Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBAMS:2025:5058

Bewezenverklaring van voorbereiding van een verkrachting in vereniging, afpersing en — kort gezegd — wraakporno. Verdachte heeft slachtoffers gedreigd hun naaktfoto’s en -filmpjes online te delen (zogenaamd ‘exposen’) en ook gedreigd met geweld. Verdachte had samen met medeverdachte een telefoon met daarop naaktfoto’s, een auto, condooms en een morning-afterpil voorhanden met als doel seks met ...

Rechtbank Amsterdam 16 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBAMS:2025:5058 text/xml public 2025-07-16T18:57:37 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Amsterdam 2025-07-16 13/297977-24 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Amsterdam Strafrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2025:5058 text/html public 2025-07-16T15:53:44 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBAMS:2025:5058 Rechtbank Amsterdam , 16-07-2025 / 13/297977-24
Bewezenverklaring van voorbereiding van een verkrachting in vereniging, afpersing en — kort gezegd — wraakporno. Verdachte heeft slachtoffers gedreigd hun naaktfoto’s en -filmpjes online te delen (zogenaamd ‘exposen’) en ook gedreigd met geweld. Verdachte had samen met medeverdachte een telefoon met daarop naaktfoto’s, een auto, condooms en een morning-afterpil voorhanden met als doel seks met een van de slachtoffers mogelijk te maken. Zij hebben daarbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zich gedwongen zou voelen tot het ondergaan de door hen geplande seks. Bij twee andere slachtoffers wilde verdachte op een vergelijkbare manier geld afhandig maken. Volgt een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden.

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/297977-24

Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 96/174239-22

Datum uitspraak: 16 juli 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres] , [woonplaats] .
<nr>1</nr>Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 2 juli 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. O. Smits, naar voren hebben gebracht.
<nr>2</nr>Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging daarvan op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:

Feit 1 primair:

het medeplegen van voorbereiding van verkrachting van [slachtoffer 1] in de periode van 17 tot en met 18 januari 2024 in Amsterdam;

subsidiair: het medeplegen van dwang;

meer subsidiair: het medeplegen van poging tot dwang;

Feit 2:

poging tot afpersing van [slachtoffer 2] op 15 januari 2024 in Amsterdam;

Feit 3:

poging tot afpersing van [slachtoffer 3] op 15 januari 2024 in Amsterdam;

Feit 4:

het openbaar maken van pornografische video’s van [slachtoffer 3] , terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn in de periode van 8 september 2023 tot en met 23 september 2023 in Amsterdam.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
<nr>3</nr>Voorvragen
Ten aanzien van feit 2 en feit 3

De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 en 3 op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en licht dit, kort samengevat, als volgt toe. Deze feiten zien op een poging tot afpersing, waarvoor het klachtvereiste niet van toepassing is. De tenlastegelegde gedragingen zijn echter juist een schoolvoorbeeld van een poging tot afdreiging ex artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarvoor wel het klachtvereiste geldt. Door deze feiten ten laste te leggen als afpersing, omzeilt het Openbaar Ministerie het klachtvereiste, zodat niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen. Dat blijkt ook uit een arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1440).

De officier van justitie is van mening dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is. Gelet op het opportuniteitsbeginsel staat het het Openbaar Ministerie vrij om te kiezen onder welke delictsomschrijving een verdachte wordt vervolgd.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.

Dat de gedragingen die zijn opgenomen onder feit 2 en 3 mogelijk (deels) zijn aan te merken als dreiging met smaad (poging afdreiging), maakt niet dat het het Openbaar Ministerie niet vrij stond verdachte te vervolgen wegens het dreigen met geweld (poging afpersing). Gelet op het opportuniteitsbeginsel is het Openbaar Ministerie immers vrij om te kiezen voor welke feiten strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld. Dat naast de tenlastegelegde feiten wellicht ook nog sprake is van meer of andere strafbare feiten, maakt dit niet anders. De vergelijking met het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad gaat niet op. Die uitspraak ziet op een vervolging wegens dwang (artikel 284 Sr), waarbij die dwang werd uitgeoefend door feitelijkheden die mede bestonden uit bedreiging met smaad waarvoor volgens het tweede lid van dat artikel wel een klachtvereiste geldt. Die situatie is dan ook in zoverre anders dan de onderhavige zaak, omdat er geen sprake was van twee afzonderlijk strafbaar gestelde feiten, maar van verschillende onderdelen uit één strafbepaling. Nu het Openbaar Ministerie de gedragingen ten laste heeft gelegd als een poging afpersing is zij ontvankelijk omdat voor deze strafbepaling geen klachtvereiste geldt. Of deze feiten kunnen worden bewezen en gekwalificeerd, bespreekt de rechtbank hieronder bij de waardering van het bewijs.

