Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:10076

Asiel; Sierra Leone; homoseksuele gerichtheid; de minister mocht de verklaringen over het bewustwordingsproces en eerdere relaties afbreuk vinden doen aan de gestelde homoseksuele gerichtheid, maar de minister heeft onvoldoende uitgelegd waarom ontbrekende kennis over lhbti-organisaties in het nadeel van eiser is gewogen; gegrond.

Rechtbank Den Haag 13 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:10076 text/xml public 2025-06-13T08:18:53 2025-06-10 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-06-10 NL24.24889 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Arnhem Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10076 text/html public 2025-06-13T08:18:19 2025-06-13 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:10076 Rechtbank Den Haag , 10-06-2025 / NL24.24889
Asiel; Sierra Leone; homoseksuele gerichtheid; de minister mocht de verklaringen over het bewustwordingsproces en eerdere relaties afbreuk vinden doen aan de gestelde homoseksuele gerichtheid, maar de minister heeft onvoldoende uitgelegd waarom ontbrekende kennis over lhbti-organisaties in het nadeel van eiser is gewogen; gegrond.

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.24889
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?> [eiser] , v-nummer [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Heida),

en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 14 maart 2021 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 22 mei 2024 afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en mr. H.R. Nobel als gemachtigde van de minister deelgenomen. Omdat eiser niet bij deze zitting aanwezig kon zijn en de rechtbank de aanwezigheid van eiser op zitting voor de behandeling van de zaak van belang achtte, heeft zij het onderzoek geschorst. De rechtbank heeft het beroep daarna op 16 april 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het asielrelaas

4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is homoseksueel. Tijdens de seks met zijn vriend in een bos is hij betrapt. Eiser is toen bewusteloos geslagen en zijn vriend is vermoord. Nadat eiser bijkwam, is hij naar zijn tante gevlucht. Zijn tante zag dat eiser gewond was en vroeg hem wat er was gebeurd, maar eiser antwoordde niet. Hierop belde de tante van eiser met zijn moeder, die haar uitlegde dat eiser homoseksueel is en dat de politie al bij haar aan de deur was geweest om eiser te zoeken. De politie was ook al gestart met een zoektocht om eiser te vinden en had hem op een opsporingslijst geplaatst. Eiser mocht van zijn oom niet blijven. Hij kreeg daarom van zijn tante geld om naar Guinee te vluchten. Toen hij in Guinee mensen in zijn taal (het Krio) hoorde praten, besloot hij om ook Guinee te verlaten.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:

(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst; (2) Homoseksuele gerichtheid; (3) Problemen vanwege homoseksuele gerichtheid.
5.1.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst (het eerste asielelement) geloofwaardig geacht. De minister heeft de homoseksuele gerichtheid en de problemen als gevolg hiervan (het tweede en derde asielelement) niet geloofwaardig geacht. De minister heeft daarom alleen gekeken of eiser op grond van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Omdat dit volgens de minister niet het geval is, heeft de minister de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.

Mocht de minister de homoseksuele gerichtheid van eiser (het tweede asielelement) ongeloofwaardig achten?

6. Eiser betoogt dat de minister zijn homoseksuele gerichtheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.

Relatie met moeder van eisers kind(eren)

