ECLI:NL:RBDHA:2025:10471text/xmlpublic2025-06-18T17:00:102025-06-17Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Den Haag2025-06-16NL25.24173UitspraakEerste aanleg - enkelvoudigNLArnhemBestuursrecht; VreemdelingenrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10471text/htmlpublic2025-06-17T09:19:272025-06-18Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBDHA:2025:10471 Rechtbank Den Haag , 16-06-2025 / NL25.24173 bewaring, art. 59 Vw, zware en lichte gronden betwist, informatieplicht geschonden, lichter middel, ongegrond.
RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummer: NL25.24173
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser (gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S.J. de Vries). Procesverloop Bij besluit van 25 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De minister heeft op 3 juni 2025 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser: 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. 2.1. Eiser heeft zware grond 3b en lichte gronden 4c en 4d betwist. Met betrekking tot zware grond 3b betoogt eiser dat deze niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat deze grond niet feitelijk juist is. Eiser voert aan dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, aangezien hij geruime tijd in strafrechtelijke detentie heeft gezeten. Met betrekking tot lichte gronden 4c en 4d betoogt eiser dat de motivering van deze lichte gronden in de maatregel niet op zijn persoon is toegespitst, waardoor de motivering te algemeen is. Om die reden kunnen lichte gronden 4c en 4d niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. 2.2. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende gronden om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Voor de zware gronden 3b en 3c is het voldoende dat deze feitelijk juist zijn. Anders dan eiser stelt is zware grond 3b feitelijk juist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Het enkele feit dat eiser in strafrechtelijke detentie heeft gezeten doet hier niet aan af. Deze detentie is namelijk pas op 7 mei 2025 aangevangen en eiser heeft al op 13 februari 2025 de beschikking met daarin de intrekking van zijn verblijfsrecht en de oplegging van de vertrekplicht ontvangen. In de tussenliggende periode heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Een andersluidende conclusie heeft eiser niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke juistheid van zware grond 3c niet wordt betwist en deze feitelijke juistheid ook uit het dossier volgt. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hetgeen verder is aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kan daarom niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Deze beroepsgrond slaagt niet. Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
3. Eiser betoogt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht. In dit kader verwijst eiser naar de informatiefolder die aan hem is verstrekt bij de inbewaringstelling. Deze informatiefolder heeft eiser laten vertalen vanuit de Roemeense taal naar het Nederlands. Uit de vertaalde Nederlandse versie blijkt dat in de Roemeense folder wordt gesproken over ‘voorlopige hechtenis’. Eiser voert aan dat dit duidt op een strafrechtelijke detentie in plaats van vreemdelingenbewaring. 3.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met deze informatiefolder in de Roemeense tekst voldaan aan de informatieplicht. Uit artikel 5.3 van het Vb 2000 blijkt dat de minister de plicht heeft om de vreemdeling, schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte te brengen van de redenen van bewaring en van de in het nationaal recht vastgestelde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. De informatiefolder is opgesteld in het Roemeens, de taal die eiser beheerst. Uit de aan eiser overgelegde informatiefolder blijkt duidelijk wat de redenen voor de inbewaringstelling van eiser zijn en dat beroep tegen de maatregel mogelijk is, al dan niet met behulp van (gratis) rechtsbijstand van een advocaat. Naar het oordeel van de rechtbank is het in de Roemeense vertaling ook voldoende duidelijk dat eiser in vreemdelingrechtelijke context in bewaring is gesteld. Dit komt mede door de context waarin het woord ‘arest preventiv’ is geplaatst. De informatiefolder bevat namelijk, volgens de door eiser overgelegde beëdigde vertaling, de volgende tekst: ‘U ontvangt deze folder omdat u in voorlopige hechtenis bent genomen. Dit betekent dat u tijdelijk in een soort gevangenis moet verblijven. U wordt uitgezet. Of u wacht nog op een beslissing m.b.t. uw aanvraag. Wij hebben de redenen aangekruist waarom u in voorlopige hechtenis bent genomen:
□ i De voorlopige hechtenis is noodzakelijk voor de bescherming van de nationale
veiligheid.
□ ii De voorlopige hechtenis is noodzakelijk voor de bescherming van de openbare
orde.
□ iii Omdat, zonder voorlopige hechtenis, het risico bestaat dat u zich verbergt voor de Nederlandse autoriteiten.
□ iv Omdat u zich verzet tegen de voorbereidingen voor uw vertrek of uitzetting, of omdat u probeert te ontsnappen aan uw vertrek of uitzetting.’ Daaronder staan dan de gronden van bewaring vermeld. Ook is de maatregel van bewaring afkomstig van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, en de politie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze context voldoende dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijk kader wordt gedetineerd. In de tekst is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor toepassing van het strafrecht. Deze beroepsgrond slaagt niet. Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd?
4. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen lichter middel dan de inbewaringstelling heeft opgelegd. In dit kader voert eiser aan dat hij heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn vertrek. Eiser heeft tijdens het gehoor aangegeven dat hij met stichting [naam] in gesprek wil gaan om hulp te krijgen bij vrijwillig vertrek. Eiser betoogt dat hij de mogelijkheid moet krijgen om, met behulp van stichting [naam], te vertrekken. 4.1. Naar het oordeel van de rechtbank had de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Hierbij verwijst de minister terecht naar het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en Nederland niet zelfstandig heeft verlaten. Het onttrekkingsrisico blijkt ook uit de gronden die de maatregel kunnen dragen. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij met hulp van stichting [naam] wil vertrekken, oordeelt de rechtbank dat eiser hier, voorafgaand aan de inbewaringstelling, voldoende tijd voor heeft gehad. Eiser moet dit ook zelf regelen, wat hij niet heeft gedaan. Om die reden hoefde de minister voorafgaand aan de inbewaringstelling er niet vanuit te gaan dat eiser met stichting [naam] zou vertrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet. Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. Conclusie en gevolgen 6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.