Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBAMS:2025:5062

Bewezenverklaring van voorbereiding van een verkrachting in vereniging en bedreiging. Verdachte heeft slachtoffers gedreigd hun naaktfoto’s en -filmpjes online te delen (zogenaamd ‘exposen’) en ook gedreigd met geweld. Verdachte had samen met medeverdachte een telefoon met daarop naaktfoto’s, een auto, condooms en een morning-afterpil voorhanden met als doel seks met een van de slachtoffers mo...

Rechtbank Amsterdam 16 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBAMS:2025:5062 text/xml public 2025-07-16T18:58:37 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Amsterdam 2025-07-16 13/039679-24 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Amsterdam Strafrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2025:5062 text/html public 2025-07-16T16:06:56 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBAMS:2025:5062 Rechtbank Amsterdam , 16-07-2025 / 13/039679-24
Bewezenverklaring van voorbereiding van een verkrachting in vereniging en bedreiging. Verdachte heeft slachtoffers gedreigd hun naaktfoto’s en -filmpjes online te delen (zogenaamd ‘exposen’) en ook gedreigd met geweld. Verdachte had samen met medeverdachte een telefoon met daarop naaktfoto’s, een auto, condooms en een morning-afterpil voorhanden met als doel seks met een van de slachtoffers mogelijk te maken. Zij hebben daarbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zich gedwongen zou voelen tot het ondergaan van de door hen geplande seks. Verdachte heeft twee andere slachtoffers bedreigd. Volgt een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden.

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/039679-24

Datum uitspraak: 16 juli 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres] , [woonplaats] .
<nr>1</nr>Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 2 juli 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, naar voren hebben gebracht.
<nr>2</nr>Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:

Feit 1 primair:

het medeplegen van voorbereiding van verkrachting van [slachtoffer 1] in de periode van 17 tot en met 18 januari 2024 in Amsterdam;

subsidiair: het medeplegen van dwang;

meer subsidiair: het medeplegen van poging tot dwang;

Feit 2:

bedreiging van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , meermalen gepleegd, op 15 januari 2024 in Amsterdam.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
<nr>3</nr>Voorvragen
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en meer subsidiair

De raadsvrouw heeft zich op de zitting aangesloten bij de door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte] gevoerde verweren met betrekking tot feit 1 subsidiair en meer subsidiair. De rechtbank komt echter tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, zoals hieronder nader uiteengezet. Dit maakt dat de rechtbank niet toe komt aan een beoordeling van het onder feit 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank zal om die reden ook niet ingaan op de vraag of het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 1 subsidiair en meer subsidiair ontvankelijk zou zijn geweest.
<nr>4</nr>Waardering van het bewijs 4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feiten 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van feit 1

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Niet valt in te zien hoe de telefoons en de auto bestemd waren voor het begaan van een verkrachting.

Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat voor de beoordeling van het opzet en/of het oogmerk van verdachte van belang is dat aangeefster [slachtoffer 1] geen aangifte heeft gedaan van een voorbereiding verkrachting, maar van chantage of afpersing. Zij was zelf blijkbaar niet in de veronderstelling dat zij slachtoffer was van een voorbereiding verkrachting.

Ook is het niet verdachte geweest die de berichten naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd en is er geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte wetenschap had (van de inhoud) van de berichten die medeverdachte [medeverdachte] naar haar heeft verstuurd. Dit betekent dat het misdadige doel wat uitgaat van de berichten van [medeverdachte] niet voor rekening van verdachte kan komen.

Daarnaast blijkt uit de berichten van verdachte zelf niet dat hij het misdadige doel zou hebben gehad om [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De berichten van verdachte zelf zijn onvoldoende om het misdadige doel vast te stellen.

Ten slotte is niet komen vast te staan dat verdachte het plan daadwerkelijk zou hebben doorgezet en uitgevoerd op het moment dat [slachtoffer 1] in de auto zou zijn gekomen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw wederom betoogd dat vrijspraak moet volgen, nu verdachte niet op de hoogte zou zijn geweest van de berichten verstuurd door [medeverdachte] . Ook is er geen sprake van een voltooid delict, nu het niet daadwerkelijk tot een afspraak met aangeefster is gekomen.