7. Eiser stelt allereerst dat de minister niet in zijn nadeel mocht meewegen dat hij een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn kind heeft (in verband met het gezinsleven met dit kind) en een relatie heeft met [persoon A] , de moeder van dit kind. Volgens eiser sluit het hebben van een relatie met [persoon A] niet uit dat hij op mannen valt, dat hij in Sierra Leone een relatie met een man heeft gehad en dat hij toen is betrapt, zodat hij in elk geval in Sierra Leone als homoseksuele man wordt gezien. De keuze om samen met [persoon A] te wonen kan volgens eiser zijn ingegeven vanuit de overtuiging dat dit voor de kinderen het beste is, maar dat betekent niet dat hij geen uiting geeft aan zijn homoseksualiteit. Dat blijkt ook uit de verklaringen die eiser daarover heeft afgelegd, die bovendien van recentere datum zijn dan de verklaringen uit de procedure van zijn reguliere verblijfsvergunning. Eiser stelt dat er in de tussentijd van alles kan zijn veranderd.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de gestelde homoseksualiteit van eiser afbreuk doet dat hij kinderen en (inmiddels) een relatie met [persoon A] heeft. Vlak na het doen van zijn asielaanvraag heeft eiser bij de politie verklaard dat hij zijn “huidige” vriendin in Nederland heeft ontmoet en dat hij een kind heeft. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat de verwekking van dit kind een ‘ongelukje’ onder invloed van alcohol was, maar de minister stelt terecht dat hiermee niet valt te rijmen dat eiser daarna met [persoon A] een gemeenschappelijke huishouding is gaan voeren en dat zij op het moment van het nader gehoor zwanger was van een tweede kind van eiser. Deze omstandigheden mochten de minister doen twijfelen aan de gestelde homoseksualiteit van eiser. Met de stellingen van eiser dat de gemeenschappelijke huishouding is ingegeven in het belang van zijn kind en dat het tweede kind zou zijn verwekt omdat hij af en toe seks heeft met [persoon A] als zij daar zin in heeft, heeft eiser die twijfels niet weggenomen. De kern van het asielrelaas is immers de gestelde homoseksualiteit van eiser en eiser legt met deze stellingen niet uit waarom hij ondanks zijn gestelde homoseksualiteit een relatie en twee kinderen met een vrouw krijgt. Dat eiser er pas later achter is gekomen dat hij biseksueel is, maakt het voorgaande ook niet anders. Hoewel op zichzelf genomen niet kan worden uitgesloten dat eiser er pas later achter is gekomen dat hij eigenlijk biseksueel is, valt niet in te zien waarom hij daar niet al ten tijde van het nader gehoor mee bekend had kunnen zijn. Eiser heeft immers al vóór het nader gehoor verklaard dat hij een vriendin had. Daarnaast heeft eiser in het kader van de procedure tot verkrijging van zijn reguliere verblijfsvergunning, in april 2022, al gesteld dat hij biseksueel zou zijn. Tussen het nader gehoor en deze brief zijn slechts zes maanden gelegen. Mede daarom valt ook niet in te zien waarom eiser zijn gestelde biseksualiteit in deze asielprocedure pas in beroep en op de zitting naar voren heeft gebracht, en niet al in de zienswijze of nog vóór het uitbrengen van het voornemen. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij tijdens het nader gehoor niet is geconfronteerd met het feit dat hij een kind heeft met [persoon A] , omdat hierover tijdens het nader gehoor uitdrukkelijk vragen zijn gesteld.

Bewustwordingsproces

8. Eiser betoogt dat de minister bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn bewustwordingsproces onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Tijdens zijn bewustwordingsproces was eiser tussen de 14 en 16 jaar en hij komt uit een cultuur waarin het bijzonder ongebruikelijk is om over gevoelens te spreken. Het feit dat eiser tot zijn achttiende in Sierra Leone heeft gewoond, zoals de minister tegenwerpt, maakt dat niet anders, juist omdat hij heeft verklaard dat hij altijd is blijven vrezen dat zijn homoseksualiteit ontdekt zou worden.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. In het voornemen heeft de minister uitgelegd welke verklaringen hij in het kader van het bewustwordingsproces concreet van eiser verwacht. Eiser zou, anders dan hij stelt, al op relatief jonge leeftijd bekend hebben moeten zijn met wat homoseksualiteit inhield en met het feit dat dit in Sierra Leone niet wordt geaccepteerd, omdat hij heeft verklaard dat op school les werd gegeven over “het gevaar van homoseksualiteit” en dat er in de moskee werd “gepreekt (…) tegen homoseksualiteit.” Hij heeft naar aanleiding hiervan zelfs gebeden om zijn homoseksuele gevoelens “weg te krijgen.” Daarnaast wijst de minister er terecht op dat eiser twaalf jaar oud was toen hij de eerste gevoelens voor een andere man kreeg. Daar komt nog bij dat eiser geruime tijd een relatie met een man in Sierra Leone stelt te hebben gehad en ten tijde van het nader gehoor

23 jaar oud was. De rechtbank vindt dat de minister de geloofwaardigheidsbeoordeling daarom, anders dan in de door eiser aangehaalde rechtspraak, voldoende heeft afgestemd op het referentiekader van eiser. Dat eiser uit een cultuur komt waarin het ongebruikelijk is om over gevoelens te spreken, maakt dit niet anders. In dat verband heeft de minister terecht gesteld dat tijdens het nader gehoor gericht is gevraagd naar de gevoelens van eiser en dat hij op die manier uitdrukkelijk is uitgenodigd om daarover te verklaren. Bovendien heeft de minister terecht gesteld dat niet zo zeer aan eiser wordt tegengeworpen dat hij moeilijk heeft kunnen verklaren over zijn gevoelens en gedachten, maar dat hij met zijn verklaringen onvoldoende inzicht in die gevoelens en gedachten heeft gegeven.