De raadsman heeft een vergelijkbaar ontvankelijkheidsverweer gevoerd met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank komt echter tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, zoals hieronder bij de waardering van het bewijs nader uiteengezet. De rechtbank zal om die reden ook niet ingaan op de vraag of het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 1 subsidiair en meer subsidiair ontvankelijk zou zijn geweest
<nr>4</nr>Waardering van het bewijs 4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feiten 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van feit 1

De raadsman heeft, kort samengevat, bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn dat het doel van verdachte verkrachting van aangeefster was. Daarnaast zijn de tenlastegelegde voorwerpen niet bestemd tot het begaan van het misdrijf verkrachting.

Volgens de raadsman kan de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde, de poging tot dwang, komen.

Ten aanzien van feit 2

Voor zover de rechtbank niet meegaat in het ontvankelijkheidsverweer, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 omdat hij geen opzet heeft gehad op het afpersen van aangeefster [slachtoffer 2] . Verdachte was in de veronderstelling dat de door hem verstuurde chatberichten naar [slachtoffer 3] gingen.

Ten aanzien van feit 3

Met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde, vindt de raadsman dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat er geen geweld of bedreiging daarmee heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van feit 4

Ook van dit feit zou verdachte moeten worden vrijgesproken. De raadsman is van mening dat onduidelijk is of het verdachte is geweest die de foto naar medeverdachte [medeverdachte] heeft gestuurd of dat medeverdachte dit zelf via de telefoon van verdachte heeft gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van feit 1

Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op basis van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 18 januari 2024 doet aangeefster [slachtoffer 1] aangifte. In deze aangifte verklaart zij dat zij de dag ervoor via WhatsApp berichten heeft ontvangen van het voor haar onbekende nummer [nummer] . Deze persoon deed zich voor als ene ‘ [naam 1] ’ en vroeg haar om af te spreken. Aangeefster wilde dit niet, heeft dit duidelijk gemaakt aan deze [naam 1] en heeft dit nummer geblokkeerd. Vrijwel direct daarna kreeg zij van een ander telefoonnummer, namelijk [nummer] WhatsApp-berichten met de boodschap dat als zij niet met de afzender zou afspreken haar naaktfoto’s zouden worden gedeeld in verschillende ‘expose’-groepen op Telegram. Aangeefster heeft verklaard dat zij bang was voor de gevolgen hiervan en dat zij daarop toch heeft besloten om af te spreken met de persoon achter dit nummer. Nadat zij aan de verzender liet weten dat zij toch zou komen, zei de verzender tegen haar dat zij mooi opgemaakt en in een mooie outfit zou moeten verschijnen. Nadat ze ‘klaar’ zouden zijn en gechilld zouden hebben, zou de verstuurder van de berichten haar naar huis brengen en de naaktfoto’s voor haar neus verwijderen.

Vervolgens is aangeefster langs het politiebureau gegaan om van bovenstaande melding te maken. Zij geeft daarbij aan dat zij vermoedt dat de persoon achter de berichten seks met haar wil en dat zij overweegt mee te werken. De afzender wilde nog steeds afspreken op 18 januari 2024 op een parkeerplaats op station Sloterdijk. De politie is samen met aangeefster naar deze afspraak toegegaan.

Ter plaatse aangekomen zien verbalisanten een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] op de parkeerplaats aan. Aangeefster vertelt aan verbalisanten dat de gebruiker van het telefoonnummer haar via WhatsApp heeft verteld dat hij in een zwarte Volkswagen Polo zit. Op het moment dat de verbalisanten naar deze auto toegaan en zich als politieagenten kenbaar maken, zien zij dat de bestuurder handelingen verricht om weg te rijden. Ook zien zij op de achterbank een andere persoon zitten.

