Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:10566

bewaring; vervolgberoep; zicht op uitzetting; voortvarendheid; lichter middel; ongegrond.

Rechtbank Den Haag 18 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:10566 text/xml public 2025-06-18T17:00:12 2025-06-17 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-06-16 NL25.25121 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Arnhem Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10566 text/html public 2025-06-17T15:40:00 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:10566 Rechtbank Den Haag , 16-06-2025 / NL25.25121
bewaring; vervolgberoep; zicht op uitzetting; voortvarendheid; lichter middel; ongegrond.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.25121
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen [eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),

en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 6 april 2025.

De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 april 2025.

De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 juni 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.
Overwegingen
Toetsingskader

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Uit de uitspraak van 17 april 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 15 april 2025) onrechtmatig is.

Ontbreekt het zicht op uitzetting?

2. Eiser voert aan dat hij al geruime tijd in bewaring verblijft en er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Er zijn geen aanknopingspunten dat de situatie in deze zaak anders zou zijn. Er is niet gebleken dat Marokkaanse autoriteiten de aanvraag van eiser voor een laissez-passer (lp) (al) hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet langer in behandeling hebben. Aan de Marokkaanse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn.

Handelt de minister onvoldoende voortvarend?

3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting door enkel een bericht toe te sturen aan het Marokkaanse consulaat.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds 15 april 2025 twee keer, namelijk op 1 mei 2025 en 21 mei 2025, schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten ten aanzien van eisers lp-traject. Daarbij merkt de rechtbank op dat het aan de minister is om te bepalen welke wijze van rappelleren in een specifiek geval het meest geschikt is. Daarnaast is er op 8 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Gelet op het vorenstaande heeft de minister aan zijn verplichting om maandelijks uitzettingshandelingen te verrichten voldaan. De rechtbank acht deze handelingen in het geval van eiser toereikend. Verder acht de rechtbank van belang dat uit het vertrekgesprek van 8 mei 2025 blijkt dat eiser geen enkele actie heeft ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen. Van eiser mag dit wel worden verwacht.

Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?

4. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, zoals een meldplicht. Eiser voert aan dat hij de afgelopen tijd medewerking verleent en zich beschikbaar zal houden.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 17 april 2025. De rechtbank verwijst in eerste instantie dan ook naar rechtsoverweging 2.1 van deze uitspraak. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank mee dat eiser in het vertrekgesprek van 8 mei 2025 heeft verklaard niet terug te willen naar Marokko en niet mee te willen werken aan zijn terugkeer.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?

5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 17 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6665.

Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269, ABRvS 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033 en ABRvS 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.

Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.

Artikel delen