9. Eiser betoogt verder dat de minister onvoldoende waarde heeft gehecht aan zijn correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Toen eiser voor het eerst gevoelens voor mannen kreeg, had hij het gevoel dat hij een vrouw wilde zijn. Dit heeft hij tijdens het nader gehoor niet goed kunnen uitleggen, omdat hij de vraagstelling niet goed begreep. Met de correcties en aanvullingen heeft eiser deze verklaringen aangevuld en heeft hij laten zien hoe hij zijn eerste gevoelens voor een man ontwikkelde en hoe hij deze gevoelens in eerste instantie verwarde met twijfels over zijn genderidentiteit. Verder heeft eiser in de correcties en aanvullingen ook zijn verklaringen aangevuld over hoe hij zich daarna heeft gevoeld en of hij vaker gevoelens voor andere mannen had. Eiser wijst erop dat het kunnen aanvullen van verklaringen een fundamenteel recht van eiser is en dat de minister ingediende correcties en aanvullingen serieus moet nemen en niet zomaar mag afdoen als het achteraf opschrijven van ‘asielgunstige’ antwoorden.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser over zijn bewustwordingsproces algemeen en summier heeft verklaard. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de minister terecht stelt dat eiser ruim voldoende de gelegenheid heeft gehad om te verklaren en dat de hoormedewerker, daar waar de vraagstelling onduidelijk was, vragen op een andere manier heeft gesteld om de vraagstelling duidelijk te maken. Het enkele feit dat eiser soms antwoorden geeft die niet overeenkomen met de gestelde vragen, zoals hij op de zitting naar voren heeft gebracht, betekent nog niet dat de vraagstelling te moeilijk was of dat eiser de vraag niet begreep. Omdat verder ook niet is gebleken van vertaalproblemen tijdens het nader gehoor, heeft de minister aan de correcties en aanvullingen terecht niet de waarde gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien.

10. Eiser betoogt tot slot dat hij al tijdens het nader gehoor voldoende heeft verklaard over hoe hij de fase van ontdekking van zijn homoseksualiteit heeft ervaren en dat hij zich slecht voelde omdat de gemeenschap waarin hij leefde niets over zijn gevoelens wist. Hieruit blijkt volgens eiser een duidelijk (denk)proces. Dat eiser niet verklaart over een strijd of worsteling, is volgens eiser een stereotypering: niet elke homoseksuele man blijft eeuwig worstelen met zijn gerichtheid – ook niet als hij komt uit een land waar homoseksualiteit niet is toegestaan. De minister heeft in het bestreden besluit verder ook niet toegelicht wat in de verklaringen van eiser (nog) ontbreekt.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser over zijn bewustwordingsproces algemeen en summier heeft verklaard. De minister heeft bij de beoordeling vooropgesteld dat van eiser geen proces van acceptatie wordt verwacht, maar dat eiser met zijn verklaringen wel inzicht moet geven in zijn eigen gevoelens en gedachten over zijn bewustwordingsproces. Dat komt overeen met de beoordelingswijze uit het beleid en daarom valt niet in te zien dat de minister van eiser, zoals hij stelt, een ‘worsteling’ met zijn seksuele gerichtheid verwacht. Verder heeft de minister zich gemotiveerd en met verwijzing naar het nader gehoor op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn bewustwordingsproces algemeen en summier zijn. Eiser heeft dat slechts betwist met een enkele verwijzing naar het nader gehoor, maar daarmee legt hij niet uit waarom het standpunt van de minister inhoudelijk onjuist is. Dat de minister niet heeft uitgelegd wat in de verklaringen van eiser (nog) ontbreekt, maakt dit niet anders. Het is immers aan eiser om zijn asielrelaas naar voren te brengen en aan de minister om dat asielrelaas in samenwerking met eiser te beoordelen. De in deze bepaling neergelegde samenwerkingsplicht strekt niet zo ver dat de minister naast deze beoordeling ook moet motiveren wat eiser (nog) in zijn verklaringen moet aanvullen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.

