Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBAMS:2022:5340

13 september 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/713552 / HA ZA 22-124

Vonnis van 14 september 2022

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 2] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 3] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 4] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 5] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 6] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 7] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 8] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 9] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

10. [eiser 10],

wonende te [vestigingsplaats 1] ,

eisers,

advocaat mr. M. van Weeren LLM. te Amsterdam,

tegen

de naamloze vennootschap

ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.

Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] en [eiser 10] worden genoemd en samen [eisers] .; gedaagde wordt hierna ING genoemd.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 1 juni 2022,

  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 augustus 2022.

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

Geschiedenis van eisers

2.1. [eiser 5] en [eiser 6] in [vestigingsplaats 2] en [eiser 8] en [eiser 7] in [vestigingsplaats 1] (hierna gezamenlijk: de coffeeshops) exploiteren ieder een coffeeshop en vormen gezamenlijk coffeeshopketen [naam keten] . [eiser 1] is de topholding van het [naam concern] waarvan eiseressen 1 tot en met 9 deel uitmaken. [eiser 2] en [eiser 3] zijn tussenholdings. [eiser 9] is de beheers- en administratievennootschap van het concern. [eiser 10] is 99% aandeelhouder en tevens enig bestuurder van [eiser 1] .

2.2.Bij het [naam concern] zijn 93 medewerkers in dienst.

2.3. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft in 1990 coffeeshopketen [naam keten] opgericht, destijds nog bestaande uit [eiser 5] , [eiser 8] en [eiser 7] . Sinds 2006 maakt ook [eiser 6] deel uit van [naam keten] . [naam 1] was indirect aandeelhouder van de in Luxemburg gevestigde vennootschap [naam vennootschap 1] S.A., die op haar beurt indirect de aandelen hield van de coffeeshops. In 2011 heeft [eiser 10] , via zijn in Luxemburg gevestigde vennootschap [naam vennootschap 2] S.A., aandelen in [naam vennootschap 1] S.A. gekocht van [naam 1] voor een bedrag van € 6.485.000,00.

2.4. [naam 1] heeft destijds een optierecht bedongen, waarmee hij voor € 1,00 de helft van de aandelen in [naam vennootschap 1] S.A. kon terugkopen.

2.5.Op 16 november 2012 is [eiser 1] opgericht. [eiser 1] heeft de aandelen in [eiser 2] en [eiser 3] van [naam vennootschap 1] S.A. verworven.

2.6.Bij aktes van 23 november 2012 zijn door [eiser 1] ten gunste van [naam vennootschap 1] S.A. pandrechten gevestigd op de aandelen in [eiser 2] en [eiser 3] tot zekerheid voor leningen, verstrekt door [naam vennootschap 1] S.A. aan [eiser 1] . In de aktes is opgenomen dat het stemrecht op de aandelen toekomt aan [eiser 1] . Dit blijkt ook uit de aandeelhoudersregisters van genoemde vennootschappen.

2.7.In 2013 is [naam vennootschap 1] S.A. opgegaan in [naam vennootschap 2] S.A. en is de naam van [naam vennootschap 2] S.A. gewijzigd in [naam vennootschap 1] S.A.

2.8.In december 2019 hebben [eiser 1] , [eiser 10] en [naam 1] een overeenkomst gesloten op grond waarvan [naam 1] tegen betaling van € 6,5 miljoen afstand heeft gedaan van het onder 2.4 genoemde optierecht. In de daartoe opgestelde overeenkomst staat dat partijen over de betaling op een later moment nadere afspraken zullen maken.

2.9.Van rekeningen van [eisers] . zijn betalingen gedaan aan schuldeisers van [naam 1] , welke in rekening courant zijn geboekt, en dienen ter aflossing van de door [eisers] . aan [naam 1] verschuldigde restant koopprijs (zie onder 2.3) en een restant verschuldigd bedrag uit hoofde van de afkoop van de optie (zie onder 2.8).

Verdenking jegens [eiser 10]

Op de website van het openbaar ministerie (hierna: OM) is het volgende (door ING in het geding gebrachte) bericht te lezen:

Feiten over het onderzoek

Vermoedens van onder andere mensenhandel waren vanaf 2011 voor politie en OM aanleiding om onderzoek te doen naar de softdrugsketen [naam keten] . Thans ligt de verdenking op grootschalig witwassen, belastingfraude, handel in softdrugs, valsheid in geschrifte en het vormen van een criminele organisatie.

Deze keten baat twee coffeeshops uit in [vestigingsplaats 1] en twee in [vestigingsplaats 2] . Het langjarige onderzoek richt zich op tientallen rechtspersonen en natuurlijke personen. De twee hoofdverdachten worden ervan verdacht via een schijnconstructie eigenaar te zijn van de coffeeshopketen en deze te exploiteren. Daarnaast richt de verdenking zich op het exploiteren van verschillende bedrijven waaronder onroerend goed ter ondersteuning van de illegale activiteiten.

Het onderzoek vindt zijn oorsprong in 2011. Na intensieve voorbereidingen hebben verschillende overheidsinstanties op 4 juli 2014 doorzoekingen gehouden in twintig panden in Noord-Brabant. Hierbij werden drugs, contant geld en bedrijfsadministratie in beslaggenomen.

