Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4867
en
(gemachtigde: S. Imazouine).
In het besluit van 23 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning voor het kappen van 49 populieren verleend aan de gemeente Den Haag (vergunninghouder).
In het besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De verleende omgevingsvergunning ziet op de kap en vervanging van 49 populieren in stadsdeel Escamp, wijk Moerwijk in Den Haag en maakt deel uit van de gemeentelijke projectmatige aanpak onveilige populieren.
2. Aan het primaire besluit ligt ten grondslag dat sprake is van een matige tot slechte kwaliteit van de te kappen bomen. De bomen zijn door afbrekende takken onveilig voor hun omgeving. Aangezien de bomen niet op duurzame wijze behouden kunnen blijven, is de kap van de bomen volgens verweerder noodzakelijk. Verweerder heeft aan de vergunning een tweetal voorschriften verbonden. Er mag niet gekapt worden tijdens het broedseizoen en er geldt een herplantplicht van 49 bomen, te planten in het eerstvolgende plantseizoen.
In het bestreden besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning in stand gelaten en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat de bezwaren van eiser volgens verweerder wettelijke grondslag missen, dan wel dat daaraan reeds tegemoet is gekomen in de omgevingsvergunning.
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Inhoudelijk voert hij aan dat er ten onrechte geen herplant heeft plaatsgevonden en dat er hiervoor geen sanctiebepalingen in de vergunning zijn opgenomen. Ook stelt hij dat de bomen niet gekapt zijn vanwege hun slechte conditie, maar om te voldoen aan de vraag naar brandstof voor biomassacentrales.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van het geschil toekomt, moet zij beoordelen of eiser voldoende belang heeft bij zijn beroep. De vraag ligt voor of eiser met dit beroep feitelijk kan bereiken wat hij wil. Daartoe neemt de rechtbank in ogenschouw dat de bomen inmiddels zijn gekapt. Volgens vaste rechtspraak vervalt het procesbelang bij een kapvergunning als de bomen zijn gekapt.n
Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0835
4.2Eiser heeft aangevoerd dat zijn belang mede is gelegen in de herplantplicht. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij akkoord is met de herplantplicht zoals deze in de omgevingsvergunning is opgenomen. De rechtbank constateert met partijen dat de herplant inmiddels heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het daarbij niet gaat om vergelijkbare bomen en dat om die reden onvoldoende uitvoering is gegeven aan de herplantplicht. De rechtbank overweegt dat eiser zich in dit verband richt op de uitvoering van de herplantplicht en niet – zoals hij zelf ter zitting ook heeft bevestigd – op de omgevingsvergunning en de herplantplicht als zodanig die daarin is opgenomen. De rechtbank overweegt dat de wijze waarop de herplant wordt uitgevoerd een handhavingskwestie is. Als eiser meent dat de herplant van de bomen niet heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de herplantplicht zoals die is opgenomen in de omgevingsvergunning, dan kan hij verweerder verzoeken hiertegen handhavend op te treden. Nu de gronden die eiser in het kader van de herplantplicht heeft aangevoerd geen betrekking hebben op de omgevingsvergunning maar op de handhaving ervan, heeft eiser in deze procedure geen belang bij een oordeel van de rechtbank.
4.3Nu er geen sprake is van procesbelang, zal de rechtbank eiser niet-ontvankelijk verklaren.
4.4In het licht van het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het besluit zorgvuldig is voorbereid. Eisers stelling dat sprake is geweest van schending van de hoorplicht blijft dan ook onbesproken.
4.5Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding proceskosten toe te kennen.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier |
Rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.