ECLI:NL:RBDHA:2025:10201text/xmlpublic2025-06-18T14:58:022025-06-12Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Den Haag2025-05-28NL25.2014UitspraakEerste aanleg - enkelvoudigNLDen HaagBestuursrecht; VreemdelingenrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10201text/htmlpublic2025-06-18T10:49:462025-06-18Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBDHA:2025:10201 Rechtbank Den Haag , 28-05-2025 / NL25.2014 Vreemdelingenrecht regulier - ongegrond
RECHTBANK DEN HAAG Bestuursrecht zaaknummers: NL25.2014 (beroep) en NL25.2015 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg), en de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. Y.M. van der lei). Procesverloop 1. Eiser heeft op 7 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Bij besluit van 24 oktober 2024 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. 1.1. Bij bestreden besluit van 6 januari 2025 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. 1.2. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren met voorafgaande kennisgeving afwezig. Beoordeling door de rechtbank Waar gaat de zaak over? 2. Eiser heeft de Filipijnse nationaliteit en is geboren op [datum] 1975. Eiser woont in Nederland met zijn vrouw en twee kinderen. Daarnaast heeft eiser twee kinderen die in de Filipijnen wonen. 3. Eiser heeft op 13 december 2018 aangifte gedaan van mensenhandel. Naar aanleiding daarvan heeft hij een verblijfsvergunning gekregen onder de beperking genoemd in hoofdstuk B8 van de Vreemdelingencirculaire. De verblijfsvergunning was geldig voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek werd op 11 augustus 2021 afgerond en eisers verblijfsvergunning werd ingetrokken. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. 4. Op 7 augustus 2024 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor EU langdurig ingezetenen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen om drie redenen. Ten eerste heeft eiser niet vijf jaar onafgebroken in Nederland gewoond op grond van een verblijfsvergunning regulier met een niet-tijdelijk verblijfsdoel. Ten tweede voldoet eiser niet aan het inburgeringsvereiste. Ten derde heeft eiser onvoldoende middelen van bestaan. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM verwijst verweerder naar de beschikkingen van 27 januari 2022, 17 juni 2022, het aanvullend besluit van 21 juli 2023 en de uitspraak van 26 maart 2024. Verweerder heeft bij besluit van 27 januari 2022 al een terugkeerbesluit opgelegd aan eiser. 5. Eiser heeft hiertegen bezwaar ingediend en, na afwijzing van het bezwaar, vervolgens beroep ingesteld. Wat vindt eiser? 6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser voert aan dat het opleggen, dan wel handhaven, van het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM en artikel 7 Handvest. Verder wijst eiser erop dat van een terugkeerbesluit kan worden afgezien op grond van artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eiser betoogt dat verweerder verplicht is om hieraan te toetsen en pas over kon gaan tot het opleggen van een terugkeerbesluit als alle alternatieven voor een terugkeerbesluit zijn overwogen en afgewezen. Eiser verwijst daarbij naar het arrest Ararat, K, L, M, N tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Wat is het oordeel van de rechtbank? De aanvraag
7. De rechtbank stelt vast dat geen gronden zijn aangevoerd tegen verweerders standpunt dat eiser geen vijf jaren onafgebroken verblijf had voorafgaande aan zijn aanvraag. Ook heeft eiser niet bestreden dat hij niet aan het middelenvereiste en het inburgeringsvereiste voldoet. Voor zover eiser een beroep doet op strijd met artikel 8 van het EVRM en artikel 7 Handvest oordeelt de rechtbank dat eiser dit standpunt geenszins heeft onderbouwd. Uit een algemeen beroep op artikel 8 van het EVRM en artikel 7 Handvest kan de rechtbank niet afleiden op welk punt de door verweerder gemaakte beoordeling tekortschiet. Het terugkeerbesluit
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan het betoog van eiser niet slagen. Verweerder heeft bij besluit van 27 januari 2022 een terugkeerbesluit opgelegd. Hier zijn al rechtsmiddelen tegen aangewend en dit terugkeerbesluit staat inmiddels in rechte vast. Voor zover er sprake is van een nieuw opgelegd terugkeerbesluit, oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is namelijk niet gebleken dat eiser gehoor heeft gegeven aan het eerder opgelegde terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit van 6 januari 2025 roept daardoor geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven. Eiser had al een terugkeerplicht en heeft deze nog steeds. De gronden die eiser verder heeft aangevoerd kunnen niet slagen, nu het terugkeerbesluit al in rechte vaststaat. Conclusie en gevolgen8.1. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. 9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. ECLI:NL:RBDHA:2024:4962. Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. ECLI:EU:C:2024:892. Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.