Ruim anderhalf jaar later (maart 2016) hield de politie twee van de hoofdverdachten aan. Dit gebeurde op verdenking van het vormen van een criminele organisatie, die op grote schaal inkomsten van vier coffeeshops uit de officiële boekhouding hield. Er zouden privé-inkomsten uit de coffeeshops zijn verzwegen voor de Nederlandse belastingdienst. Het hiermee verdiende geld zou via ingewikkelde schijnconstructies in binnen- en buitenland zijn witgewassen. Een derde hoofdverdachte, broer van de in maart 2016 aangehouden verdachte, kon destijds niet worden aangehouden omdat deze Tilburger in Thailand werd vervolgd voor witwassen van crimineel vermogen.

Facilitators

Voor het vermoedelijke wegsluizen van grote sommen geld maakten de verdachten gebruik van een aantal facilitators. Hiervoor werd in 2015 een Luxemburgse advocaat aangehouden en verhoord. In 2016 zijn ook in Nederland facilitators aangehouden. Zij zouden jarenlang de vermoedelijke criminele organisatie hebben geholpen met allerlei hand- en spandiensten.

Zicht op werkwijze

Politie en justitie hebben inmiddels steeds meer zicht gekregen op de werkwijze van de vermeende criminele organisatie. De twee broers bezaten en exploiteerden vermoedelijk via de schijnconstructie vier coffeeshops. Daarnaast exploiteerden zij vermoedelijk verschillende bedrijven waaronder een onroerendgoedbedrijf ter ondersteuning van cannabishandel. Het vermoeden is dat een deel van de inkoop van de cannabishandel tussen 2002 en 2014 onjuist in de boeken werd vastgelegd waardoor de administratie en jaarstukken valselijk zouden zijn opgemaakt. De gelden kwamen vermoedelijk uiteindelijk bij de twee broers terecht. De broers zouden deze gelden hebben belegd in verschillende landen. Zo zouden zij voor meer dan 10 miljoen aan gelden hebben belegd in Thailand waarbij zij onder andere gebruik hebben gemaakt van derden om hun inkomsten en bezit te verhullen.

Strafbeschikkingen facilitators

Het OM heeft de afgelopen jaren naar aanleiding van het onderzoek al een tiental transacties en strafbeschikkingen uitgevaardigd.”

2.11.In november 2015 is [naam 1] door een Thaise rechtbank veroordeeld voor witwassen in Thailand.

2.12.Tot de verdachten in de onder 2.10 bedoelde Nederlandse strafzaak behoren [eiser 10] en een broer van [naam 1] . In 2017 heeft het OM onder meer [eiser 10] , [naam 1] en zijn broer gedagvaard. ING heeft een van de website van het OM afkomstige Tijdlijn onderzoek [naam keten] in het geding gebracht, waarin als laatste gebeurtenis vermeld wordt dat in februari 2021 in deze zaak een regiezitting wordt gehouden.

Exploitatievergunning

2.13.De Beleidsregel inzake gedogen van coffeeshops en de bestuurlijke handhaving 13b Opiumwet [vestigingsplaats 2] 2018 bepalen onder meer:

“De coffeeshops dienen te beschikken over een exploitatievergunning op grond van de Horecaverordening.(…)

De burgemeester sluit in zijn handhavingsbeleid aan bij de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Mocht een coffeeshop zich houden aan de criteria, wordt de coffeeshop door de burgemeester gedoogd. Voor alle coffeeshops zal een gedoogbeschikking worden afgegeven, separaat naast de exploitatievergunning (…)”

Bijlage 1 luidt als volgt:

“Locaties coffeeshop d.d. 29-01-2018
In de gemeente [vestigingsplaats 2] zijn thans de volgende coffeeshops gevestigd:

(…)
“ [eiser 5] coffeeshop” [adres 1] ,

“ [naam keten] [vestigingsplaats 2] ”, [adres 2] (…)”

De relatie [eisers] . – ING

[eisers] . bankieren bij ING. Zij maken onder andere gebruik van verschillende zakelijke rekeningen, spaarrekeningen en de faciliteiten verpakt afstorten en accepteren betaalpassen Equens. Op de bankrelaties tussen partijen zijn de Algemene Bankvoorwaarden van ING van toepassing. Deze luiden voor zover in dit geding van belang als volgt.

Artikel 2 Zorgplicht (…)
1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. (…)
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. (…) U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
(…)
Artikel 35 Opzegging van de relatie
U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.
1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.”

2.15.Bij brieven van 3 november, 7 december en 23 december 2020 heeft ING aan [eisers] . vragen gesteld over de vergunningen van de coffeeshops, de AHOJG-criteria (door de procureurs-generaal opgestelde uitvoeringsregels onder welk regime een coffeeshop valt), de uitgevoerde transacties, de boekhouding, de aandeelhoudersstructuur en de berichtgeving vanuit openbare bronnen over [naam keten] . Bij brieven van 3 en 11 december 2020 en 29 januari 2021 heeft [eisers] . de vragen van ING beantwoord.

2.16.In de antwoordbrief van 3 december 2020 is op vragen van ING door [eisers] . als volgt geantwoord.

Vraag 1

Heeft u een geldige vergunning op basis van de Wet Bibob voor de exploitatie van coffeeshopactiviteiten?

Antwoord

Exploitatievergunningen worden niet op basis van de Wet Bibob verleend. De vraag wordt evenwel zo begrepen dat wordt gevraagd naar de exploitatievergunningen op basis van de APV’s.

(…)

In [vestigingsplaats 2] is op 31 mei 2012 een vergunning aangevraagd. Die aanvraag in ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen. Daarop is tot op heden nog niet beslist, zodat aldaar wordt geëxploiteerd onder een ontvankelijke aanvraag, in afwachting van een besluit omtrent de vergunning.
(…)

Vraag 26

Het Openbaar Ministerie vermoedt dat de inkoopprijzen van de cannabishandel van de coffeeshops van [naam keten] tussen 2002 en 2014 zijn gemanipuleerd. Is dit correct en zo ja, is de heer [eiser 10] , (gevolmachtigd) directeur sinds 2010, hier (gedeeltelijk) bij betrokken geweest?