Ten aanzien van feit 2

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] zijn telefoon aan hem heeft gevraagd en dat hij toen daarmee de bedreigende berichten naar [slachtoffer 2] heeft verstuurd.

Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat vrijspraak dient te volgen, omdat [slachtoffer 2] geen aangifte wilde doen en dus nooit echt bang is geweest. Verder kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 3] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de berichten. Ook is de inhoud van de berichten gericht aan [slachtoffer 3] te weinig concreet om te kwalificeren als een bedreiging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van feit 1

Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op basis van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 18 januari 2024 doet aangeefster [slachtoffer 1] aangifte. In deze aangifte verklaart zij dat zij de dag ervoor via WhatsApp berichten heeft ontvangen van het voor haar onbekende nummer [nummer] . Deze persoon deed zich voor als ene ‘ [naam] ’ en vroeg haar om af te spreken. Aangeefster wilde dit niet, heeft dit duidelijk gemaakt aan deze [naam] en heeft dit nummer geblokkeerd. Vrijwel direct daarna kreeg zij van een ander telefoonnummer, namelijk [nummer] WhatsApp-berichten met de boodschap dat als zij niet zou komen afspreken dat haar naaktfoto’s dan zouden worden verstuurd in verschillende ‘expose’-groepen op Telegram. Aangeefster heeft verklaard dat zij bang was van de gevolgen hiervan en dat zij daarop toch heeft besloten om af te spreken met de persoon achter dit nummer. Nadat zij aan de verzender liet weten dat zij toch zou komen, zei de verzender tegen haar dat zij mooi opgemaakt en in een mooie outfit zou moeten verschijnen. Nadat ze ‘klaar’ zouden zijn en gechilld zouden hebben, zou de verstuurder van de berichten haar naar huis brengen en de naaktfoto’s voor haar neus verwijderen.

Vervolgens is aangeefster langs het politiebureau gegaan om van bovenstaande melding te maken. Zij geeft daarbij aan dat zij vermoedt dat de persoon achter de berichten seks met haar wil en dat zij overweegt mee te werken. De afzender wilde nog steeds afspreken op 18 januari 2024 op een parkeerplaats op station Sloterdijk. De politie is samen met aangeefster naar deze afspraak toegegaan.

Ter plaatse aangekomen zien verbalisanten een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] op de parkeerplaats aan. Aangeefster vertelt aan verbalisanten dat de gebruiker van het telefoonnummer haar via WhatsApp heeft verteld dat hij in een zwarte Volkswagen Polo zit. Op het moment dat de verbalisanten naar deze auto toegaan en zich als politieagenten kenbaar maken, zien zij dat de bestuurder handelingen verricht om weg te rijden. Ook zien zij op de achterbank een andere persoon zitten.

De achtervolging wordt ingezet en even later wordt dezelfde auto aan de kant gezet en worden de inzittenden aangehouden. De bestuurder blijkt medeverdachte [medeverdachte] te zijn. Verdachte blijkt de persoon op de achterbank te zijn. Om verdachte heen worden vier telefoons aangetroffen en in beslag genomen. Bij zijn insluitingsfouillering worden bij hem ook meerdere condooms en een morning after-pil aangetroffen en in beslag genomen.

De telefoons worden door de digitale recherche onderzocht en uitgelezen. De iPhone 11 (goednummer 6451028) behoort toe aan medeverdachte [medeverdachte] . De Samsung Galaxy (goednummer 6451054) is een telefoon van het broertje van [medeverdachte] welke hijzelf sinds een dag daarvoor in gebruik heeft. De iPhone 14 (goednummer 6451019) en de iPhone 11 Pro (goednummer 6451029) blijken in gebruik te zijn bij verdachte.

