. Het heeft terecht overwogen dat daaruit volgt dat de makelaar de schade moet vergoeden die de koper als gevolg daarvan heeft geleden. Voor zover de daaropvolgende overwegingen van het hof zouden inhouden dat de koper niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden, is dat oordeel in het licht van hetgeen de koper heeft aangevoerd zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Voor zover die overwegingen het oordeel zouden inhouden dat wel aannemelijk is dat schade is geleden, maar dat de vordering desondanks moet worden afgewezen omdat het hof onvoldoende gegevens had om de schade te bepalen, kan dat oordeel evenmin in stand blijven. Het hof heeft dan miskend dat het, al dan niet na nadere instructie, de schade op de voet van art. 6:97 BW had moeten schatten indien het van oordeel was dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, dan wel partijen naar de schadestaatprocedure had moeten verwijzen, ook zonder dat dit uitdrukkelijk was gevorderd.”). Zie ook HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:272, NJ 2022/91 en JA 2022/63 m.nt. E.W. Bosch, rov. 3.1.2.
Onderdeel 5
3.43Het onderdeel voert aan dat gegrondbevinding van de hiervoor genoemde onderdelen ook rov. 4.5.-4.6. en het dictum raakt, waarin het hof zou voortbouwen op de bestreden overwegingen.
Omdat onderdelen 1-4 falen, faalt onderdeel 5 ook. Dat behoeft geen nadere toelichting.
Slotsom
3.45Nu geen van de onderdelen slaagt, is de slotsom dat het cassatieberoep tevergeefs is voorgesteld.
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G