Antwoord

Er wordt betwist dat er sprake is geweest van het manipuleren van inkoopprijzen en/of het afromen van winsten. De inkoopprijzen worden zeer gedetailleerd en op juiste wijze verantwoord in de administratie. Tevens wordt betwist dat [eiser 10] op enige wijze betrokken zou zijn geweest bij het manipuleren van inkoopprijzen.”

2.17.Bij brief van 11 december 2020 heeft [eisers] . op nadere vragen van ING als volgt geantwoord.

“Zou u ten behoeve van vraag 1 de volgende documenten nog willen aanleveren:

(…)

b. Een kopie van de ontvankelijkheidsverklaring van de vergunningaanvraag, afgegeven door de gemeente [vestigingsplaats 2] , waaruit blijkt dat deze de exploitatie toestaat.


Daarvan is geen sprake. Er wordt verwezen naar de bijlage 1 bij het coffeeshopbeleid van de gemeente [vestigingsplaats 2] , waarin wordt bevestigd dat de coffeeshops aan de [adres 2] en het [adres 1] met instemming van de gemeente worden geëxploiteerd.

2. Zou u ten behoeve van vraag 1 de volgende vraag nog willen beantwoorden:

a. Wat is de reden dat de vergunningaanvraag voor de vestigingen in [vestigingsplaats 2] reeds 8 jaar voortduurt?

Dat is ons onbekend. De reden is in ieder geval niet gelegen hij de coffeeshops. Zij hebben tijdig de door hen aan te leveren documenten aangeleverd.

2.18.Bij brief van 29 januari 2021 heeft [eisers] . op nadere vragen van ING als volgt geantwoord.

Beantwoording aanvullende vragen ING

Vraag 1: Verdenking [eiser 10] / verklaring [naam 2]

In de (derde ronde) met aanvullende vragen wordt ten eerste verzocht om uitgebreide en specifieke informatie te verstrekken omtrent de reden(en) dat deze verdenkingen (het manipuleren van inkoopprijzen) worden betwist.

Uiteraard is er begrip voor het feit dat banken in het kader van de Wwft verplicht zijn tot het doen van diepgaand cliëntenonderzoek en tot het treffen van risicobeperkende maatregelen. In de onderhavige situatie dient evenwel tevens rekening te worden gehouden met het feit dat sprake is van een lopende strafzaak en de rechten van een verdachte. Mitsdien rijst de vraag in welke mate van detail in dit stadium van de heer [eiser 10] een aanvullende verklaring/toelichting kan worden verwacht.

Uw vraagstelling komt er immers in feite erop neer dat de heer [eiser 10] informatie moet geven over een lopende strafzaak en dat daarin aan hem wordt gevraagd om te bewijzen dat er geen sprake is geweest van betrokkenheid bij het manipuleren van de inkoopprijzen en/of het afromen van winsten. Opgemerkt zij dat in het strafproces het Openbaar Ministerie dient te bewijzen dat sprake is van strafrechtelijk laakbaar handelen. Het OM heeft evenwel geen (uitputtend) onderzoek verricht naar de (on)aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting van de coffeeshops.

Desalniettemin merken wij in aanvulling op het eerder gegeven antwoord het volgende op. De vastlegging van de inkoop en de betaling van de leverancier is en wordt nauwkeurig vastgelegd en door verschillende partijen (de leverancier, de inkoper, de administrateur) gecontroleerd.

Van belang daarbij is dat de handelingen van de heer [eiser 10] en de coffeeshops sinds 2011 constant onder een vergrootglas zijn gelegd (telefoontaps/observaties/invallen ed.). Dat is gebleken noch aannemelijk is geworden dat gedurende deze periode omzetten niet zijn verantwoord, bevestigt het feit dat de met de verkoop van cannabis behaalde omzet op een correcte wijze is verantwoord.

Dat de inkoopprijzen zeer gedetailleerd en op juiste wijze worden verantwoord in de administratie van de coffeeshops blijkt uit de bijgevoegde rapportage van de forensische accountant [naam 2] ( bijlage 1 ). De voorlopige conclusies naar aanleiding van het door hem uitvoerde onderzoek luiden als volgt:

“Doel van ons onderzoek was of op enigerlei wijze de juistheid en volledigheid van de verantwoorde inkopen kon worden bepaald. Het onderzoek heeft zich derhalve gericht op de goederen- en geldkringloop binnen [eiser 1] , teneinde zodanig verbanden tussen beide kringlopen te kunnen aantonen dat er nergens sprake zou kunnen zijn van lekkage van waarden. Op basis van bovenstaande bevindingen menen wij derhalve te hebben onderbouwd dat:

- Op basis van de kasregisters de volledigheid van de omzet kan worden vastgesteld,

- Op basis van het volgen van de geldstromen de besteding (de inkoop) van de ontvangen geldmiddelen volledig kan worden vastgesteld, en dat

- Op basis van de geadministreerde goederen- als geldbeweging kan worden vastgesteld dat alhoewel, het door de Belastingdienst geconstateerde manco van het ontbreken van inkoop facturen, de juistheid en volledigheid van de ingekochte cannabisproducten in waarde en kwantiteiten kan worden vastgesteld.

