Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6635 BESLU
(gemachtigde: mr. S.I. Eskens),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: A. Bor).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [A], te Leidschendam-Voorburg.
Bij verkeersbesluit van 18 april 2019 (het primaire besluit, Stcrt. 1 mei 2019, nr. 23073) heeft verweerder besloten op zeven locaties, waaronder de Wulplaan, noordzijde, nabij pand IJsvogellaan 48 te Leidschendam-Voorburg, twee parkeerplaatsen aan te brengen voor het laden van elektrische voertuigen, aan te geven door plaatsing van het bord model E4 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) met onderbord “opladen elektrische voertuigen”.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, voor zover dit ziet op voornoemde locatie, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
[A] (hierna: [A] ) neemt als derde-partij deel aan dit beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is [A] verschenen.
Na een aanbestedingsprocedure van 17 gemeenten, waaronder Leidschendam-
Voorburg, zorgt concessiehouder Engie sinds september 2016 voor de plaatsing, het beheer en de exploitatie van laadpalen binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg. Engie doet naar aanleiding van een aanvraag een voorstel voor een locatie en hanteert daarbij de voorwaarden, zoals opgenomen in de bijlage van het Programma van Eisen (PvE)1 Uitbreiding- en realisatieproces openbare laadinfrastructuur. Daarna neemt verweerder een besluit.
[A] heeft een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een openbare
laadpaal voor het opladen van elektrische voertuigen.
Naar aanleiding van onder meer de aanvraag van [A] is het onderhavige
verkeersbesluit genomen. Dit verkeersbesluit heeft de in artikel 2, eerste lid, onder c, tweede lid, onder a, en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) genoemde doelstellingen. Duurzame mobiliteit is een belangrijk speerpunt van de gemeente. Elektrisch vervoer draagt bij aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. Het elektrisch vervoer zal de komende jaren naar verwachting verder toenemen. In dat kader is een openbaar netwerk van oplaadlocaties noodzakelijk. Bij het beoordelen van de locaties wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de in de concessie opgenomen voorwaarden.
Bij het verkeersbesluit zijn zeven locaties zijn aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen, waaronder de Wulplaan, noordzijde, nabij pand IJsvogellaan 48 te Leidschendam-Voorburg. Op elke aangewezen locatie worden twee parkeerplaatsen aangewezen voor het laden van elektrische voortuigen. De vakken worden alleen aangewezen voor genoemd doel en het is verboden hierin te parkeren. De parkeerdruk in de wijk neemt hierdoor iets toe, maar het belang van het ontwikkelen van een openbaar netwerk van oplaadlocaties prevaleert.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het verkeersbesluit, voor
zover dit betreft de locatie genoemd bij 1.3., ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden
besluit.
4.1.Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761) komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) genoemde begrippen. De bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619)
5. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de bij de concessie betrokken partijen zich dienen te houden aan (de bijlage) bij het PvE1, waarin voorwaarden zijn opgenomen voor de locatiekeuze van een oplaadobject. Dit document is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Het is geen gepubliceerd beleid, het betreft een gedragslijn.
5.1.Eiseres heeft ter zitting meegedeeld dat zij hetgeen is aangevoerd terzake van artikel 4, onder 1., van de bijlage bij het PvE1, niet handhaaft.
Eiseres heeft aangevoerd dat met de keuze van de oplaadlocatie wordt gehandeld in strijd met artikel 4, onder 5. (Het voorkomen van beschadiging van boomwortels en bomen) en onder 16. (Het Oplaadobject wordt ten minste 2 meter van een boom geplaatst en niet tussen het struikgewas of (boom)wortels), van de bijlage bij het PvE1. Zij heeft daartoe gesteld dat ter hoogte van haar woning een oude boom staat, waarvan de wortels onder de stoep en de parkeerplaatsen zijn gegroeid.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de laadpaal is geplaatst op een ruimere afstand dan de in de bijlage vermelde afstand van 2 meter. Beschadiging van boomwortels en daarmee de boom is op deze afstand niet aan de orde en ook niet aangetoond door eiseres.
De rechtbank stelt vast dat eiseres dit standpunt van verweerder niet heeft betwist en zij eventuele schade aan de boom niet heeft onderbouwd. Het enkel opwerpen van een stelling is niet voldoende om het handelen van verweerder in strijd te achten met artikel 4, onder 5. en 16., van de bijlage bij het PvE1.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat wordt gehandeld in strijd met artikel 4, onder 7. (Locatiekeuze niet in de directe nabijheid van andere objecten in de openbare ruimte zoals fietsenrekken, vuilcontainers, bomen en straatmeubilair) van de bijlage bij het PvE1. De aangewezen locatie werd ten tijde van het bestreden besluit op twee dagen per week ook gebruikt als verzamelplaats voor rolcontainers. Eiseres meent dat uit de omschrijving van het criterium niet blijkt dat sprake moet zijn van vaste objecten in de openbare ruimte. Ook is het niet noodzakelijk dat straatmeubilair een vast object is. Zij verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1755).