Relaties met andere mannen

11. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij algemeen en oppervlakkig heeft verklaard over zijn relatie met [persoon B]. Eiser heeft duidelijk verklaard over wat hem aantrok in [persoon B] en heeft deze verklaringen later aangevuld met dat [persoon B] heel verzorgend voor hem was. De minister heeft in dit verband (ook) onvoldoende rekening gehouden met eisers referentiekader en de correcties en aanvullingen. Verder heeft eiser niet tegenstrijdig verklaard over het moment waarop de relatie met [persoon B] begon. Eiser heeft verklaard dat hij vanaf 2011 met [persoon B] bevriend raakte, dat er in 2013 een relatie ontstond en dat hij in 2014 voor het eerst seks had met [persoon B]. Dat komt overeen met de verklaringen van eiser eerder tijdens het nader gehoor dat het contact tussen hem en [persoon B] eerst intensiveerde voordat een relatie ontstond en hij met [persoon B] seks had, en is niet in strijd met zijn verklaring dat hij seks had op de eerste dag dat hij [persoon B] leerde kennen, omdat die verklaring niet uitsluit dat het eerste seksuele contact met [persoon B] later plaatsvond.
11.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser algemeen en oppervlakkig heeft verklaard over zijn relatie met [persoon B]. In de eerste plaats mocht de minister stellen dat eiser oppervlakkig over [persoon B] heeft verklaard. De minister heeft daarover, met verwijzing naar de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor, een gemotiveerd standpunt ingenomen. Eiser heeft dat standpunt slechts betwist met verwijzing naar zijn verklaringen tijdens het nader gehoor, maar legt daarmee niet uit waarom het standpunt van de minister onjuist is. Gelet op wat onder 9.1 is overwogen volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn stelling dat de minister in dit verband rekening had moeten houden met de correcties en aanvullingen. Verder stelt de minister terecht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment en de manier waarop de relatie met [persoon B] begon. Eiser verklaart in eerste instantie dat hij [persoon B] (in 2013) op de middelbare school ontmoette, en dat zij vanaf de eerste dag met elkaar zoenden en seks hadden. Later verklaart eiser dat in 2013 niet meteen een liefdesrelatie begon, maar dat er eerst een hechte vriendschap begon, en weer later verklaart eiser dat die vriendschappelijke relatie al in 2011 begon en dat de eerste seksuele ervaring pas drie jaar later in 2014 plaatsvond. Eiser heeft dus niet alleen tegenstrijdig verklaard over het jaar waarin hij [persoon B] ontmoette, maar ook over de context van deze ontmoeting. De stelling van eiser op zitting dat deze tegenstrijdigheden worden veroorzaakt door een verkeerde interpretatie van het woord ‘ontmoeten’, volgt de rechtbank niet. Uit de context van (de vraagstelling tijdens) het nader gehoor blijkt voldoende dat met ‘ontmoeten’ wordt bedoeld het moment waarop eiser en [persoon B] elkaar voor het eerst hebben leren kennen.