De achtervolging wordt ingezet en even later wordt de auto aan de kant gezet en worden de inzittenden aangehouden. De bestuurder blijkt verdachte te zijn. Medeverdachte [medeverdachte] blijkt de persoon op de achterbank te zijn. Om [medeverdachte] heen worden vier telefoons aangetroffen en in beslag genomen. Bij zijn insluitingsfouillering worden bij [medeverdachte] ook meerdere condooms en een morning after-pil aangetroffen en in beslag genomen.

De telefoons worden door de digitale recherche onderzocht en uitgelezen. De iPhone 11 (goednummer 6451028) behoort toe aan verdachte. De Samsung Galaxy (goednummer 6451054) is een telefoon van het broertje van verdachte welke hijzelf sinds een dag in gebruik heeft. De iPhone 14 (goednummer 6451019) en de iPhone 11 Pro (goednummer 6451029) blijken in gebruik te zijn bij [medeverdachte] .

Op de iPhone 11 wordt een gesprek van 17 januari 2024 op Snapchat gevonden tussen de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . Het eerstgenoemde account wordt door de politie toegeschreven aan verdachte. Het tweede account wordt gebruikt door medeverdachte [medeverdachte] . In dit gesprek verstuurt verdachte om 16:58 uur een lingeriefoto van aangeefster naar [medeverdachte] . Om 16:59 uur verstuurt [medeverdachte] vijf lingeriefoto’s van aangeefster naar verdachte. Ook verstuurt [medeverdachte] om 16:59 uur een screenshot van een WhatsApp-gesprek naar verdachte. Dit gesprek is met het telefoonnummer [nummer] , welke toebehoort aan aangeefster. In dit gesprek zijn dezelfde berichten te zien die door aangeefster zijn ontvangen van het nummer van ‘ [naam 1] ’ ( [nummer] ), zoals blijkt uit de screenshots bij haar aangifte. Ook is te zien dat deze berichten zijn verzonden om 16:59 uur, op hetzelfde tijdstip dat [medeverdachte] dit screenshot naar verdachte verstuurt.

Vervolgens wisselen verdachte en [medeverdachte] meerdere berichten met elkaar uit, waarin onder andere de naam ‘ [voornaam slachtoffer 1] ’, de voornaam van aangeefster, enkele keren voorkomt. Om 19:49 uur verstuurt [medeverdachte] een bericht, in reactie op een foto van een man verstuurd door verdachte, waarin hij zegt dat het deze man van de foto is die met de informatie van [voornaam slachtoffer 1] is gekomen.

Om 20:33 uur stuurt verdachte een screenshot van een chatgesprek waarin de berichten ‘hoelaat morgen? dan kom ik wel’ te lezen zijn naar [medeverdachte] . Deze berichten zijn verstuurd om 20:26 en 20:27 uur. Ook deze berichten komen terug in de screenshots die bij de aangifte gevoegd zijn van het gesprek dat aangeefster heeft gevoerd. Bij dit screenshot zegt verdachte ‘ik heb het geregeld G’ tegen [medeverdachte] .

Als [medeverdachte] om 20:33 uur aan verdachte vraagt ‘Wie is dit?’ reageert verdachte daar om 20:34 uur op met ‘Dat is [voornaam slachtoffer 1] man, Ze wilt morgen komen zegt ze’. [medeverdachte] reageert dan met het bericht ‘Oke maar bro. Je moet oppassen. Is dit geen set up he’.

Om 21:03 uur stuurt verdachte een screenshot van een huurauto, een Peugeot 208, te huren bij het bedrijf Snapcar naar [medeverdachte] . Om 21:10 uur stuurt verdachte vier links van verschillende huurauto’s te huren bij Snapcar naar [medeverdachte] . Uit één van deze links valt op te maken dat het gaat om een Volkswagen Polo.

Tussen 21:59 uur en 22:28 uur wisselen verdachte en [medeverdachte] meerdere berichten met elkaar uit die allemaal zien op de vraag wie als eerste seks zou mogen hebben met aangeefster, hoe lang beide mannen seks met haar mogen hebben en hoe ze ‘het eerlijk [zouden] verdelen’. Ook wordt hierin door verdachte gezegd ‘Zo gaat het jij hebt dingen geregeld en geld uitgegeven. Ik heb dingen geregeld. Ik heb ook geregeld dat ze morgen gaat komen’.

Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] de eerste berichten naar aangeefster heeft verstuurd en dat het verdachte is geweest die het tweede gesprek met aangeefster heeft gevoerd. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte verschillende huurauto’s heeft opgezocht nadat de afspraak met aangeefster is gemaakt, waarna [medeverdachte] één van deze auto’s heeft gehuurd en de mannen hiermee naar de afspraak zijn gegaan om aangeefster op te halen. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] met de verstuurde berichten en foto’s aangeefster ertoe hebben willen bewegen op de afspraak te verschijnen, om seks met haar te kunnen hebben.

De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of deze gedragingen te kwalificeren zijn als het voorbereiden van een verkrachting in vereniging.

Juridisch kader

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een strafbare voorbereiding ex artikel 46 Sr moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen of informatiedragers bestemd waren tot het begaan van verkrachting. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorwerpen of informatiedragers afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.

Verder is vereist dat komt vast te staan dat verdachte en medeverdachte opzettelijk hebben veroorzaakt, althans zouden veroorzaken bij een voltooid delict, dat aangeefster het mogelijke seksuele binnendringen door de mannen tegen haar wil zou ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.

Voorwerpen voorhanden

Ten aanzien van verdachte acht de rechtbank bewezen dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk de condooms, morning afterpil, telefoons en de auto voorhanden heeft gehad.

Opzet

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, met het voorhanden hebben van deze voorwerpen en informatiedragers, opzet had op het verkrachten van aangeefster. Door met erg intimiderende en agressieve uitingen te dreigen aangeefster te ‘exposen’ door haar naaktfoto’s in verschillende Telegram-groepen te sturen nadat zij al had geweigerd om af te spreken, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ‘bedreiging met een andere feitelijkheid’. Daarmee hebben verdachte en de medeverdachte bijzonder grote druk op aangeefster uitgeoefend om op de afspraak te verschijnen. Door aldus te handelen hebben zij een situatie gecreëerd waarin aangeefster naar redelijke verwachting – op het moment dat zij bij hen in de auto zou zitten – zich niet meer zou kunnen (durven) onttrekken of weerstand bieden aan de seksuele handelingen die verdachte en [medeverdachte] duidelijk voor ogen hadden. Immers, verdachte heeft tegen aangeefster gezegd dat pas als zij ‘klaar’ zouden zijn, hij haar naaktfoto’s zou verwijderen. Daarmee hebben zij op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zich gedwongen zou voelen tot het ondergaan van de geplande seks.

Verdachte heeft zelf op zitting verklaard dat het dreigen met ‘exposen’ een grap was en dat het de bedoeling was dat aangeefster opgelucht zou zijn op het moment dat zij beide mannen in de auto zou zien zitten aangezien ze beide mannen zou kennen en misschien wel seks met hen zou willen hebben. De rechtbank vindt deze verklaring strijdig met de berichten die verdachten aan het slachtoffer hebben gestuurd en die zij onderling hebben uitgewisseld. Het chatgesprek van 17 januari 2024 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sterkt de rechtbank juist verder in haar overtuiging dat verdachte dit opzet had. Hieruit blijkt dat zij in het geheel niet hebben stilgestaan bij de (on)vrijwilligheid van aangeefster om seks met hen te hebben. Dat zij seks met haar zouden hebben, stond immers voor hen vast. Dat het slechts een hypothetische situatie zou zijn waar de verdachten op hoopten, zoals zij zelf hebben verklaard, acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden gelet op de inhoud van dat chatgesprek. Ook het aantreffen van de condooms en de morning afterpil draagt bij aan deze overtuiging.

Het bestemmingsvereiste

Ook is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen voorwerpen en informatiedragers gezamenlijk en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bestemd waren voor verkrachting. Met de telefoons zijn de berichten en de naaktfoto’s verstuurd waardoor de voor verkrachting vereiste dwang op aangeefster uitgeoefend kon worden. De condooms en morning afterpil zijn voorwerpen die naar hun aard enkel dienstig kunnen zijn aan seks. Met de auto zou aangeefster worden opgehaald waarmee zij in die auto of op een andere locatie gedwongen had kunnen worden tot seks met verdachte en/of de medeverdachte.