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat rolcontainers, die niet voortdurend ter plaatse functioneren, niet vallen onder “objecten in de openbare ruimte”.
De rechtbank is van oordeel dat bedoelde rolcontainers reeds naar hun aard niet beschouwd kunnen worden als objecten in de openbare ruimte. Deze rolcontainers hebben - anders dan bijvoorbeeld bovengrondse/ondergrondse containers, fietsenrekken, bomen en straatmeubilair - geen vaste plaats en functie in de openbare ruimte en zij mogen alleen in een bepaalde tijdspanne aan de weg worden gezet. Van strijd met artikel 4, onder 7. van de bijlage bij het PvE1 is dan ook geen sprake.
Eiseres meent dat wordt gehandeld in strijd met artikel 4., onder 11. (Het Oplaadobject wordt bij voorkeur niet geplaatst voor de deur of het raam van een woonhuis) van de bijlage bij het PvE1. Volgens eiseres worden de laadpaal en daarmee de parkeerplaatsen naast haar woning, voor de erker van de woonkamer, geplaatst.
Verweerder heeft aangevoerd dat er geen sprake van is dat de laadpaal direct voor het raam van de woning is geplaatst. Eiseres heeft het standpunt van verweerder, dat zich tussen het raam/de erker van haar woning en de laadpaal nog een zij-tuin, beplanting (heg) en een stoep bevinden, niet betwist. Zij heeft haar stelling dat er geen sprake is van een dichte hoge haag naast haar woning niet onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er thans ook zij van de dichtheid van de haag, niet valt in te zien dat de gekozen locatie in strijd is met artikel 4., onder 11. van de bijlage bij het PvE1, nu de oplaadlocatie zich niet direct voor haar erker bevindt.
Eiseres heeft eerst ter zitting en zonder onderbouwing gesteld dat zij last heeft van lichtuitstraling van de laadpaal en van geluidsoverlast van de voertuigen die worden opgeladen bij de laadpaal (met name het aanslaan van de ventilator van het voertuig tijdens het opladen, hetgeen afhankelijk is van het type voertuig). De rechtbank overweegt dat dit buiten de omvang van het geschil valt. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de gestelde geluidsoverlast intern nog zal worden opgenomen. De rechtbank voegt hieraan toe dat het verweerder vrij staat om ook de lichtuitstraling van de laadpaal hierbij te betrekken.
6. In de uitspraak van 24 januari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ6852) heeft de Afdeling overwogen dat in het kader van de voorbereiding van het verkeersbesluit aandacht zal moeten worden besteed aan mogelijke alternatieve maatregelen die een zelfde effect bereiken met minder bezwaren, maar het is aan het bestuursorgaan om een keuze te maken.
In rechte ligt de vraag voor of verweerder in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
Verweerder hanteert op grond van artikel 3 van de bijlage bij het PvE1 voor de situering van een oplaadpaal, een aantal criteria, waaronder de afstand voor de aanvrager tot de oplaadpaal (binnen een straal van 250 meter van diens adres).
Niet in geschil is dat de gekozen locatie aan de Wulplaan voldoet aan dit afstandscriterium.
Eiseres heeft gewezen op alternatieve locaties. Zo stelt zij dat de Watersniplaan ter hoogte van IJsvogellaan 58 of 60 een betere locatie is, omdat de parkeerplaatsen niet direct voor een woning hoeven te worden gesitueerd, de parkeerdruk daar lager is en deze plek dichter bij de woning van aanvrager is gelegen. De Watersniplaan ter hoogte van IJsvogellaan 90 of 92 is ook een betere locatie, omdat sprake is van een lagere parkeerdruk en de parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd naast een schutting van een tuin of een muur van een garage. De IJsvogellaan 113-167, ter hoogte van de flats, is een betere locatie omdat daar sprake is van een lagere parkeerdruk en de parkeerplaatsen niet rechtstreeks voor een raam van een woning worden gesitueerd. Ten slotte is de zuidkant van de Wulplaan ter hoogte van IJsvogellaan 46 een betere locatie, nu de parkeerplaatsen niet gesitueerd hoeven te worden voor een raam van een woning.
Verweerder heeft in reactie daarop toegelicht dat bij de locaties aan het begin en aan het einde van de Watersniplaan de laadpaal ook aan de zijkant van een woning zou komen te staan. Voorts kan niet worden gesteld dat op deze locaties sprake is van een betere spreiding van laadpalen in de wijk. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat vanwege grootverbruik waarschijnlijk ook in de Watersniplaan een laadpaal zal worden geplaatst.