Op basis van onze bevindingen hebben wij in de administraties van de vier hierboven benoemde vennootschappen, géén aanwijzingen aangetroffen die de stelling dat de verantwoorde inkoopprijzen zouden zijn opgehoogd, zouden onderschrijven. Mede gezien het feit dat de goederenbeweging minutieus wordt vastgelegd, en de betaalde inkoopprijzen “reserveringen” onlosmakelijk gekoppeld zijn aan de vastgestelde omzet volgens de kasregisters, zou een dergelijke stelling ook zeer onwaarschijnlijk zijn.”

Wij gaan ervan uit dat met deze verklaring eventuele onaanvaardbare risico’s voor ING zijn weggenomen.

(…)

Vraag 4 [naam vennootschap 1] S.A.

U gevraagd om een kopie van het aandeelhoudersregister van [naam vennootschap 1] S.A. en/of een organogram van de gehele bedrijfsstructuur van [naam vennootschap 1] S.A. De achtergrond/reden van deze vraag is ons niet duidelijk. [naam vennootschap 1] S.A. is geen klant bij uw bank. Van [eiser 1] kan niet worden gevergd dergelijke informatie over [naam vennootschap 1] S.A., een derde, te verstrekken. Eventueel zien wij graag een nadere toelichting van de achtergrond van deze vraag tegemoet.

De aandelen van [naam vennootschap 1] S.A. zijn overigens aan toonder en beslagen door het Openbaar Ministerie.”

2.19.Bij brief van 9 april 2021 (hierna: de opzeggingsbrief) heeft ING de bankrelatie met [eisers] . opgezegd tegen 9 juli 2021 en heeft ING [eisers] . bericht dat hun bedrijfs- en persoonsgegevens worden opgenomen in het interne verwijzingsregister (IVR) van ING, voor de duur van maximaal acht jaar. Deze brief luidt voor zover in dit geding van belang als volgt.

Cliëntenonderzoek

Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is ING Bank N.V. (hierna ING) verplicht om een integere uitoefening van haar bedrijf en de financiële sector als geheel te waarborgen, met als doel om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Daartoe dient ING onder meer in voldoende mate kennis te hebben van haar klanten en het transactieverkeer op hun betaalrekeningen. ING voert in dit kader niet alleen bij het klant worden, maar gedurende de gehele klantrelatie, cliëntenonderzoeken uit. Als ING om wat voor reden dan ook - dit cliëntenonderzoek onvoldoende kan uitvoeren of als uit het onderzoek blijkt dat de relatie om andere redenen een onaanvaardbaar risico met zich brengt, dan dient ING de relatie op grond van artikel 5 lid 3 Wwft beëindigen bij de eerstvolgende mogelijkheid.

Het cliëntenonderzoek voor klanten die actief zijn in de coffeeshopbranche is zo ingericht dat specifieke risico’s van individuele klanten kunnen worden geïdentificeerd en, waar mogelijk, gemitigeerd. Per brief en e-mails d.d. 3 november 2020, 7 december2020 en 23 december 2020 hebben wij daarom vragen gesteld inzake de vergunningen, de AHOJG-criteria, de uitgevoerde transacties, de boekhouding, de aandeelhoudersstructuur en de berichtgeving vanuit openbare bronnen. Per schrijven d.d. 3 december 2020, 11 december 2020 en 29 januari 2021 heeft u inhoudelijk gereageerd op deze informatieverzoeken. Aan de hand van eigen onderzoek door ING, en de door u opgegeven verklaringen met de daarbij behorende bewijslasten, concluderen we het volgende:
- De oud-eigenaar van de vier coffeeshops, (…), de heer [naam 1] , wordt verdacht van grootschalig witwassen en belastingfraude in de periode van 2002-2014. Uit openbare berichtgeving van onder andere het Openbaar Ministerie blijkt dat de coffeeshops hierbij een belangrijke rol zouden hebben gespeeld. Ook leiden wij uit deze berichtgeving af dat het Openbaar Ministerie vermoedt dat de inkoopprijzen van de cannabishandel tussen 2002 en 2014 zijn gemanipuleerd. De huidige eigenaar van de voorgenoemde coffeeshops, de heer MHNM [eiser 10] , is tevens verdachte in het strafrechtelijke onderzoek, zo blijkt uit openbare berichtgeving van onder andere het Brabants Dagblad, d.d. 04-07-17. Omdat er geen overtuigende informatie of documentatie is verstrekt om deze verdenkingen te ontkrachten, zijn de risico’s die deze verdenkingen voor ING met zich meebrengen onvoldoende weggenomen.

  • [naam vennootschap 1] S.A. houdt het pandrecht op de aandelen van [eiser 2] BV en [eiser 3] BV. Alle aandelen van [naam vennootschap 1] S.A. luiden aan toonder, waardoor de economisch belanghebbenden niet volledig te verifiëren zijn. Gelet op de geconstateerde risico’s, leidt dit tot een voor ING onacceptabel risico.

  • [eiser 6] B.V. en [eiser 5] B.V. beschikken niet over een geldige exploitatievergunning, terwijl coffeeshops in de gemeente [vestigingsplaats 2] hier volgens de Beleidsregel inzake gedogen van coffeeshops en de bestuurlijke handhaving 13b Opiumwet [vestigingsplaats 2] 2018 wel over dienen te beschikken. Ook dit leidt tot een voor ING onacceptabel risico.”
    Opzegging van de bankrelatie

Om bovenstaande redenen hebben we besloten om de bankrelatie met [eiser 1] BV en de daaraan gelieerde ondernemingen (…) te beëindigen. De bevoegdheid tot opzegging van de bankrelatie ontlenen we aan artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. We houden een opzegtermijn van 3 maanden aan.”