Medeplegen

De rechtbank stelt ook vast dat bij bovengenoemde gedragingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij allebei berichten hebben verstuurd naar aangeefster om haar onder druk te zetten om af te spreken. Verder heeft [medeverdachte] de naaktfoto’s van aangeefster naar verdachte gestuurd, waarna hij deze naar aangeefster kon sturen met de bedreiging om haar te ‘exposen’. Uit hun onderlinge chatgesprek van 17 januari 2024 blijkt dat zij samen een uitvoerig plan hebben gemaakt wie als eerste seks mocht hebben met aangeefster, hoe lang elke man seks met haar mocht hebben en wie als eerste in haar zou mogen klaarkomen. Ook heeft verdachte meerdere links voor een huurauto opgezocht en verstuurd naar medeverdachte [medeverdachte] , waarna [medeverdachte] één van deze auto’s heeft gehuurd om aangeefster op te kunnen halen en mee te kunnen nemen. Verdachte heeft dan ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan dit samenstel van handelingen. Ook het tenlastegelegde medeplegen kan daarom worden bewezen.

Conclusie

De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen zoals hiervoor besproken, de overtuiging gekregen dat verdachte samen met de medeverdachte de tenlastegelegde voorbereiding van de verkrachting heeft begaan.

Ten aanzien van feit 2

De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] af te persen door te dreigen met geweld. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij dreigende berichten heeft verstuurd omdat hij geld (betaald aan [slachtoffer 3] ) voor een telefoonabonnement terug wilde hebben. Het oogmerk staat hiermee voldoende vast. Verdachte heeft op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de berichten niet bij [slachtoffer 3] , maar bij [slachtoffer 2] terecht zouden komen. Dat verdachte het gevoel had dat de gebruiker van het Facebook-account waarnaar hij de berichten verstuurde [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] ) was, doet hieraan niet af. Uit het gesprek dat [slachtoffer 2] met de politie heeft gevoerd op 25 september 2024 blijkt dat de bedreigingen [slachtoffer 2] hebben bereikt. Het verweer van de raadsman slaagt niet.

Ten aanzien van feit 3

Ook de poging tot afpersing van [slachtoffer 3] acht de rechtbank bewezen, gelet op de verklaring van verdachte op de zitting dat hij bedreigende berichten heeft verstuurd met als doel om het geld voor het telefoonabonnement terug te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een deel van deze uitingen worden gekwalificeerd als bedreiging met geweld. De woorden van verdachte dat hij op het slachtoffer zal ‘jagen’ en haar leven tot ‘een hel zal maken’ zijn, zeker in de context van de overige berichten van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan, dat deze in het algemeen een redelijke vrees voor geweld kunnen opwekken. Voor zover de tenlastegelegde uitingen niet gekwalificeerd kunnen worden als een bedreiging met geweld, wordt verdachte daarvan vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 4

Ten slotte acht de rechtbank bewezen dat verdachte de seksfilmpjes van [slachtoffer 3] naar medeverdachte [medeverdachte] heeft verstuurd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2024 blijkt dat deze filmpjes op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Ook blijkt hieruit dat medeverdachte [medeverdachte] deze filmpjes naar [slachtoffer 3] heeft verstuurd en dus dat hij daar beschikking over had. De filmpjes zijn opgeslagen vanuit Snapchat. Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 13 september 2024 bij de politie verklaard dat hij deze filmpjes van verdachte heeft ontvangen via Snapchat. Deze verklaring biedt dan ook steun voor de bevindingen uit het proces-verbaal. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] deze filmpjes zelf vanaf de telefoon van verdachte naar zijn eigen telefoon zou hebben verstuurd, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Het verweer van de raadsman slaagt niet.
<nr>5</nr>Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

Feit 1 primair:

in de periode van 17 januari 2024 tot en met 18 januari 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten verkrachting zoals omschreven in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen en informatiedragers, te weten

- meerdere condooms en een morning afterpil en

- een Iphone 14 (goednummer 6451019) en een Iphone 11 pro (goednummer 6451029) en een Iphone 11 (goednummer 6451028) en een Samsung Galaxy A202F (goednummer 6451054), die hij en medeverdachte hebben gebruikt om naaktfoto’s van die [slachtoffer 1] te versturen, en

- een voertuig, te weten een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , waarmee hij en medeverdachte hebben getracht [slachtoffer 1] op te halen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;

