RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6637
(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten.
2. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 september 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
4. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5. Eiseres heeft op 3 mei 2023 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor woonkosten. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat sprake is van een voorliggende voorziening, namelijk huurtoeslag.
6. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiseres voert aan dat huurders die een woning huren van woningcorporaties in 2023 een huurverlaging hebben gekregen op grond van de Wet huurverlaging 2023 voor huurders met lager inkomen (de Wet huurverlaging). Omdat zij haar woning huurt van een particuliere verhuurder, heeft zij geen huurverlaging gekregen. Dit leidt ertoe dat de huurtoeslag die zij ontvangt achterblijft bij de huurprijs. Hierdoor houdt zij een inkomen over dat € 30,71 per maand onder het sociale minimum ligt. Volgens eiseres moet dit gerepareerd worden via de bijzondere bijstand. Zij verwijst hiervoor naar artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet (PW), waarin is bepaald dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
8. De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Eiseres ontvangt huurtoeslag. Volgens vaste rechtspraak is huurtoeslag voor woonkosten een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (PW).n
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:874. Artikel 3.3, tweede lid, onder f, van de Beleidsregels.
9. Voor afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor zover eiseres hiermee bedoelt dat het college haar inkomen had moeten aanvullen tot het sociaal minimum omdat zij na het betalen van haar vaste lasten niet genoeg geld overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Daarvoor had eiseres een aanvraag om algemene bijstand moeten indienen. Zij heeft echter een aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten ingediend. Voor zover eiseres bedoelt dat het college haar bijzondere bijstand voor woonkosten had moeten toekennen op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW overweegt de rechtbank het volgende. Nog daargelaten dat sprake is van een voorliggende voorziening, vindt afstemming alleen plaats in zeer bijzondere gevallen. Dit is vaste rechtspraak.n
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2022. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2022-2023, 36281 nr. 3, onder 4.2.
10. Eiseres heeft zich nog beroepen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 september 2022.n
ECLI:NL:CRVB:2022:1952.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Participatiewet
Artikel 15
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 18
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam
Artikel 3.3. Voorliggende voorzieningen
1. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand wanneer er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, of als de betreffende kosten in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd.
2. Als voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet wordt in ieder geval aangemerkt:
f. de wet op de huurtoeslag.