Op de iPhone 11 wordt een gesprek van 17 januari 2024 op Snapchat gevonden tussen de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . Het eerstgenoemde account wordt door de politie toegeschreven aan medeverdachte [medeverdachte] . Het tweede account wordt gebruikt door verdachte. In dit gesprek verstuurt [medeverdachte] om 16:58 uur een lingeriefoto van aangeefster naar verdachte. Om 16:59 uur verstuurt verdachte vijf lingeriefoto’s van aangeefster naar [medeverdachte] . Ook verstuurt verdachte om 16:59 uur een screenshot van een WhatsApp-gesprek naar [medeverdachte] . Dit gesprek is met het telefoonnummer [nummer] , welke toebehoort aan aangeefster. In dit gesprek zijn dezelfde berichten te zien die door aangeefster zijn ontvangen van het nummer van ‘ [naam] ’ ( [nummer] ), zoals blijkt uit de screenshots bij haar aangifte. Ook is te zien dat deze berichten zijn verzonden om 16:59 uur, op hetzelfde tijdstip dat verdachte dit screenshot naar [medeverdachte] verstuurt.

Vervolgens wisselen verdachte en [medeverdachte] meerdere berichten met elkaar uit, waarin onder andere de naam ‘ [voornaam slachtoffer 1] ’, de voornaam van aangeefster, enkele keren voorkomt. Om 19:49 uur verstuurt verdachte een bericht, in reactie op een foto van een man verstuurd door [medeverdachte] , waarin hij zegt dat het deze man van de foto is die met de informatie van [voornaam slachtoffer 1] is gekomen.

Om 20:33 uur stuurt [medeverdachte] een screenshot van een chatgesprek waarin de berichten ‘hoelaat morgen? dan kom ik wel’ te lezen zijn naar verdachte. Deze berichten zijn verstuurd om 20:26 en 20:27 uur. Ook deze berichten komen terug in de screenshots die bij de aangifte gevoegd zijn van het gesprek dat aangeefster heeft gevoerd. Bij dit screenshot zegt [medeverdachte] ‘ik heb het geregeld G’ tegen verdachte.

Als verdachte om 20:33 uur aan [medeverdachte] vraagt ‘Wie is dit?’ reageert [medeverdachte] daar om 20:34 uur op met ‘Dat is [voornaam slachtoffer 1] man, Ze wilt morgen komen zegt ze’. Verdachte reageert dan met het bericht ‘Oke maar bro. Je moet oppassen. Is dit geen set up he’.

Om 21:03 uur stuurt [medeverdachte] een screenshot van een huurauto, een Peugeot 208, te huren bij het bedrijf Snapcar naar verdachte. Om 21:10 uur stuurt [medeverdachte] vier links van verschillende huurauto’s te huren bij Snapcar naar verdachte. Uit één van deze links valt op te maken dat het gaat om een Volkswagen Polo.

Tussen 21:59 uur en 22:28 uur wisselen verdachte en [medeverdachte] meerdere berichten met elkaar uit die allemaal zien op de vraag wie als eerste seks zou mogen hebben met aangeefster, hoe lang beide mannen seks met haar mogen hebben en hoe ze ‘het eerlijk [zouden] verdelen’. Ook wordt hierin door [medeverdachte] gezegd ‘Zo gaat het jij hebt dingen geregeld en geld uitgegeven. Ik heb dingen geregeld. Ik heb ook geregeld dat ze morgen gaat komen’.

Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de eerste berichten naar aangeefster heeft verstuurd en dat het [medeverdachte] is geweest die het tweede gesprek met aangeefster heeft gevoerd. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] de berichten via de telefoon van Harrevelt naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat verdachte een screenshot van die berichten naar [medeverdachte] heeft verstuurd met daarbij het bericht ‘aggies die smaatje’. Dat [medeverdachte] niet alleen een screenshot maar daarbij ook een begeleidend bericht naar zichzelf stuurt, acht de rechtbank onaannemelijk.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte wetenschap had van de strekking van het gesprek dat [medeverdachte] met [slachtoffer 1] heeft gevoerd, gelet op het screenshot van het gesprek met [slachtoffer 1] dat [medeverdachte] naar verdachte heeft verstuurd en het bericht ‘ik heb het geregeld G’. [medeverdachte] zegt daarbij [voornaam slachtoffer 1] morgen wil komen. Ook uit de reactie van verdachte daarop, namelijk dat ze moeten oppassen dat dit geen ‘set up’ is, blijkt dat verdachte wist van de strekking van de berichten die [medeverdachte] heeft verstuurd.