Feit 2:

op 15 januari 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 2] , een bericht naar die [slachtoffer 2] heeft gestuurd met daarin de tekst

- “ Genoeg met ie spelletjes van je, stuur de helft terug, dat is eerlijk voor ons beide en hoef ik jou niet naar de kanker te brengen dus stuur gewoon de helft terug en dan zijn wij klaar, ik weet waar je woont heb alles van je, je wilt dit niet met mij starten, laat staan met de gast die je net sprak, als je mijn kankergeld niet geeft ga ik je sowieso zien en dan pak ik 300 euro van je af in plaats van de helft en dan sla ik je ook oprecht totdat ik niet meer kan” en

- “' Wees niet dom, ik weet waar je woont. Stuur me de helft en er is niks meer niet. 6 uur of ik neuk je letterlijk anaal. 6 uur of je gaat de hel meemaken meer zeg ik niet. Gestoord wijf. 6 uur wil ik mijn geld zien of jij gaat in de hel belanden.”,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 3:

op 15 januari 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 3] , een bericht naar die [slachtoffer 3] heeft gestuurd met daarin de tekst

Praat niet veel en ik ga op jou jagen en als ik je pak ga je willen dat je nooit geleefd had. Niet mij uitdagen want voor m’n geld kom ik naar Vlissingen als het moet. Je hebt tot 6 uur de tijd of jij gaat de hel in jou leven mee maken”

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 4:

in de periode van 8 september 2023 tot en met 23 september 2023 te Amsterdam, van een persoon, te weten die [slachtoffer 3] , een of meerdere video(‘s) van seksuele aard, te weten (pornografische) video’s, waarop die [slachtoffer 3] is te zien terwijl zij gepenetreerd wordt, openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
<nr>6</nr>De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
<nr>7</nr>De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
<nr>8</nr>Motivering van de straffen 8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair, 2 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij moeten ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij bewezenverklaring een straf conform het reeds ondergane voorarrest op te leggen. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte met behulp van de reclassering een positieve weg ingeslagen. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een voorbereiding van een verkrachting in vereniging, twee pogingen tot afpersing en – kort gezegd – wraakporno. Dit zijn vier zeer ernstige (zeden)delicten. Bij al deze feiten heeft verdachte de slachtoffers, allen jonge vrouwen, bedreigd met geweld én gedreigd hun naaktfoto’s en -filmpjes online te delen (zogenaamd ‘exposen’) om hen tot verschillende dingen te dwingen.

Bij één van de slachtoffers beoogde hij hiermee haar te dwingen naar een afspraak te komen, zodat hij tegen haar wil in seks met haar kon hebben samen met de medeverdachte. Door zo te handelen heeft verdachte zijn lust- en machtsgevoelens gesteld boven het belang van het slachtoffer en zich daarbij niet bekommerd om haar gevoelens. Met dit handelen had verdachte samen met de medeverdachte op grove wijze inbreuk kunnen maken op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De enige reden dat dit niet is gebeurd, is omdat het slachtoffer ondanks de bedreigingen vanuit verdachte toch naar de politie durfde te gaan. Voorstelbaar is dat het voor haar een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring is geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.

Bij twee andere slachtoffers wilde verdachte hen op een vergelijkbare manier geld afhandig maken. Bij één van hen heeft hij daadwerkelijk haar naaktfoto’s met anderen gedeeld. De psychische gevolgen voor slachtoffers waarvan zonder toestemming naaktfoto’s en -filmpjes openbaar worden gemaakt, kunnen ernstig en langdurig zijn. Vaak overheersen gevoelens van schaamte, onmacht en onveiligheid. Hierbij speelt een rol dat eenmaal op het internet verspreid materiaal vaak niet (volledig) verwijderd en vernietigd kan worden, zodat slachtoffers ook na de publicatie hiermee nog gedurende lange tijd en via verschillende (sociale media)kanalen geconfronteerd kunnen worden. Dit doet ernstig afbreuk aan de (online) veiligheid van slachtoffers en schendt hun seksuele autonomie, identiteit en (seksuele) privacy.

