Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:10495

asiel, Dublin, Litouwen, juistheid claimakkoord, afhankelijkheid, artikel 17 Dvo, gegrond

Rechtbank Den Haag 18 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:10495 text/xml public 2025-06-18T17:00:11 2025-06-17 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-06-16 NL25.19534 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Arnhem Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10495 text/html public 2025-06-17T10:37:46 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:10495 Rechtbank Den Haag , 16-06-2025 / NL25.19534
asiel, Dublin, Litouwen, juistheid claimakkoord, afhankelijkheid, artikel 17 Dvo, gegrond

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.19534
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?> [eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),

en
de minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Litouwen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de behandeling.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.19535, op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Litouwen een verzoek om terugname gedaan. Litouwen heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de minister uitgaan van de juistheid van het claimkakkoord?

5. Eiser stelt dat de minister ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van het claimakkoord. De minister heeft in het claimverzoek aan Litouwen namelijk ten onrechte niet vermeld dat eisers vader en broers ook in Nederland zijn. Hoewel de vader en broers niet vallen onder de definitie gezinsleden als bedoeld in de Dublinverordening, kunnen zij daarmee wel gelijkgesteld worden. Ze hebben namelijk altijd samen geleefd.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van de juistheid van het claimakkoord. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt namelijk dat de minister alleen gehouden is om die informatie in het claimverzoek te verstrekken die relevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De minister heeft terecht geconcludeerd dat eisers vader en broers niet vallen onder de definitie gezinsleden als bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. De minister heeft daarom ook niet in het claimverzoek hoeven te vermelden dat zij in Nederland zijn opgenomen in de asielprocedure. Dat eiser zijn vader en broers wel beschouwt als gezinsleden is begrijpelijk, maar maakt niet dat de minister hen had moeten gelijkstellen aan gezinsleden als bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Kan de minister voor Litouwen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

6. Eiser betoogt vervolgens dat de minister voor Litouwen niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er vinden namelijk pushbacks plaats aan de buitengrenzen van Litouwen en er is sprake van mishandelingen en folteringen in detentie- en opvangcentra. Dit kan worden aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een rapport van Amnesty International van 27 juni 2022. Eiser zal, nu hij met het annuleren van zijn Litouwse visum, geen verblijfsrecht meer heeft in Litouwen, worden behandeld als iedere andere Dublinclaimant en dus het risico lopen om slachtoffer te worden van deze onmenselijke en vernederende behandeling. Hij kan zich bij problemen bovendien niet wenden tot de Litouwse autoriteiten omdat dit dezelfde autoriteiten zijn die zich niet houden aan internationale verplichtingen. Tot slot betoogt eiser dat hij niet kan worden overgedragen aan Litouwen vanwege het werk van zijn vader.
6.1.
Bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag de minister uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt echter dat de minister een vreemdeling niet mag overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat als hij niet onkundig kan zijn van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in dat land waardoor de verzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister moet bij zijn beoordeling alle informatie betrekken die de verzoeker heeft ingebracht, en ook uit eigen beweging rekening houden met relevante en objectieve informatie waarvan hij kennis heeft. Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister voor Litouwen nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit in 2024 nog meerdere keren bevestigd. In deze uitspraken is de Afdeling ook ingegaan op onderwerpen zoals pushbacks en de opvang- en detentieomstandigheden. De rechtbank ziet geen aanleiding om naar aanleiding van dat wat eiser heeft aangevoerd, hier anders over te oordelen. De Afdeling heeft het door eiser aangehaalde rapport van Amnesty International van 27 juni 2022 namelijk al expliciet betrokken in haar uitspraak van 1 mei 2024. Dat eiser niet overgedragen kan worden naar Litouwen vanwege het werk van zijn vader, maakt dit oordeel ook niet anders. Daargelaten dat eiser dit betoog op geen enkele manier heeft onderbouwd, gaat het in de Dublinprocedure enkel om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling voor eisers asielaanvraag. Bovendien hebben de Litouwse autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd en daarmee gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Als eiser van mening is dat Litouwen zich niet aan zijn verplichtingen houdt, dan kan hij hierover klagen bij de Litouwse autoriteiten. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 16 van de Dublinverordening?

7. Eiser stelt verder dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 16 van de Dublinverordening. Tussen hem en zijn vader bestond namelijk al een familieband in het land van herkomst en zijn vader is vanwege zijn leeftijd en ziekte van hem afhankelijk. Eiser heeft daarbij een unieke positie als zorgverlener omdat hij zijn vader verzorgt en overal bij kan helpen omdat hij Engels spreekt. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser in het gehoor en de zienswijze medische stukken overgelegd en in beroep een verklaring van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). Dat de vader van eiser niet wettig in Nederland verblijft, is verder niet aan eiser te wijten. De minister heeft de zaak van eisers vader namelijk zelf nog niet inhoudelijk behandeld.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is op eisers situatie. Voor een geslaagd beroep op artikel 16 van de Dublinverordening is namelijk onder andere vereist dat het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker wettig in een van de lidstaten verblijft. Hoewel eisers vader inderdaad in de Nederlandse asielprocedure is opgenomen, is van wettig verblijf in de zin van de Dublinverordening geen sprake. Eisers vader beschikt namelijk niet over een verblijfsvergunning of de Nederlandse nationaliteit. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening slaagt alleen op die reden al niet.