Verder stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] verschillende huurauto’s heeft opgezocht nadat de afspraak met aangeefster is gemaakt, waarna verdachte één van deze auto’s heeft gehuurd en de mannen hiermee naar de afspraak zijn gegaan om aangeefster op te halen. De auto is namelijk pas gehuurd op het moment dat de afspraak met [slachtoffer 1] is gemaakt. De verklaring van verdachte dat de auto slechts zou zijn gehuurd omdat verdachte daarmee naar zijn broer wilde rijden, schuift de rechtbank dan ook terzijde.

Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] met de verstuurde berichten en foto’s aangeefster ertoe hebben willen bewegen op de afspraak te verschijnen, om seks met haar te kunnen hebben.

De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of deze gedragingen te kwalificeren zijn als het voorbereiden van een verkrachting in vereniging.

Juridisch kader

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een strafbare voorbereiding ex artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen of informatiedragers bestemd waren tot het begaan van verkrachting. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorwerpen of informatiedragers afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.

Verder is vereist dat komt vast te staan dat verdachte en medeverdachte opzettelijk hebben veroorzaakt, althans zouden veroorzaken bij een voltooid delict, dat aangeefster het mogelijke seksuele binnendringen door de mannen tegen haar wil zou ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.

Voorwerpen voorhanden

Ten aanzien van verdachte acht de rechtbank bewezen dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk de condooms, morning afterpil, telefoons en de auto voorhanden heeft gehad.

Opzet

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, met het voorhanden hebben van deze voorwerpen en informatiedragers, opzet had op het verkrachten van aangeefster. Door met erg intimiderende en agressieve uitingen te dreigen aangeefster te ‘exposen’ door haar naaktfoto’s in verschillende Telegram-groepen te sturen nadat zij al had geweigerd om af te spreken, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ‘bedreiging met een andere feitelijkheid’. Daarmee hebben verdachte en de medeverdachte bijzonder grote druk op aangeefster uitgeoefend om op de afspraak te verschijnen. Door aldus te handelen hebben zij een situatie gecreëerd waarin aangeefster naar redelijke verwachting – op het moment dat zij bij hen in de auto zou zitten – zich niet meer zou kunnen (durven) onttrekken of weerstand bieden aan de seksuele handelingen die verdachte en [medeverdachte] duidelijk voor ogen hadden. Immers, medeverdachte [medeverdachte] heeft tegen aangeefster gezegd dat pas als zij ‘klaar’ zouden zijn, hij haar naaktfoto’s zou verwijderen. Daarmee hebben zij op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zich gedwongen zou voelen tot het ondergaan van de geplande seks.

Het onderlinge chatgesprek van 17 januari 2024 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sterkt de rechtbank verder in haar overtuiging dat verdachte dit opzet had. Hieruit blijkt dat zij niet hebben stilgestaan bij de (on)vrijwilligheid van aangeefster om seks met hen te hebben. Dat zij seks met haar zouden hebben, stond immers voor hen vast. Dat het slechts een hypothetische situatie zou zijn waar de verdachten op hoopten, zoals zij zelf hebben verklaard, acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden gelet op de inhoud van dat chatgesprek. Ook het aantreffen van de condooms en de morning afterpil draagt bij aan deze overtuiging.