2.20.Bij brief van 30 april 2021 van hun advocaat heeft [eisers] . bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de bankrelaties. Bij brief van 26 mei 2021 heeft ING dit bezwaar afgewezen.

2.21.Bij brief van 2 juli 2021 van hun advocaat heeft [eisers] . opnieuw bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de bankrelaties. Bij brief van 31 augustus 2021 heeft ING [eisers] . bericht dat zij de opzegging van de bankrelaties niet herziet en dat het gebruik van de bankrekeningen per 30 november 2021 zal worden beëindigd.

2.22.Nadat ING de bankrelatie met [eisers] . had opgezegd, heeft [eisers] . Acces to Capital B.V. ingeschakeld voor het vinden van een nieuwe bank. Acces to Capital B.V. heeft daartoe aanvragen ingediend bij ABN AMRO Bank, Rabobank, SNS Bank en iBanFirst. Deze banken hebben de aanvraag van [eisers] . afgewezen.

2.23. [eisers] . heeft ING gedagvaard in kort geding en daarin – samengevat – gevorderd ING te gebieden de bankrelaties met hen voort te zetten en ING te gebieden hun gegevens uit het IVR te verwijderen op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 22 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7704 deze vorderingen toegewezen. Aan deze veroordelingen was de voorwaarde verbonden dat een bodemprocedure zou worden aangebracht; dat is deze procedure.

Het geschil

[eisers] . vordert veroordeling van ING bij vonnis,

uitvoerbaar bij voorraad:
primair:

I. Te verklaren voor recht dat de opzegging van de bankrelaties tussen lNG en [eisers] . op voornoemde gronden geen rechtsgevolg heeft;

II. ING te veroordelen tot integrale nakoming van haar verbintenissen uit de tussen [eisers] . en ING gesloten overeenkomsten, aldus tot (integrale) continuatie van de bancaire relatie(s) en voor zover daartoe nodig, deze te herstellen, zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding;

subsidiair:

III. ING te veroordelen tot integrale nakoming van haar verbintenissen uit de tussen Eisers en ING gesloten overeenkomsten aldus tot (integrale) continuatie van de bancaire relatie(s) en voor zover daartoe nodig, te herstellen, zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding tot [eisers] , bij een andere financiële instelling een bankrekening met de thans bij ING beschikbare bijkomende producten heeft kunnen afsluiten, althans voor een zodanige periode als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;

meer subsidiair:

IV. gedaagde te gebieden een basisbetaalrekening te openen voor Eiser sub 10 (zoals uiteengezet in hoofdstuk 3.5 van deze dagvaarding);

uiterst subsidiair:

V. zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, dit zoveel mogelijk in lijn met het hier gevorderde;

in alle gevallen:

VI. gedaagde te gebieden de (persoons)gegevens van Eisers binnen maximaal twee dagen na het wijzen van dit vonnis uit het Intern Verwijzingsregister te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel de registratietermijn van acht jaar te verkorten;

VII. gedaagde in geval enige vordering onder II t/m V wordt toegewezen zulks te doen op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,- per dag, of een gedeelte daarvan, dat gedaagde in gebreke zal zijn met voldoening van hetgeen door de rechtbank wordt toegewezen, althans gedaagde te veroordelen tot zodanig dwangmiddel als de rechtbank zal vermenen te behoren;

VIII. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, nakosten inbegrepen, onder bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na de dag, waarop het vonnis is gewezen aan Eisers zal zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.

3.2. [eisers] . stelt dat in dit geding beoordeeld moet worden of de gronden voor opzegging zoals genoemd in de opzeggingsbrief ten tijde van de opzegging voldoende waren voor die opzegging. Dat is volgens [eisers] . niet het geval. ING heeft haar opzegging gebaseerd op artikel 3 jo artikel 5 lid 3 de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Zij heeft echter geen feiten gesteld waaruit een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering kan worden afgeleid. Ook in gevallen van een strafrechtelijke verdenking dient ING aannemelijk te maken dat er op grond van de specifieke omstandigheden van het geval sprake is van een onaanvaardbaar risico op witwassen. De onschuldpresumptie werkt ook door in civiele procedures. Uit de zorgplicht die op ING rust, vloeit voort dat zij een zorgvuldige afweging van de wederzijdse belangen moet maken. Daarbij dient meegewogen te worden het grote belang van bedrijven om een betaalrekening te hebben. [eisers] . meent daarom dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat haar primaire vordering toewijsbaar is. Haar standpunt zal nader bij de bespreking van de verschillende opzeggronden aan de orde komen.

3.3.ING heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van artikel 35 van de Algemene bankvoorwaarden de vrijheid heeft de bankrelatie te beëindigen en dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is de bankrelaties met een cliënt te beëindigen, als er een onaanvaardbaar risico op witwassen en terrorismefinanciering bestaat. Dat is alleen anders als de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn in de zin van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), maar daarvan kan geen sprake zijn als zij op grond van de Wwft verplicht is de relatie te beëindigen.
Daarbij stelt ING dat later gebleken feiten en omstandigheden bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Volgens ING heeft [eisers] . stelselmatig geweigerd haar voldoende informatie te verschaffen, zodat bij ING geen vertrouwen in [eisers] . meer bestaat. Omdat zij niet voldoende geïnformeerd was, kon zij het risico op witwassen of terrorismefinanciering niet beoordelen, en dan heeft zij geen keus; in die situatie is ING verplicht de bankrelatie te beëindigen. Haar standpunt inzake de verschillende opzeggronden zoals genoemd in de opzeggingsbrief zal hierna afzonderlijk worden besproken, evenals de aanvullend gestelde gronden voor beëindiging van de bankrelatie.

