Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:10647

Verweerder heeft verzoek opheffing terugkeerbesluit en verwijdering SIS-signalering af kunnen wijzen. Niet gebleken is dat verweerder geen terugkeerbesluit besluit op had kunnen leggen. Daarbij is verweerder er, behoudens uitzondering, aan gehouden een SIS-signalering te plaatsen. Het is verder, in lijn met jurisprudentie van de Afdeling van 14 maart 2025 ECLI:NL:RVS:2025:1075, aan de betrokken...

Rechtbank Den Haag 24 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:10647 text/xml public 2025-06-24T11:38:51 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-06-05 NL24.28266 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Den Haag Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10647 text/html public 2025-06-24T11:38:23 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:10647 Rechtbank Den Haag , 05-06-2025 / NL24.28266
Verweerder heeft verzoek opheffing terugkeerbesluit en verwijdering SIS-signalering af kunnen wijzen. Niet gebleken is dat verweerder geen terugkeerbesluit besluit op had kunnen leggen. Daarbij is verweerder er, behoudens uitzondering, aan gehouden een SIS-signalering te plaatsen. Het is verder, in lijn met jurisprudentie van de Afdeling van 14 maart 2025 ECLI:NL:RVS:2025:1075, aan de betrokkene om rechtmatig verblijf in Portugal aan te tonen waarbij een gedoogstatus, voor zover daar sprake van is, dit volgens het Terugkeerhandboek niet is. Eiser heeft dit niet aan kunnen tonen. Daarbij heeft verweerder af kunnen zien van horen in bezwaar. Het beroep is ongegrond.

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.28266
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
<?linebreak?> [eiser], V-nummer: 2902356402, eiser
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het terugkeerbesluit en de bijbehorende SIS-signalering.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek van eiser met het besluit van 28 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 juni 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verweerder heeft zich daarbij enkele weken voor de zitting afgemeld te verschijnen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. Tegelijkertijd zijn ook de beroepen van [naam 1] (zaaknummer NL24.27331) en [naam 2] (zaaknummer NL24.26163) behandeld, eveneens bijgestaan door dezelfde gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser is geboren op [datum] 2000 en heeft de Bengalese nationaliteit.
2.1.
Eiser heeft per besluit van 4 december 2020 een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘studie’ verleend gekregen.
2.2.
Per brief van 18 september 2023 heeft verweerder haar voornemen aan eiser kenbaar gemaakt om zijn verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser was afgemeld door de onderwijsinstelling die zijn vergunning had aangevraagd. Hier heeft eiser niet op gereageerd.
2.3.
Bij het besluit van 7 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 26 maart 2023. Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiser hiertegen met het besluit van 19 maart 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Verweerder heeft het besluit van 19 maart 2024 met het besluit van 13 juni 2024 ingetrokken en aangegeven opnieuw op het bezwaar van eiser te besluiten. In contact met de gemachtigde van eiser is hierbij aangegeven dat verweerder de brief van eiser van 23 april 2024, inzake zijn verzoek om de SIS-signalering te verwijderen, hierin als aanvullende bezwaargronden zal meewegen. Dit heeft verweerder gedaan met de bestreden beschikking van 20 juni 2024 waarmee verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard. Hierbij heeft verweerder overwogen dat zij geen aanleiding ziet om het terugkeerbesluit in te trekken en de SIS-signalering te verwijderen.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hem geen terugkeerbesluit opgelegd had kunnen worden en er daardoor ook geen SIS-signalering gedaan kon worden. Eiser was namelijk ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit niet in Nederland. Hij is van mening dat de Terugkeerrichtlijn en het Terugkeerhandboek, gelet op de Engels geschreven versies, zo gelezen moeten worden dat een terugkeerbesluit enkel opgelegd kan worden aan een vreemdeling die illegaal verblijft op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Hierbij ziet eiser zich gesteund door conclusies van het Hof in eerdere zaken en enkele arresten. Zo ook in nationale jurisprudentie. Omdat dit echter niet expliciet zo is geregeld in de regelgeving van de Unie, is er volgens eiser geen sprake van de acte clair en dus aanleiding om prejudiciële vragen aan het Hof te stellen. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat hij een verblijfsrecht in Portugal heeft en dat hij dit, in tegenstelling tot het oordeel van verweerder, voldoende heeft aangetoond. Dit moet aanleiding voor verweerder zijn om het terugkeerbesluit op te heffen en de SIS-signalering te verwijderen. Verweerder had zich verder gelet op Verordening (EU) 2018/1861 voorafgaand aan de plaatsing van de signalering erover moeten beraden of deze signalering gerechtvaardigd is. Dit heeft verweerder ten onrechte nagelaten. Tot slot voert eiser aan dat verweerder eiser had moeten horen in bezwaar, omdat verweerder tijdens een gehoor vragen had kunnen stellen en bewijsstukken op had kunnen vragen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Oplegging terugkeerbesluit

4. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn moet verweerder een terugkeerbesluit nemen als het illegaal verblijf van een vreemdeling is vastgesteld. Voorwaarde hierbij is dat de vreemdeling, afkomstig uit een derde land, zich op het grondgebied van één van de lidstaten bevindt. Dit heeft de Afdeling in haar uitspraak van 19 januari 2021 overwogen. Het terugkeerbesluit strekt er dan ook toe dat de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten moet verlaten.
4.1.
Nog los van de discussie of eiser zich ten tijde van de oplegging van het terugkeerbesluit in Nederland of Portugal bevond, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat zij eiser een terugkeerbesluit op heeft kunnen leggen. In het terugkeerbesluit is eiser namelijk opgedragen het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten, wat derhalve ook voor Portugal geldt. Hierbij heeft verweerder terecht gewezen op voorgenoemde uitspraak van de Afdeling. Daar komt bij dat verweerder er ten tijde van de oplegging van het terugkeerbesluit vanuit mocht gaan dat eiser nog in Nederland verbleef. Eiser stond namelijk nog ingeschreven in de BRP op een adres in Nederland, hetgeen hij niet heeft betwist. Daarbij heeft eiser in zijn bezwaarschrift van 5 december 2023 aangegeven op dat moment in Nederland te verblijven en dat hij voornemens was een nieuwe studie te volgen. Pas met zijn brief van 23 april 2024, waarin hij verweerder verzoekt om de SIS-signalering te verwijderen, heeft eiser stukken overgelegd die blijk geven van een verblijf in Portugal. Desondanks heeft verweerder ook in het bestreden besluit van 20 juni 2024 erop kunnen wijzen dat eiser nog steeds in de BRP ingeschreven staat. Bovendien heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de oplegging van het terugkeerbesluit in Portugal verbleef. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eiser een terugkeerbesluit op heeft kunnen leggen. Voor prejudiciële vragen aan het Hof ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.

Opheffing terugkeerbesluit en verwijdering SIS-signalering

5. De rechtbank heeft eerder al overwogen dat verweerder eiser een terugkeerbesluit op mocht leggen. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat in het geval dat verweerder na het nemen van het terugkeerbesluit vaststelt dat de betreffende vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, het terugkeerbesluit wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de vreemdeling dit heeft aangetoond. In geschil is onder andere of verweerder reden had moeten zien om dit terugkeerbesluit op te heffen en de SIS-signalering te verwijderen nu eiser verblijf heeft in Portugal.
5.1.
Voor de beoordeling van deze zaak wijst de rechtbank op de recente uitspraak van de Afdeling. In die zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij toestemming tot verblijf heeft in een andere lidstaat. Dit betreft dan een ‘verblijfsvergunning of een andere toestemming tot verblijf’ in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Uit punt 5.4 van het Terugkeerhandboek volgt expliciet dat een gedoogsituatie geen wettelijk verblijfsrecht is. De Afdeling heeft dan ook geconcludeerd dat verweerder naar aanleiding van de door de vreemdeling overgelegde documenten, geen nader onderzoek had hoeven doen en had moeten motiveren of de vreemdeling een door Portugal afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf had. Voor wat betreft de SIS-signalering heeft de Afdeling overwogen dat verweerder er op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening 2018/1860 toe verplicht is bij het opleggen van een terugkeerbesluit de vreemdeling in SIS te signaleren. Hiervan kan slechts in specifieke situaties worden afgeweken.
5.2.
Om te onderbouwen dat eiser in Portugal een verblijfsrecht heeft, heeft hij de volgende documenten overgelegd:

een verklaring van woonplaats in Portugal van 1 juni 2023;

een verklaring van woonplaats in Portugal van 21 februari 2024;

een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 1 juni 2023;

een werkgeversverklaring van 27 februari 2024;

een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 27 februari 2024;