Dat [slachtoffer 1] geen aangifte heeft gedaan van voorbereiding van een verkrachting maar van afpersing of chantage, doet aan het voorgaande niet af. De veronderstelling waar aangeefster in verkeert met betrekking tot het precieze feit waarvan zij mogelijk slachtoffer is, zegt namelijk niets over waar het opzet van de verdachte op gericht is. Daarbij komt dat, zelfs als de bewezenverklaring van het opzet hier wel afhankelijk van zou zijn, uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1] het vermoeden had dat de afzender van de berichten seks met haar wilde hebben op de afspraak waartoe zij gedwongen werd. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet.

Het bestemmingsvereiste

Ook is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen voorwerpen en informatiedragers gezamenlijk en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bestemd waren voor verkrachting. Met de telefoons zijn de berichten en de naaktfoto’s verstuurd waardoor de voor verkrachting vereiste dwang op aangeefster uitgeoefend kon worden. De condooms en morning afterpil zijn voorwerpen die naar hun aard enkel dienstig kunnen zijn aan seks. Met de auto zou aangeefster worden opgehaald waarmee zij in die auto of op een andere locatie gedwongen had kunnen worden tot seks met verdachte en/of de medeverdachte.

Medeplegen

De rechtbank stelt ook vast dat bij bovengenoemde gedragingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij allebei berichten hebben verstuurd naar aangeefster om haar onder druk te zetten om af te spreken. Verder heeft verdachte de naaktfoto’s van aangeefster naar [medeverdachte] gestuurd, waarna hij deze naar aangeefster kon sturen met de bedreiging om haar te ‘exposen’. Uit hun onderlinge chatgesprek van 17 januari 2024 blijkt dat zij samen een uitvoerig plan hebben gemaakt wie als eerste seks mocht hebben met aangeefster, hoe lang elke man seks met haar mocht hebben en wie als eerste in haar zou mogen klaarkomen. Ook heeft [medeverdachte] meerdere links voor een huurauto opgezocht en verstuurd naar verdachte, waarna verdachte één van deze auto’s heeft gehuurd om aangeefster op te kunnen halen en mee te kunnen nemen. Verdachte heeft dan ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan dit samenstel van handelingen. Ook het tenlastegelegde medeplegen kan daarom worden bewezen.

Conclusie

De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen zoals hiervoor besproken de overtuiging gekregen dat verdachte samen met de medeverdachte de tenlastegelegde voorbereiding van de verkrachting heeft begaan.

Ten aanzien van feit 2

De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde bedreigingen heeft geuit. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de berichten vanaf de telefoon van verdachte naar [slachtoffer 2] zijn verzonden en dat het verdachte zelf is geweest die dat heeft gedaan. Zijn verklaring dat [medeverdachte] de berichten via zijn telefoon zou hebben verzonden, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2024 blijkt dat het seksfilmpje van [slachtoffer 2] dat hij naar haar heeft verzonden, al sinds 23 september 2023 op zijn telefoon stond en dat het is opgeslagen vanuit Snapchat. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2024 bij de politie verklaard dat verdachte deze berichten naar [slachtoffer 2] heeft verstuurd, nadat hij aan verdachte heeft verteld over het incident met het telefoonabonnement. Verder wijst de inhoud van de tekst er ook op dat het verdachte is geweest die de berichten heeft verstuurd, aangezien daarin wordt gezegd ‘dan had ze maar niet mijn vriend moeten boren’. Ten slotte is van belang dat in de berichten die [medeverdachte] zelf heeft verstuurd naar [slachtoffer 2] staat ‘je wilt dit niet met mij starten, laat staan met de gast die je net sprak’. Ook dit bericht wijst erop dat de berichten verzonden vanaf de telefoon van verdachte niet door een ander maar door hem zelf zijn verstuurd. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet.