Op de begane grond van de flats aan de IJsvogellaan bevinden zich woningen die direct/open zicht hebben op een oplaadlocatie. Die locatie draagt evenmin bij aan een goede spreiding van laadpalen, omdat op de Zanglijsterlaan reeds een laadpaal staat. Aan de Wulplaan, ter hoogte van IJsvogellaan 46, zou de laadpaal ook aan de zijkant van een woning komen te staan. Er ontstaat door het verkeersbesluit geen substantiële verzwaring van de parkeerdruk. De parkeerplekken voor het laden van elektrische voertuigen worden voornamelijk gebruikt door bewoners uit de buurt, waardoor een andere parkeerplaatsen vrij zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom hij gekozen heeft voor de huidige locatie. De criteria waar verweerder aan heeft getoetst zijn niet onredelijk te achten. De keuze van de onderhavige oplaadlocatie is niet in strijd met de voorwaarden zoals vermeld in de bijlage bij het PvE1. De omstandigheid dat er mogelijk ook andere geschikte locaties zijn, omdat, zoals eiseres heeft gesteld, een oplaadlocatie daar naast een garagemuur of schutting geplaatst zou kunnen worden, is voor de beoordeling niet van doorslaggevend belang. Dit hoeft immers niet tot de conclusie te leiden dat de gekozen locatie ongeschikt is en dat verweerder daarom niet tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Verweerder heeft daarbij in redelijkheid betekenis mogen toekennen aan een goede verspreiding van laadpalen binnen het netwerk van oplaadlocaties. Verweerder heeft zich terzake van de parkeerdruk in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat dit niet alleen moet worden beoordeeld per (deel van de) straat waar eiseres woont, maar dat daarbij de wijk wordt betrokken. Dat sprake is van een hoge parkeerdruk rondom de woning van eiseres vormt op zichzelf geen grond om van het plaatsen van een laadpaal af te zien. Eiseres heeft zelf ook aangegeven dat in de omliggende straten sprake is van een lagere parkeerdruk. Daarbij komt dat het exclusief parkeren voor elektrische voertuigen slechts is toegestaan zolang deze worden opgeladen, waardoor een andere parkeerplaats vrij komt. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de toename van de parkeerdruk niet onevenredig is te achten.
7. De rechtbank overweegt dat bij een verkeersbesluit de te dienen verkeersdoelen als algemene verkeersbelangen een rol spelen. Verweerder heeft de betrokken belangen bij het verkeersbesluit afgewogen. De belangen van eiseres zijn privébelangen, te weten haar woongenot, en daarnaast betreft het de toename in parkeerdruk rondom haar woning. Verweerder heeft de parkeerdruk, bezien naar de wijk, betrokken bij de besluitvorming en heeft de laadpaal niet direct voor de woning van eiseres geplaatst. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder bij de belangenafweging tot een onevenredige uitkomst is gekomen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)
Artikel 2, voor zover hier van belang:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
3. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
Artikel 14
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent:
a. het toepassen van verkeerstekens en onderborden;
b. het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg; c. het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer;
(…)
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende het toepassen van verkeerstekens en onderborden.
3. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende inrichting, plaatsing, kleur, afmeting en materiaal van verkeerstekens en onderborden.
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BAWB)
Artikel 12
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:
a. de volgende borden:
I de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid;
II (…);
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 24
Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:
a. de korpschef,
b. (…).
Artikel 27
Verkeersbesluiten als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet treden in werking met ingang van de dag, nadat een termijn van zes weken na de dag waarop het besluit is bekend gemaakt, is verstreken.
De bijlage van het Programma van Eisen (PvE)1 Uitbreiding- en realisatieproces openbare laadinfrastructuur
(…)
3 Voorwaarden en afwegingen plaatsing Oplaadobject
Naast de criteria voor het indienen van een geldig uitbreidingsverzoek worden bij de uitbreiding van het openbare Laadnetwerk bepaalde afwegingen meegewogen in het besluit tot plaatsing van een nieuw Oplaadobject over te gaan. Dit betreft 4 afwegingen, waarin, onder meer, wordt meegewogen of er Oplaadobjecten voorhanden zijn binnen een straal van 250 meter van het adres van de indiener van het uitbreidingsverzoek.
4 Voorwaarden locatiekeuze Oplaadobject
Het Oplaadobject wordt geplaatst bij twee parkeerplaatsen. Bij het bepalen van een nieuwe Oplaadlocatie wordt rekening gehouden met bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend:
1. Het voorkomen van (onnodige) wegopbrekingen (kabels en leidingen KLIC/pre-check).
2. t/m 4. (…)
5. Het voorkomen van beschadiging van boomwortels en bomen.
6. (…)
7. Locatiekeuze niet in de directe nabijheid van andere objecten in de openbare ruimte zoals fietsenrekken, vuilcontainers, bomen en straatmeubilair.
8. t/m 10. (…)
11. Het Oplaadobject wordt bij voorkeur iet geplaatst voor de deur of het raam van een woonhuis.
12. t/m 15. (…)
16. Het Oplaadobject wordt ten minste 2 meter van een boom geplaatst en niet tussen het struikgewas of (boom)wortels.
N.B. Bovenstaande voorwaarden kunnen gedurende de looptijd van de overeenkomst worden gewijzigd door de Concessieverlener.