De beoordeling

Beoordelingskader

4.1.Op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden – die op de rechtsverhoudingen tussen partijen van toepassing zijn – heeft ING een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan ING bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen en de veiligheid en betrouwbaarheid van het betalingsverkeer in het algemeen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 BW; zie HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929.

4.2.Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of: misbruikt). Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). ING kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten. De banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 van de Algemene Bankvoorwaarden).

4.3.Bij het beëindigen van een bankrelatie door de bank is het van belang onderscheid te maken tussen het geval waarin de bank zich op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht acht de relatie te beëindigen, en het geval waarin van zo’n risico niet is gebleken en de bank om andere redenen de bankrelatie opzegt (Hof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898, r.o. 3.3.1). De geldigheid van de opzegging moet worden beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van de opzegging (Hof Amsterdam 30 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2822, r.o. 3.5 en de Conclusie van de Advocaat Generaal van 9 oktober 2020, ECLI:NL:PHR:2020:934).

4.4.Het is aan ING om te onderbouwen dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de bankrelaties met [eisers] . te beëindigen. De rechtbank zal beoordelen of de daartoe aan de opzegging ten grondslag gelegde gronden tot die verplichting leidden.

Opzeggrond 1: verdenking van strafbare feiten

4.5.In de gronden voor de opzegging wordt weliswaar de verdenking jegens de oud-eigenaar van de vier coffeeshops, de heer [naam 1] , genoemd, maar de opzegging is daarop kennelijk niet mede gebaseerd, nu de uiteindelijke reden die genoemd wordt is dat geen overtuigende informatie of documentatie is verstrekt om de verdenkingen jegens [eiser 10] te ontkrachten.

4.6.Vast staat dat [eiser 10] wordt verdacht van het strafbare feit witwassen. Over de gronden waarop die verdenking berust heeft ING niets gesteld. Ook heeft zij geen feiten of omstandigheden gesteld waarop zij los van de strafrechtelijk verdenking een vermoeden van betrokkenheid bij witwassen baseert.

Bij een strafrechtelijke verdenking geldt de onschuldpresumptie. Artikel 6 lid 2 (EVRM) luidt:

“Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.”
Het Wetboek van strafvordering gaat hiervan ook uit door in artikel 271 lid 2 het volgende voor te schrijven:
“Noch de voorzitter, noch een der rechters geeft op de terechtzitting blijk van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.”
Deze normen richten zich in eerste instantie tot de overheid in het kader van de toepassing van het strafrecht, maar kunnen een zekere doorwerking hebben in het civiele recht, zie bijvoorbeeld EHRM 28 mei 2020, appl nr.29620/07 (Farzaliyev/Azarbeidzjan).

4.8.De strafrechtelijke onschuldpresumptie zal in de bankrelatie doorwerken doordat de bank altijd, dus ook bij een strafrechtelijke verdenking, op grond van haar zorgplicht zoals neergelegd in artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de klant, op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Indien een klant van een mogelijk voor de dienstverlening van de bank relevant strafbaar feit verdacht wordt, heeft de klant er een gerechtvaardigd belang bij dat die verdenking alleen gevolgen heeft voor de dienstverlening door de bank als de verdenking gegrond is en dus om voor onschuldig te worden gehouden zolang de schuld niet vaststaat. Anderzijds heeft de bank er een gerechtvaardigd belang bij dat zij gevolgen kan verbinden aan omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de cliënt zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen of een ander relevant strafbaar feit en dat die gevolgen niet pas kunnen intreden als de verdachte in een strafproces veroordeeld is. De enkele verdenking is gezien deze wederzijdse belangen een te smalle basis om een onaanvaardbaar risico op witwassen of terrorismefinanciering aan te nemen en op die grond de bankrelatie te beëindigen. Veeleer dient dan de onschuldpresumptie voor de bank het uitgangspunt te zijn. Van de klant kan niet worden gevergd dat hij in zo een situatie jegens de bank zijn onschuld aantoont. Dat is anders als er meer bekend is dan de enkele strafrechtelijke verdenking, omdat de bank op grond van haar bekende feiten en omstandigheden (al dan niet verkregen na het van haar te vergen onderzoek verband houdende met de strafrechtelijke verdenking) concrete aanwijzingen heeft voor witwassen of enig ander relevant strafbaar feit en daarover aan de cliënt vragen stelt die niet afdoende worden beantwoord. In dat geval mag van de klant immers worden verwacht dat hij op die concrete aanwijzingen voor zijn schuld reageert door beantwoording van die vragen, waarna de bank het risico op witwassen of terrorismefinanciering kan beoordelen.

4.9.ING heeft het onder 2.10 weergegeven overzicht van het strafrechtelijk onderzoek naar [naam keten] in het geding gebracht. Dit betreft openbare informatie, te vinden op de website van het OM . Hieruit blijkt waar het onderzoek dat mede betrekking heeft op [eiser 10] op gericht is. Ook kan hieruit worden afgeleid dat het onderzoek naar de verdenking jegens [eiser 10] nog loopt. Concrete feiten of omstandigheden waaruit de schuld van [eiser 10] kan worden afgeleid zijn uit dit overzicht echter niet af te leiden. Ook overigens heeft ING geen concrete feiten gesteld waaruit de schuld van [eiser 10] aan enig strafbaar feit kan blijken en waarop van [eiser 10] een reactie had mogen worden verwacht. ING heeft [eiser 10] enkel een reactie gevraagd op een verdenking door het OM die haar uit openbare bron bekend is, maar niet op feiten waarop die verdenking is gebaseerd. [eiser 10] kon daarom volstaan met de ontkenning dat hij zich aan dat het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht schuldig heeft gemaakt. Hij behoefde zijn onschuld niet aan te tonen. Bovendien heeft [eiser 10] aangegeven zijn verdedigingsstrategie niet voorafgaand aan de strafzaak met zijn bank te willen delen wat geldt als een te respecteren belang.