De rechtbank verwerpt ook het verweer dat bij [slachtoffer 2] geen daadwerkelijke vrees zou zijn ontstaan. Dat is voor een bewezenverklaring niet vereist; slechts is vereist dat de bedreigende uitingen in het algemeen een redelijke vrees voor geweld kunnen opwekken (zie Hoge Raad 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659). Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake gelet op de aard en inhoud van de berichten die dreigend en agressief zijn. Deze bedreigingen zijn te kwalificeren als bedreiging met zwaar lichamelijk letsel (‘ik ga er voor zorgen dat je gaat huilen’, ‘zeg tegen jouw nicht dat ik haar kanker veel pijn kom doen en als ik der heb gaat ze huilen’, ‘als ik jouw nicht niet pak ben ik een kanker homo dus ik ga haar pakken’), met brandstichting en met verkrachting (‘ik heb je adres gekregen als ik jouw huis niet kom opblazen en jou niet kankerhard kom neuken vieze sletje dat je bent ben ik een kanker homo, vieze slet’).

Ook het verweer dat de bedreigingen niet daadwerkelijk bij [slachtoffer 3] terecht zouden zijn gekomen, slaagt niet nu uit het gesprek dat [slachtoffer 3] met de politie heeft gevoerd op 25 september 2024 blijkt dat de bedreigingen haar wel degelijk hebben bereikt. Verder is het zo dat verdachte bij de bedreigingen heeft gezegd ‘zeg tegen jouw nicht’ en dat zijn opzet er dus mede op was gericht dat de bedreigingen bij [slachtoffer 3] terecht zouden komen.
<nr>5</nr>Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

Feit 1 primair:

in de periode van 17 januari 2024 tot en met 18 januari 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten verkrachting zoals omschreven in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen en informatiedragers, te weten

- meerdere condooms en een morning afterpil en

- een Iphone 14 (goednummer 6451019) en een Iphone 11 pro (goednummer 6451029) en een Iphone 11 (goednummer 6451028) en een Samsung Galaxy A202F (goednummer 6451054), die hij en medeverdachte hebben gebruikt om naaktfoto’s van die [slachtoffer 1] te versturen, en

- een voertuig, te weten een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , waarmee hij en medeverdachte hebben getracht [slachtoffer 1] op te halen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;

Feit 2:

op 15 januari 2024 te Amsterdam, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] schriftelijk heeft bedreigd met zware mishandeling en brandstichting en verkrachting, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] smsberichten toegezonden, waarin (onder meer) stond:

- tegen die [slachtoffer 2] : ‘Vieze sletje. Dit ben jij toch? Je denkt je bent slim door m’n mattie te boren voor 300 euro van dit ga je erge spijt krijgen je gaat willen dat je nooit die 300 euro had gevraagd aan m’n vriend ik heb je adres gekregen als ik jou huis niet komt opblazen en jou niet kankerhard komt neuken vieze sletje dat je bent ben ik een kanker homo, vieze slet, en je kan het niet goed maken je bent te laat ik ga ervoor zorgen dat je gaat huilen, als ik jou niet laat huilen dan is mijn moeder hoer’ en

- via [slachtoffer 2] tegen die [slachtoffer 3] : ‘Wollahme dat boeit mij zeg tegen jou nicht dat ik haar kanker veel pijn kom doen en als ik der heb gaat ze huilen dit is haar schuld dan had ze maar niet mijn vriend moeten boren en ga naar de politie ga boeit mijn niettt gaaaa kanker sletten wollah als ik jou nicht niet pak ben ik een kanker homo dus ik ga haar pakken.’

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
<nr>6</nr>De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
<nr>7</nr>De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
<nr>8</nr>Motivering van de straffen 8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij moeten ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte bij feit 1 primair een kleinere rol heeft gehad dan de medeverdachte en om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest op te leggen. Passender zou bijvoorbeeld zijn een taakstraf in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een voorbereiding van een verkrachting in vereniging en een bedreiging. Dit zijn ernstige delicten. Bij het eerste feit hebben verdachte en medeverdachte tegen het slachtoffer, een jonge vrouw, gedreigd haar naaktfoto’s en -filmpjes online te delen (zogenaamd ‘exposen’) om haar te dwingen naar een afspraak te komen en seks met hen te hebben. Door zo te handelen heeft verdachte zijn lust- en machtsgevoelens gesteld boven het belang van het slachtoffer en zich daarbij niet bekommerd om haar gevoelens. Met dit handelen had verdachte samen met de medeverdachte op grove wijze inbreuk kunnen maken op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De enige reden dat dit niet is gebeurd, is omdat het slachtoffer ondanks de bedreigingen vanuit verdachte toch naar de politie durfde te gaan. Voorstelbaar is dat het voor haar een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring is geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.

