ECLI:NL:RBDHA:2025:10475text/xmlpublic2025-06-18T17:00:102025-06-17Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Den Haag2025-06-16NL25.24457UitspraakEerste aanleg - enkelvoudigNLArnhemBestuursrecht; VreemdelingenrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10475text/htmlpublic2025-06-17T09:30:052025-06-18Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBDHA:2025:10475 Rechtbank Den Haag , 16-06-2025 / NL25.24457 bewaring, art. 59b Vw, strafrechtelijke voortraject, grondslag ophouding, lichter middel, ongegrond.
RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummer: NL25.24457
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser (gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S.J. de Vries). Procesverloop Bij besluit van 31 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen Ligt de strafrechtelijke aanhouding en het – in dat kader – gebruik van handboeien in deze procedure ter toetsing voor?
1. Eiser betoogt dat onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden tijdens zijn strafrechtelijke aanhouding. Eiser betoogt dat deze onrechtmatigheden in onderhavige procedure door de rechtbank getoetst moeten worden, omdat dit niet eerder door een rechter is getoetst. In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. Eiser betoogt dat de politie onrechtmatig handboeien bij hem heeft aangelegd tijdens het vervoer. 1.1. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de strafrechtelijke aanhouding van eiser niet ter toetsing voor in onderhavige procedure. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Dit is, na de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank uit 2023, zittingsplaatsen Roermond en Amsterdam, nogmaals bevestigd door de Afdeling in de uitspraak van 22 januari 2024. De bewaringsrechter is dus niet bevoegd om een inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van eisers strafrechtelijke aanhouding of het toepassen van handboeien bij het overbrengen van eiser naar het politiebureau. Deze beroepsgrond slaagt niet. Heeft de ophouding van eiser op de verkeerde grondslag plaatsgevonden?
2. Eiser betoogt dat zijn ophouding op de verkeerde grondslag heeft plaatsgevonden. De ophouding van eiser heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000, de identiteit van eiser kon onmiddellijk worden vastgesteld en het bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf had. Deze grondslag is onjuist, omdat tijdens de ophouding onderzoek aan de kleding en het lichaam van eiser heeft plaatsgevonden ter onderzoek naar de identiteit van eiser. 2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ophouding van eiser op de juiste grondslag plaatsgevonden. Op de zitting heeft de minister terecht gesteld dat de gegevens uit het strafrecht zijn overgenomen, waardoor de identiteit van eiser bekend was ten tijde van de ophouding. De identiteit van eiser kon daardoor worden vastgesteld en het bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De ophouding heeft om die reden terecht plaatsgevonden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Deze beroepsgrond slaagt niet. Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd?
3. Eiser betoogt dat aan hem ten onrechte geen lichter middel is opgelegd. In dit kader voert eiser aan dat de minister in de motivering om niet over te gaan tot een lichter middel onjuiste informatie heeft betrokken. De minister heeft namelijk gesteld dat eiser geen lopende procedures heeft open staan. Dit is feitelijk onjuist, aangezien eiser een asielprocedure heeft lopen. Om die reden is het afzien van een lichter middel onvoldoende gemotiveerd. 3.1. Naar het oordeel van de rechtbank had de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Het onttrekkingsrisico van eiser blijkt uit de niet betwiste zware en lichte gronden. Hoewel de minister ten onrechte in de motivering van het lichter middel heeft opgenomen dat eiser geen lopende procedures heeft, voldoet de overige motivering naar het oordeel van de rechtbank wel. Dit maakt dat de minister het afzien van het lichter middel voldoende heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. Conclusie en gevolgen 5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Rb Den Haag, zp Amsterdam, 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10712. Rb Den Haag, zp Roermond, 29 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14656. ABRvS 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400. ABRvS 22 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:190. Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.