RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5841 NOW
gemachtigde: mr. O.F. Meijrink.
en
namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
gemachtigde: mr. J.J. Grasmeijer.
1. Verweerder heeft bij besluit van 8 mei 2023 (het primaire besluit) de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) op nihil vastgesteld en het voorschot van eiseres teruggevorderd. Het door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar ieraanieraangemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
4.1Verweerder heeft bij besluit van 24 november 2020 eiseres een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-3 van € 33.875,- toegekend voor de periode van oktober tot en met december 2020, waarvan € 27.099,- als voorschot is uitbetaald.
4.2Verweerder heeft bij brief van 19 januari 2023 eiseres eraan herinnerd dat zij tot en met 22 februari 2023 de definitieve (berekening van de) tegemoetkoming op grond van de NOW-3 aan kon vragen. Bij brief van 28 februari 2023 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij hiertoe tot en met 19 april 2023 in de gelegenheid wordt gesteld.
4.3In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten niet te kunnen berekenen, omdat van eiseres geen aanvraag is ontvangen binnen de daarvoor geldende termijn. De tegemoetkoming is daarom op nihil vastgesteld en het volgens verweerder teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 27.099,- is van eiseres teruggevorderd.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat voorzover het verzuim om tijdig de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming aan te vragen te wijten is aan de boekhouder van eiseres, dit de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Eiseres is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de aanvraag.
6. Eiseres betoogt in beroep dat verweerder de definitieve tegemoetkoming ten onrechte op nihil heeft vastgesteld. Eiseres voert aan dat zij geen aanvraag heeft ingediend omdat zij niet op de hoogte was van welke steunmaatregelen haar voormalige boekhouder al dan niet had aangevraagd en het haar niet lukte om contact te krijgen met deze boekhouder. Eiseres is dusdanig hard getroffen door de corona-epidemie, dat het terugbetalen van het volledige voorschot het voortbestaan van eiseres in gevaar brengt. Het doel van de NOW-3-regeling is behoud van personeel en dit doel wordt met het bestreden besluit niet bereikt. In artikel 12 van de NOW-3 wordt niet vermeld dat de definitieve opgave van de omzetdaling tijdig verstrekt moet worden.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de NOW-3 geldt voor een werkgever de verplichting om de vaststelling van de subsidie binnen 24 weken na 1 september 2021 aan te vragen door middel van een door de Minister vast te stellen formulier.
Naast de bepalingen van de NOW-3, is ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake subsidievaststelling van toepassing. Op grond van artikel 4:44, vierde lid, van de Awb kan, indien geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie is ingediend, de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In de Memorie van Toelichtingn
Kamerstukken II 1996/97, 25 280, nr. 3, p. 21 (MvT).
7.1De rechtbank overweegt dat in de NOW-3 is gekozen voor een definitieve aanvraagdatum. De aanvraagtermijn moet (in beginsel) strikt worden gehanteerd, gelet op de doelmatigheid van de uitvoeringspraktijk. Een strikt gehanteerde fatale aanvraagtermijn is daarom legitiem en in het algemeen belang.
7.2De rechtbank overweegt voorts dat verweerder bij brief van 19 januari 2023 eiseres aan de verplichting heeft herinnerd om uiterlijk 22 februari 2023 de definitieve berekening aan te vragen. Omdat eiseres op die datum nog geen aanvraag had gedaan, heeft verweerder bij brief van 28 februari 2023 met toepassing van artikel 4:44, derde lid, van de Awb de aanvraagtermijn verlengd en eiseres tot en met 19 april 2023 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag alsnog in te dienen. In beide brieven heeft verweerder vermeld dat, indien eiseres niet of te laat een definitieve berekening aanvraagt, zij het voorschot van € 27.099, volledig moet terugbetalen. Vaststaat dat eiseres geen aanvraag heeft ingediend voor de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-3.
7.3Gelet op het bovenstaande was verweerder in beginsel bevoegd de aanvraag op nihil vast te stellen.
7.4De rechtbank overweegt dat het beroep zich in wezen toespitst op de vraag of verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
7.5De rechtbank overweegt in dat verband dat eiseres niet heeft betwist dat de boekhouder op de hoogte was van het feit dat de definitieve tegemoetkoming moest worden aangevraagd. Ook uit de overige communicatie tussen eiseres en verweerder met betrekking tot overige NOW-tegemoetkomingen blijkt dat er contact was. Niet gebleken is van bijzondere persoonlijke omstandigheden, zoals overmacht, waardoor eiser niet in staat kon worden geacht om tijdig een aanvraag in te dienen. Dat de voormalige boekhouder wellicht zijn zaken niet op orde had, is niet te kwalificeren als overmacht. Eiseres blijft verantwoordelijk voor de keuze van deze boekhouder. Daarbij overweegt de rechtbank dat de brieven van 19 januari 2023 en 28 februari 2023 aan eiseres verzonden zijn en niet aan de voormalige boekhouder.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres uitvalt.
De terugvordering
Juridisch kader
Op grond van artikel 259 van de NOW-3 en op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid om het onverschuldigd betaalde voorschot geheel of gedeeltelijk terug te vorderen van de subsidieontvanger. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb moet beoordeeld worden of de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding met de doelen die met het besluit worden gediend.
7.7Eiseres heeft als bijzondere omstandigheid een dreigend faillissement aangevoerd.
7.8De rechtbank overweegt dat eiseres haar standpunt niet met financiële stukken heeft onderbouwd. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder eiseres de mogelijkheid heeft geboden om het verschuldigde bedrag in termijnen terug te betalen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de volledige terugvordering door verweerder van het onverschuldigd betaalde voorschot op grond van de NOW-3 niet onevenredig is.
8. Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit voeren.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.
griffier |
rechter |
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.