vier loonstroken van november en december 2023, en januari en maart 2024;

een uittreksel van het belastingregister van 27 februari 2024;

een gegevensoverzicht van de aanvraag van een zogeheten ‘expression of interest’;
5.3.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2025 is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een verblijfsvergunning of een andere toestemming tot verblijf in Portugal heeft. Zo blijkt uit voorgenoemde uitspraak dat het hebben van een arbeidsovereenkomst, een sociaal en fiscaal nummer, en een inschrijving in Portugal, onvoldoende is om rechtmatig verblijf aan te tonen. De rechtbank ziet daarom ook geen bijzondere relevantie in de loonstroken en het uittreksel van het belastingregister, nu dit slechts bevestigt dat eiser in Portugal werkt en belasting afdraag wat geen blijk geeft van rechtmatig verblijf. Verder heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat de expression of interest gezien moet worden als een bewijs van rechtmatig verblijf. De enkele stelling ter zitting dat een Portugese advocaat dit heeft bevestigd, is onvoldoende. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de stelling van eiser dat de Portugese autoriteiten geen andere documenten afgeven, er niet toe hoeft te leiden dat verweerder hier genoegen mee moet nemen noch dat het aan verweerder was om nader onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van eiser. Daar komt bij dat, zelfs als aangenomen wordt dat dit aanvragers voor een verblijfsvergunning in staat stelt om zich in Portugal in te schrijven en daar te werken, niet uitgesloten is dat dit slechts een (procedurele) gedoogstatus betreft. Dit is geen wettelijk verblijfsrecht.
5.4.
Nu niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Portugal in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het terugkeerbesluit in te trekken. Dit betekent dan ook dat de SIS-signalering, waartoe verweerder verplicht is op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening 2018/1860, niet hoeft te verwijderen op grond van artikel 14 van dezelfde verordening. Niet is gesteld of gebleken dat er in geval van eiser sprake is van een andere situatie zoals beschreven in artikel 6 en artikelen 8 tot en met 12 van dezelfde verordening die tot verwijdering van de SIS-signalering noopt. Ook de verwijzing naar de Verordening 2018/1861 slaagt niet nu deze verordening niet van toepassing is, aangezien het ziet op de instelling, de werking en het gebruik van het SIS op het gebied van grenscontroles.

Hoorplicht

6. Verweerder mag op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts van horen in bezwaar afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat gebeurt alleen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren van de vreemdeling tegen het primaire besluit, niet kunnen leiden tot een ander besluit. In de keuze om af te zien van horen moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
6.1.
Verweerder heeft zich naar oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij in bezwaar af heeft kunnen zien van horen. Eiser heeft in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden ingebracht die tot een ander besluit hadden kunnen leiden. Daarbij heeft de rechtbank eerder al geoordeeld dat de stukken die eiser later ter aanvulling heeft ingediend onvoldoende zijn om rechtmatig verblijf aan te tonen. Bovendien heeft eiser zelf aangegeven dat de Portugese autoriteiten geen andere documenten af willen geven dan dat eiser al in heeft gebracht. Een hoorzitting in bezwaar zou dan niet tot een andere uitkomst hebben kunnen leiden.


Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7.1.
Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van P.J.J. Schaap, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Het Schengen-informatiesysteem (SIS).

Verwezen wordt naar artikel 3, tweede lid, en artikel 6, eerste en tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn.

Verwezen wordt naar paragraaf 1.2, 1.4, 5.2 en 11.3 van het Terugkeerhandboek (EU) 2017/2338.

Verwezen wordt naar de conclusies van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaaknummer C-225/16, onder punt 37, en in zaaknummer C-528/21, onder punt 65 t/m 70.

Verwezen wordt het arrest van het Hof van 27 april 2023, zaaknummer C-528/21, ECLI:EU:C:2023:341 onder r.o. 81, en van 7 juni 2016, zaaknummer C-47/15, ECLI:EU:C:2016:408 onder r.o. 48.

Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:89.

Verwezen wordt naar artikel 21 van de Verordening 2018/1861, in samenhang gelezen met artikel 2, 19 en punt 4 van de preambule van de Verordening (EU) 2018/1860 en artikel 3, eerste lid, van de Verordening 2018/1861.

ECLI:NL:RVS:2021:89.

Basisregistratie personen.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1963.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1075.

Zie punt 5.4 Terugkeerhandboek.

Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 maart 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:2979.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Artikel delen