4.10.Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. [eiser 10] heeft naast de hierboven genoemde beantwoording van de vragen het onder 2.18 genoemde rapport van [naam 2] aan ING ter beschikking gesteld. Pas na de opzeggingsbrief heeft ING met betrekking tot dit rapport een expliciet standpunt ingenomen, namelijk dat dit rapport onvoldoende overtuigt, omdat het niet (ook) ziet op de periode 2002-2008, die volgens ING wel relevant is omdat de verdenking van manipulatie van inkoopprijzen ook daarop betrekking heeft. Als ING al (ten onrechte) aannam dat [eiser 10] zijn onschuld aan moest tonen en zij het daartoe geproduceerde bewijs afwees, had zij [eiser 10] ten minste moeten mededelen waarom dat zo was en hem in de gelegenheid moeten stellen aanvullend bewijs te leveren, alvorens te beslissen over de opzegging.

4.11.De rechtbank komt tot de conclusie dat de enkele verdenking van witwassen, nu [eiser 10] ontkende zich daaraan schuldig te hebben gemaakt, ING op grond van de Wwft niet verplichtte tot opzegging van de bankrelatie.

Opzeggrond 2: economisch belanghebbenden niet volledig te verifiëren

4.12.ING heeft aan de opzegging ook ten grondslag gelegd dat de economisch belanghebbenden niet volledig te verifiëren zijn, omdat de belanghebbenden van de pandhouder [naam vennootschap 1] S.A. niet bekend zijn. [eisers] . stelt dat uit de overgelegde aandeelhoudersregisters blijkt dat [eiser 10] de uiteindelijk belanghebbende (hierna: UBO) is van de topholding [eiser 1] en daarmee van het [naam concern] . De pandrechten doen daar niet aan af.

4.13.Op grond van de in het geding gebrachte aandeelhoudersregisters staat inderdaad vast dat [eiser 10] UBO is van het [naam concern] . De vraag is of het feit dat [naam vennootschap 1] S.A. pandrechten heeft op de aandelen van [eiser 2] en [eiser 3] en alle aandelen van [naam vennootschap 1] S.A. luiden aan toonder, tot de conclusie leidt dat de economisch belanghebbenden niet volledig te verifiëren zijn. Dat is op grond van de aard van het pandrecht niet het geval. Dit is immers een zekerheidsrecht, de pandhouder is daarom geen economisch belanghebbende, dus het pandrecht doet er niet aan af dat [eiser 10] als 99% aandeelhouder van de topholding en dus UBO is van het [eiser 1] -concern. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn als [naam vennootschap 1] S.A. het stemrecht op de aandelen zou hebben. Een pandrecht op aandelen in een BV geeft geen stemrecht (art. 2:198 lid 2 BW), tenzij dat is overeengekomen bij vestiging van het pandrecht (art. 2:198 lid 3 BW). Vast staat dat dat in dit geval niet zo is (zie onder 2.6). De Wwft vereist dat de bank moet weten wie de UBO van klanten is, maar de Wwft brengt niet mee dat de bank wetenschap dient te hebben van de UBO van schuldeisers van klanten indien deze een zekerheidsrecht hebben bedongen.

4.14.Ter zitting heeft ING opgemerkt dat een pandhouder mogelijk een zekere mate van economische zeggenschap zou kunnen hebben die leidt tot feitelijke zeggenschap. Die stelling is te speculatief om aan te kunnen nemen dat de ING verplicht was wegens onvoldoende duidelijkheid van de UBO de bankrelatie op te zeggen.

4.15.De conclusie moet zijn dat de bovengenoemde pandrechten niet tot de conclusie kunnen leiden dat de economisch belanghebbenden van [eisers] . niet volledig te verifiëren zijn. Deze pandrechten leiden dan ook niet tot een verplichting voor ING om de bankrelatie met [eisers] . op te zeggen. Of de aandelen van [naam vennootschap 1] S.A. luiden aan toonder, zoals ING heeft aangevoerd, is bij deze stand van zaken niet meer van belang.

Opzeggrond 3: twee coffeeshops hebben geen geldige exploitatievergunning

Vast staat dat [eiser 6] en [eiser 5] te [vestigingsplaats 2] niet beschikken over een exploitatievergunning. [eiser 6] en [eiser 5] hebben die wel aangevraagd, maar op die aanvragen is nog niet beslist. Dat het uitblijven van een beslissing te wijten zou zijn aan enig handelen of nalaten van de kant van [eiser 6] en [eiser 5] is niet gesteld of gebleken. ING heeft zich beroepen op de Beleidsregels inzake gedogen van coffeeshops en de bestuurlijke handhaving 13b Opiumwet [vestigingsplaats 2] 2018, waaruit blijkt dat een coffeeshop over een exploitatievergunning dient te beschikken. Te beoordelen is of in de gegeven omstandigheden het feit dat die vergunning nog niet is afgegeven tot een voor ING onacceptabel risico leidt en zij hierdoor verplicht is de bankrelaties op te zeggen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. [eisers] . heeft gesteld dat de coffeeshops expliciet worden gedoogd, wat blijkt uit het feit dat niet handhavend is opgetreden, terwijl de coffeeshops wel in bijlage 1 van genoemde Beleidsregels als coffeeshop zijn genoemd. Dat is niet gemotiveerd betwist. Bij deze stand van zaken is het feit dat een exploitatievergunning wel is aangevraagd, maar dat daarop nog steeds niet is beslist niet een omstandigheid waaruit een verhoogd risico op misbruik van bancaire producten kan worden afgeleid. Dat betekent dat ook deze omstandigheid ING niet verplichtte de bankrelatie op te zeggen.