Had de minister eiseres asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?

8. Eiser betoogt tot slot dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Zijn vader is namelijk ernstig ziek en heeft eiser nodig om zorg voor hem te dragen. Dat het slecht gaat met eisers vader blijkt onder andere uit het feit dat zijn vader wel als asielzoeker geregistreerd staat maar dat zijn procedure lange tijd stil heeft gelegen. Ook heeft eiser ter onderbouwing van de medische situatie van zijn vader enkele medische stukken overgelegd. Als eiser niet in Nederland kan blijven, zal de medische situatie van zijn vader verslechteren. Eiser zorgt namelijk 24/7 voor zijn vader en helpt hem bij het innemen van medicatie, bij het naar voren brengen van zijn klachten en bij bezoeken aan artsen. Eisers broers kunnen niet voor hun vader zorgen omdat zij dit nooit zelfstandig voor een langere periode hebben gedaan en omdat zij de Engelse taal niet machtig zijn zodat zij niet kunnen zorgdragen voor het contact tussen zijn vader en zorghulpverleners. Ter onderbouwing van de afhankelijkheid tussen eiser en zijn vader heeft eiser in beroep een verklaring van zijn vader en van VWN overgelegd. Ook heeft eiser in beroep twee verklaringen overgelegd van zijn broers waarin staat dat zij de zorg voor hun vader niet op zich kunnen of willen nemen.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld waarom hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. In het besluit heeft de minister namelijk gesteld dat eisers vader geen gezinslid is in de zin van de Dublinverordening. Hoewel het juist is dat eiser en zijn vader niet onder deze definitie vallen, is dit voor de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening niet van belang. Niet in geschil is dat eiser, hoewel meerderjarig, in Turkije in gezinsverband met zijn vader en broers leefde. Verder volgt uit de overgelegde medische documenten en de verklaringen van eiser dat zijn vader ernstig ziek is. Dit heeft de minister ook niet weersproken. De minister is door enkel te overwegen dat eiser nog twee broers in Nederland heeft die hun vader bij afspraken of het innemen van medicatie kunnen ondersteunen, onvoldoende ingegaan op eisers verklaringen dat hij de hele dag bij zijn vader is en hem ondersteunt. Uit de verklaringen van eisers broers volgt namelijk dat zij overdag naar school gaan en werken, geen kennis hebben over de gezondheidstoestand van hun vader en bovendien de Engelse taal niet machtig zijn zodat zij niet kunnen zorgen voor het contact tussen de vader en zijn zorghulpverleners. Voor zover de minister heeft gesteld dat de noodzaak van deze dagelijkse zorg niet is onderbouwd met medische stukken, merkt de rechtbank op dat eiser op de zitting heeft verklaard dat hij dit tevergeefs bij medici heeft geprobeerd op te vragen. Zij kunnen deze informatie echter niet verstrekken omdat zij niet aanwezig zijn in deze dagelijkse situatie. Wel heeft eiser een verklaring van VWN overgelegd, waaruit blijkt dat eiser naast het meegaan naar doktersafspraken en het helpen bij het innemen van medicatie, ook dagelijks structurele en intensieve ondersteuning biedt aan zijn vader en dat zijn broers hier niet toe in staat zijn. Ook heeft de minister eiser in het bestreden besluit tegengeworpen dat hij geen instemmingsverklaring heeft overgelegd van zijn vader, maar deze heeft eiser in beroep alsnog overgelegd. De minister is hier op de zitting onvoldoende op ingegaan.

Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd

9. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit op eisers asielaanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn

proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt

€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op

de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Er zijn verder geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

-veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Zie bv. 12 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2484.

Nieuwsbericht van Amnesty International, ‘Lithuania: Pushbacks, illegal detention, deception and abuse against refugees and migrants’, 27 juni 2022.

Dit toetsingskader volgt uit HvJ 29 februari 2024 (arrest X), ECLI:EU:C:2024:195, en ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.

EHRM 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609 (M.S.S. tegen België en Griekenland), overweging 263, en HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), punten 91-93.

Arrest N.S., punt 82.

1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1806, 18 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2952 en 19 augustus, ECLI:NL:RVS:2024:3348.

Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.

Artikel delen