Ook blijkt uit de vele chatgesprekken uit zijn telefoon dat dit veelal ging om vrouwen met een islamitische achtergrond, waarvan verdachte weet dat het voor hen in het bijzonder een onveilige situatie kan opleveren indien dergelijke foto’s openbaar worden gemaakt. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze kwetsbaarheid. Daar komt bij dat, hoewel in deze zaak slechts vier feiten zijn ten laste gelegd, uit het dossier sterke aanwijzingen blijken dat verdachte veelvuldig naaktfoto’s van jonge vrouwen doorstuurde en doorgestuurd kreeg van anderen. De in de telefoon van verdachte aangetroffen gegevens wekken bij de rechtbank de indruk dat verdachte, in ieder geval totdat hij in het kader van de schorsingsvoorwaarden is behandeld voor zijn omgang met vrouwen, misogyne opvattingen deelde en hier naar handelde.

De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.

Oriëntatiepunten voor de strafoplegging

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Bij een voltooide verkrachting geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Ook heeft de rechtbank gekeken naar de reclasseringsadviezen van 11 maart 2025 en 5 juni 2025. Hieruit blijkt – kort samengevat – het volgende. Verdachte woont (nog) bij zijn ouders en schoolgaande broer. Hij heeft geen (beroeps-)opleiding afgemaakt en werkt bij een supermarkt. Hij ervaart geen praktische, lichamelijke, psychische of andere problemen. Verdachte vertelt aan de reclassering dat hij spijt heeft, dat hij beseft dat hij te ver is gegaan en dat hij hulp wil. Verdachte heeft uiteindelijk meegewerkt aan een Pro Justitia rapportage naar zijn psychisch functioneren. De rapporterend psycholoog constateert dat er bij verdachte sprake is van een disharmonische intelligentie profiel en dat hij verstandelijk beperkt is. Er wordt echter geen (andere) gedrags- of persoonlijkheids- en of psychiatrische stoornis geconstateerd. Zodoende is verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Gezien de aard van het ten laste gelegde en zijn getoonde houding ten aanzien van vrouwen, seksualiteit en gezien zijn verstandelijke beperking acht de reclassering een ambulante behandeling bij De Waag of een gelijksoortige instelling voor forensische GGZ geïndiceerd. Ook adviseert de reclassering een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachte en de slachtoffers en het meewerken aan dagbesteding als bijzondere voorwaarden. Verdachte is bereid hier aan mee te werken.

Verder neemt de rechtbank de proceshouding van verdachte, in die zin dat hij spijt heeft betuigd en, ten dele, openheid van zaken heeft gegeven, in positieve zin mee in de strafmaat.

Strafoplegging

Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende straf. De rechtbank legt op een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij worden ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opgelegd, met dien verstande dat het contactverbod slechts ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] zal gelden.
<nr>9</nr>Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6451028);

één telefoon (Samsung, goednummer: 6451054);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6554441);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6552952).

Verbeurdverklaring

De voorwerpen onder nummers 1 en 2 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder 1 primair bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

Bewaren ten behoeve van de rechthebbende

De rechtbank kan geen relatie tussen de voorwerpen onder nummers 3 en 4 en de bewezen geachte feiten vaststellen en evenmin aan wie deze voorwerpen toebehoren. De rechtbank gelast dan ook de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden.
<nr>10</nr>Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 12 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96-174239-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 maart 2023 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot één week hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.

Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
<nr>11</nr>Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 46, 47, 139h, 242 (zoals deze luidde ten tijde van het gepleegde feit) en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
<nr>12</nr>Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1 primair:

het medeplegen van voorbereiding van verkrachting;

Ten aanzien van feiten 2 en 3:

telkens: poging tot afpersing;

Ten aanzien van feit 4:

openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

Meldplicht bij reclassering:

veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij reclassering Leger des Heils op het adres Weesperzijde 70, 1091 EH Amsterdam (020 5623700). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

Ambulante behandeling:

veroordeelde zich laat behandelen inzake de omgang met vrouwen en seksualiteit door een passende instelling voor ambulante forensische GGZ zoals De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;

Contactverbod:

veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren in 2006 in [geboorteplaats], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

Dagbesteding:

veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of een passende vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur van minimaal 24 uur per week. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Verklaart verbeurd:

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6451028);

één telefoon (Samsung, goednummer: 6451054).

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6554441);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6552952).

Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 16 maart 2023 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk één week hechtenis.

Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. A.M. Loots, voorzitter,

mr. J.M.R. Vastenburg en mr. D.A. Segbedzi, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2025.

Artikel delen