Conclusie met betrekking tot de opzeggingsbrief

Ten aanzien van de opzeggronden zoals genoemd in de opzeggingsbrief is de conclusie dus dat deze geen van drieën steekhoudend zijn, zodat zij, ook als zij in onderling verband worden beschouwd, de opzegging niet kunnen dragen.

Andere gronden voor opzegging van de bankrelatie

4.18.ING heeft naast de in de opzeggingsbrief genoemde redenen in dit geding nog de volgende andere redenen aangevoerd waarom zij de relatie zou mogen of moeten beëindigen.

  • [eisers] . heeft ING stelselmatig niet of onvoldoende geïnformeerd over voor ING relevante omstandigheden, hoewel [eisers] . daartoe op grond van de Algemene bankvoorwaarden verplicht is;

  • de negatieve publiciteit, zoals in de pers verschenen berichten over de verdenkingen inzake [naam keten] , leidt tot reputatie- en integriteitsschade bij ING;

  • de bankrekeningen van [eisers] . worden misbruikt doordat deze ter beschikking worden gesteld aan [naam 1] , waarbij wordt gedoeld op de onder 2.9 genoemde betalingen.
    4.19. Uitgangspunt bij de beoordeling is de opzeggingsbrief en de daarin genoemde gronden voor beëindiging van de bankrelaties. Van ING mocht worden verwacht dat zij bij de opzegging alle gronden waarop deze berustte zou vermelden, zodat gronden die later zijn aangevoerd buiten beschouwing moeten blijven. De rechtbank zal op de nadien genoemde andere gronden dan ook niet ingaan.

4.20.De stelling van ING dat later gebleken omstandigheden bij de beoordeling kunnen worden betrokken wordt verworpen, omdat zoals onder 4.3uiteengezet de toetsing van de opzegging ‘ex tunc’ moet plaatsvinden. Daarbij kan het zijn dat omstandigheden van nadien meegenomen worden om de situatie ten tijde van de opzegging beter te begrijpen, maar daarvan is in dit geschil geen sprake.

Conclusie

4.21.De door ING in de opzeggingsbrief genoemde gronden voor beëindiging kunnen de opzegging niet dragen, aangezien op geen van die gronden kan worden gebaseerd dat voor ING een verplichting op grond van de Wwft bestond om de bankrelatie te beëindigen. Dus is er aan de kant van ING geen rechtens relevant belang, terwijl het zwaarwegend belang van [eisers] . om te kunnen blijven beschikken over de bankrelatie en de in dat kader gebruikte producten niet is betwist. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat het primair gevorderde toewijsbaar is.

4.22.Ter zitting is toegelicht dat de privérekening van [eiser 10] is beëindigd, zodat niet de voortzetting daarvan maar het herstel daarvan wordt gevorderd. Met het oog daarop zal zowel voortzetting (van de nog actieve bancaire producten) als herstel van de beëindigde producten (te weten de privérekening van [eiser 10] ) worden toegewezen.

4.23.ING stelt dat [eiser 10] niet in aanmerking komt voor een nieuwe betaalrekening omdat hij al een SNS-rekening heeft. Dit verweer wordt verworpen. Het gaat hier niet om het recht op een basisrekening, maar om het herstel van een rekening die is beëindigd na een onterechte opzegging. Daarvoor is niet relevant of de cliënt ook een andere rekening heeft.

4.24.Nu de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is er ook geen reden voor opname van [eisers] . in het IVR, zodat het gevorderde onder VI toewijsbaar is.

4.25.De gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen nu ING ter zitting heeft aangegeven aan een eventuele veroordeling te zullen voldoen en geen omstandigheden zijn gebleken die toewijzing desalniettemin zinvol doet zijn.

4.26.ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [eisers] . worden tot op heden begroot op:

- dagvaarding € 103,33

- betaald griffierecht € 676,00

- salaris advocaat € 1.126,00 (2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 563,00)

Totaal € 1.905,33

4.27.De nakosten en de gevorderde wettelijke rente zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

De beslissing

De rechtbank

5.1.verklaart voor recht dat de opzegging van de bankrelaties tussen lNG en [eisers] , in de onder 2.19 genoemde opzeggingsbrief geen rechtsgevolg heeft;

veroordeelt ING tot integrale nakoming van haar verbintenissen uit de tussen [eisers] . en ING gesloten overeenkomsten, aldus tot (integrale) continuatie van de bancaire relatie(s) voor zover deze na de onder 2.19 genoemde opzeggingsbrief zijn voortgezet en deze te herstellen, voor zover die na deze opzeggingsbrief zijn beëindigd;

w

5.3.veroordeelt ING om de (persoons)gegevens van [eisers] . binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis uit het Intern Verwijzingsregister te verwijderen (voor zover nog aanwezig) en verwijderd te houden;

5.4.veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] . tot op heden begroot op € 1.905,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.5.veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ING niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.6.verklaart de veroordelingen onder 5.2 tot en met 5.5. uitvoerbaar bij voorraad,

5.7.wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, mr. R.H.C. Jongeneel en mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.n

type: RHCJ

coll:

Artikel delen