12. Eiser betoogt verder dat de minister onvoldoende waarde hecht aan de relatie die hij met [persoon C] heeft. In de eerste plaats werpt de minister ten onrechte tegen dat eiser en [persoon C] over het bestaan van deze relatie tegenstrijdig hebben verklaard. Uit eisers verklaring blijkt dat het gaat om een geheime relatie, omdat [persoon C] ook een gezin heeft. Bovendien doet aan de verklaringen van eiser niet af dat [persoon C] zelf heeft verklaard dat eiser en de moeder van zijn kinderen een ‘powerkoppel’ zijn, omdat dit niets zegt over een eventuele (geheime) homoseksuele relatie met hem. Daarnaast werpt de minister ten onrechte tegen dat eiser en [persoon C] tegenstrijdig hebben verklaard over het jaar waarin zijn elkaar hebben ontmoet. Deze tegenstrijdigheid berust mogelijk op een vergissing of een verschillend begrip van de vraagstelling, omdat eiser en [persoon C] elkaar al kenden en pas later een relatie kregen.
12.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser en [persoon C] tegenstrijdig hebben verklaard over het bestaan van hun relatie en het moment waarop deze is ontstaan. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij en [persoon C] sinds 2021 een relatie hebben en dat deze relatie geheim is omdat [persoon C] een vrouw en kinderen heeft. [persoon C] heeft in 2022 – tijdens de procedure van eiser tot verkrijging van zijn reguliere verblijfsvergunning – verklaard dat eiser sinds 2020 “zijn vriend” is en dat zij elkaar hebben ontmoet op een feest in Sierra Leone, maar ook dat hij al drie jaar samen is met de moeder van de kinderen en inderdaad ook dat zij een ‘powerkoppel’ zijn. Die verklaringen komen niet met elkaar overeen – zowel niet voor wat betreft het jaar van de ontmoeting als de context van de ontmoeting. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser deze verklaring zelf in zijn eerdere procedure heeft ingebracht, zodat de verklaring van [persoon C] aan eiser mag worden tegengeworpen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij in het nader gehoor met deze tegenstrijdigheid had moeten worden geconfronteerd. De minister moet eiser tijdens het nader gehoor in de gelegenheid stellen om uitleg te geven over tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, maar die bepaling strekt naar haar formulering niet zo ver dat de minister eiser ook moet confronteren met tegenstrijdigheden tussen zijn verklaringen uit het nader gehoor en in eerdere procedures ingebrachte documenten, en de rechtbank ziet ook niet in waarom de minister dat in het kader van een zorgvuldige besluitvorming zou moeten doen. Daarbij is van belang dat eiser met de zienswijze de gelegenheid heeft gehad om op deze tegenstrijdigheden te reageren. Overigens is eiser tijdens het nader gehoor wel geconfronteerd met andere (mogelijk) tegenstrijdige verklaringen die hij tijdens het nader gehoor zou hebben afgelegd.

Kennis van lhbti-organisaties in Sierra Leone en Nederland

13. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte tegenwerpt dat eiser onvoldoende kennis van lhbti-organisaties in Sierra Leone en Nederland heeft. Volgens de Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17) is het niet van doorslaggevend belang dat een vreemdeling in zijn land van herkomst contact heeft gehad met lhbti-organisaties, maar gaat het voornamelijk om het individuele verhaal van de vreemdeling. In Sierra Leone heeft eiser op school en van zijn moeder gehoord dat homoseksualiteit verboden was. Hij had geen behoefte aan nog meer informatie. Het enkele feit dat homoseksualiteit verboden is, maakt niet dat hierdoor een behoefte aan informatie ontstaat. Dat getuigt volgens eiser van stereotypering. Bovendien had het op de weg van de minister gelegen om hierover tijdens het nader gehoor door te vragen. Het had ook op de weg van de minister gelegen om tijdens het nader gehoor door te vragen over eisers kennis van lhbti-organisaties in Nederland. De minister heeft daar één vraag over gesteld, waarop eiser heeft geantwoord.
13.1.
Dit betoog slaagt. Uit de WI 2019/17 volgt dat de minister de vreemdeling tijdens het nader gehoor vraagt of hij kennis heeft over en contacten heeft met de lhbti-gemeenschap in Nederland en zijn land van herkomst. Als de vreemdeling die kennis heeft, wordt aan de vreemdeling gevraagd om uit te leggen wat die aspecten voor hem betekenen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet veel kennis over lhbti-organisaties in Sierra Leone en Nederland, en hem dat in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling tegengeworpen. Eiser zou die kennis volgens de minister namelijk wel moeten hebben, omdat hij wist dat zijn homoseksualiteit in Sierra Leone een risico vormde en zich (mede daarom) ook had moeten verdiepen in de situatie van lhbti’ers in Nederland. Afgezien nog van het feit dat de WI 2019/17 niet met zoveel woorden vereist dat een vreemdeling kennis van en contacten met lhbti-organisaties moet hebben, heeft de minister hierover tijdens het nader gehoor onvoldoende doorgevraagd. Eiser heeft verklaard dat hij in Sierra Leone heeft gehoord van een lhbti-activist die actief was voor een lhbti-organisatie, maar in 2004 is vermoord. Daarmee heeft eiser laten zien dat hij ten minste minimale kennis over de lhbti-gemeenschap in zijn land van herkomst heeft, waardoor het – gelet op de WI 2019/17 – op de weg van de minister had gelegen om daar nadere vragen over te stellen, bijvoorbeeld over wat deze kennis voor eiser betekende. Dat heeft de minister niet gedaan. Verder heeft eiser verklaard dat zijn vriend hem in Nederland enkele lhbti-organisaties heeft laten zien en dat hij lid is geworden van een WhatsApp-groep voor lhbti’ers. Hoewel de minister op zichzelf genomen terecht heeft gesteld dat eiser hierover summier heeft verklaard, volgt hieruit dat eiser contacten heeft met de lhbti-gemeenschap in Nederland en (ook) ten minste minimale kennis over lhbti-organisaties in Nederland heeft. Het had daarom ook op dit punt op de weg van de minister gelegen om hierover door te vragen. Dat heeft de minister, anders dan hij op zitting heeft gesteld, niet gedaan. Onder deze omstandigheden mag de minister niet zonder eiser nader te horen of zonder nadere motivering tegenwerpen dat hij geen kennis heeft over de situatie van lhbti’ers in Sierra Leone en Nederland.