Dat de verdachte hierbij een kleinere rol zou hebben gehad dan de medeverdachte, is volgens de rechtbank geen sprake van zoals uit het in rubriek 4.3.1 overwogene is gebleken. De rechtbank zal daar dan ook niet in strafmatigende zin rekening mee houden.

Verder weegt de rechtbank mee dat de in de telefoon van verdachte aangetroffen gegevens bij de rechtbank de indruk wekken dat verdachte misogyne opvattingen deelde en hier naar handelde.

Bij het andere slachtoffer wilde verdachte haar bedreigen, zodat zij aan de medeverdachte geld zou afstaan. Ook deze uitingen geven blijk van de misogyne opvattingen van verdachte. Delicten als deze roepen bij de slachtoffers en bij de samenleving in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid op.

De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.

Oriëntatiepunten voor de strafoplegging

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Bij een voltooide verkrachting geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Ook heeft de rechtbank gekeken naar een reclasseringsadvies van 25 juni 2025 betreffende verdachte. Hieruit blijkt – kort samengevat – het volgende. Bij een veroordeling is er bij verdachte geen sprake van een delictpatroon. De proceshouding van verdachte bemoeilijkt het maken van een gedegen delictanalyse. Ook het doen van een risico-inschatting is hierdoor lastig. Bij een bewezenverklaring heeft de reclassering zorgen over de seksuele opvattingen en ontwikkeling van verdachte. De jonge leeftijd van verdachte in combinatie met de aard van het ten laste gelegde, maakt dat de reclassering toezicht wenselijk acht. Ook is het belangrijk dat de reclassering meer zicht verkrijgt op hetgeen aan het delictgedrag ten grondslag heeft gelegen. De reclassering adviseert dan ook de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, diagnostiek en ambulante behandeling en een contactverbod met de medeverdachte. Verdachte zegt mee te zullen werken aan reclasseringsinterventies.

Strafoplegging

Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende straf. Het zwaartepunt van de feiten ligt bij de voorbereiding van een verkrachting in vereniging, waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank legt dan ook, net als bij medeverdachte, een gevangenisstraf op voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij worden ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opgelegd, behalve het contactverbod met de medeverdachte. De rechtbank ziet niet langer de noodzaak voor een dergelijk verbod. De rechtbank ziet daarentegen wel aanleiding een contactverbod ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] op te leggen.
<nr>9</nr>Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6451019);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6451029);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6554441);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6552952).

Verbeurdverklaring

De voorwerpen onder nummers 1 en 2 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder 1 primair bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

Bewaren ten behoeve van de rechthebbende

De rechtbank kan geen relatie tussen de voorwerpen onder nummers 3 en 4 en de bewezen geachte feiten vaststellen en evenmin aan wie deze voorwerpen toebehoren. De rechtbank gelast dan ook de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden.
<nr>9</nr>Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 46, 47, 242 (zoals deze luidde ten tijde van het gepleegde feit) en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
<nr>10</nr>Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1 primair:

het medeplegen van voorbereiding van verkrachting;

Ten aanzien van feit 2:

bedreiging met zware mishandeling en brandstichting en verkrachting.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

Meldplicht bij reclassering:

veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam wanneer hij hiertoe wordt uitgenodigd. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

Diagnostiek en ambulante behandeling:

veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Contactverbod:

veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren in 2006 in [geboorteplaats], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Verklaart verbeurd:

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6451019);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6451029);

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6554441);

één telefoon (Apple iPhone, goednummer: 6552952).

Dit vonnis is gewezen door

mr. A.M. Loots, voorzitter,

mr. J.M.R. Vastenburg en mr. D.A. Segbedzi, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2025.

Artikel delen