Conclusie

14. De minister heeft, gelet op wat onder 13.1 is overwogen, onvoldoende gemotiveerd waarom hij de homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig heeft geacht.

Mocht de minister de problemen als gevolg van eisers homoseksualiteit (het derde asielelement) ongeloofwaardig achten?

15. De minister heeft bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de problemen als gevolg van eisers homoseksualiteit vooropgesteld dat deze ongeloofwaardig zijn, omdat eisers homoseksualiteit ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft hiervoor echter geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Dat betekent dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van dit asielelement alleen al daarom niet in stand kan blijven. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiser over dit asielelement om die reden niet bespreken.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de minister met de aanwijzingen die de rechtbank onder 13.1 heeft gegeven een nieuw standpunt zal moeten innemen over de geloofwaardigheid van eisers homoseksualiteit en, in het verlengde daarvan, over de problemen in Sierra Leone als gevolg van eisers homoseksualiteit. De rechtbank zal daarbij niet de bestuurlijke lus toepassen, omdat toepassing daarvan mogelijk kan conflicteren met de in algemene zin voorschreven ex nunc-toetsing in asielzaken. De rechtbank zal de minister daarom opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de asielaanvraag van eiser te nemen.
16.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 2.267,50, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt = € 907), aan de zitting van 22 januari 2025 heeft deelgenomen (1 punt = € 907) en aan de nadere zitting van 16 april 2025 heeft deelgenomen (0,5 punt = € 453,50). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Zie het proces-verbaal van verhoor van 14 maart 2021, p. 2.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 15-16.

Zie het proces-verbaal van verhoor van 14 maart 2021, p. 2.

Zie de brief van een vorige gemachtigde van eiser van 21 april 2022, bijlage 1.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 15-16.

Eiser wijst in dit verband op ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622.

Zie het voornemen van 6 september 2013, p. 3-4.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 11.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 9.

Eiser wijst op het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 9.

Eiser wijst op artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn en op paragraaf 3.2.1.1 van de Werkinstructie (WI) 2014/10.

Eiser wijst op Rb. Den Haag (zp Haarlem) 19 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6679.

Vergelijk ABRvS 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3460, r.o. 8.3; ABRvS 27 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2538, r.o. 4.3.

Eiser wijst op het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 11-13.

Zie de WI 2019/17, p. 3.

Dat volgt uit artikel 31, tweede lid, Vw 2000.

Vergelijk HvJEU 22 november 2012, C-277/11, ECLI:EU:C:2012:744 (M.M.), r.o. 60.

Eiser wijst op het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 12.

Eiser wijst op het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 10.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 9.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 9.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 10.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 12.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 17.

Zie de bijlage bij de aanvraag van 15 maart 2022, p. 59.

Dat volgt uit artikel 16 van de Procedurerichtlijn, geïmplementeerd in artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 12 en 15.

Eiser wijst op het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 17.

Zie de WI 2019/17, p. 3.

Zie het verslag van het nader gehoor van 9 november 2021, p. 17.

Vergelijk ABRvS 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073, r.o. 9.1.

Artikel delen