Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:10650

Deelgeschil. Verzoek tot vaststelling aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Wie is als werkgever van verzoeker aan te merken?

Rechtbank Den Haag 24 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:10650 text/xml public 2025-06-24T11:41:51 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-04-15 11464457 RP VERZ 24-50777 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig Beschikking NL Den Haag Civiel recht; Burgerlijk procesrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10650 text/html public 2025-06-24T11:41:26 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:10650 Rechtbank Den Haag , 15-04-2025 / 11464457 RP VERZ 24-50777
Deelgeschil. Verzoek tot vaststelling aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Wie is als werkgever van verzoeker aan te merken?

RECHTBANK DEN HAAG

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Den Haag

CK/c

Zaaknummer / rekestnummer: 11464457 RP VERZ 24-50777

Beschikking van 15 april 2025

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: mr. L. Akkanat,

(toevoeging verleend onder kenmerk 4PZ1587

tegen
<nr>1</nr>HVI INFRATECHNIEK B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rosmalen,

gemachtigde: mr. S. Poelhekke,2. PALMAX INFRATECHNIEK B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer,

niet verschenen,

verwerende partijen,

hierna te noemen: HVI en Palmax.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 23 december 2024;

- het verweerschrift met producties, ingekomen op 11 maart 2025;

- de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
Op 18 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [verzoeker] in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens HVI is de gemachtigde voornoemd verschenen. Namens Palmax is niemand verschenen. De beschikking is vervolgens bepaald op vandaag.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
Als ZZP-er heeft [verzoeker] op 4 april 2020 werkzaamheden verricht aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag, te weten graafwerkzaamheden in verband met het aanleggen glasvezelnetwerk. Hij is tijdens de uitvoering van die werkzaamheden betrokken geraakt bij een ongeval. De linkerhand van [verzoeker] is bekneld geweest tussen de compressor en de trekhaak van een auto. Daarbij heeft [verzoeker] letsel opgelopen aan zijn linkerhand. Inmiddels is sprake van een eindtoestand.
2.2.
[verzoeker] is ingeschakeld door Palmax, die als (onder-)onderaannemer was ingeschakeld door HVI die op haar beurt als onderaannemer was ingeschakeld door hoofdaannemer Allinq. Allinq heeft van KPN de opdracht gekregen om een glasvezelnetwerk aan te leggen aan de Bezuidenhoutseweg.
2.3.
[verzoeker] heeft HVI en Palmax aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval. Zowel HVI als Palmax hebben geen aansprakelijkheid erkend.
2.4.
Op 4 april 2023 en 17 oktober 2023 heeft bij deze rechtbank een zogeheten voorlopig getuigenverhoor plaatsgehad waarbij onder ander [verzoeker] is gehoord over het hem overkomen ongeval en de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond.
<nr>3</nr>Het verzoek en het verweer 3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

voor recht te verklaren dat HVI en Palmax hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden en te lijden materiële en immateriële schade van [verzoeker] als gevolg van het bedrijfsongeval dat op 4 april 2020 plaatsvond;

HVI en Palmax hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door [verzoeker] door het ongeval geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;

HVI en Palmax te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. HVI en Palmax zijn als ware zij werkgever van [verzoeker] aan te spreken voor het hem overkomen arbeidsongeval. HVI en Palmax hebben hun zorgplicht niet in acht genomen. De compressor in kwestie is een zwaar apparaat dat als aanhangwagen wordt vervoerd aan de trekhaak van een voertuig. Het loskoppelen van de compressor van de trekhaak en het gebruik van de compressor is niet zonder risico’s. Er is evenwel geen zogeheten RI&E en er zijn ook geen voorzorgsmaatregelen, (veiligheids)instructies of beschermingsmiddelen verstrekt door HVI en Palmax aan [verzoeker] .
3.3.
HVI verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. HVI is niet als werkgever van [verzoeker] aan te merken omdat geen sprake is van een dienstbetrekking. HVI heeft Palmax ingeschakeld om de werkzaamheden uit te voeren. HVI en Palmax werken al langere tijd op deze manier samen. Hoe Palmax die werkzaamheden laat uitvoeren, door haar eigen medewerkers of door haar ingeschakelde hulpkrachten, is volledig aan Palmax. HVI heeft daar geen enkele invloed op. Kortom, HVI droeg geen verantwoordelijkheid voor de veiligheid van [verzoeker] en zij had geen invloed op de werkomstandigheden van [verzoeker] . Bovendien had Allinq de leiding over het project waarop [verzoeker] door Palmax is gezet. De werkinstructies waren ook afkomstig van Allinq. Tevens hield Allinq toezicht. Op de werkplaats waren medewerkers van zowel Palmax als Allinq aanwezig, maar niet van HVI.

De compressor is inderdaad door HVI ter beschikking gesteld. Deze functioneert naar behoren, heeft geen gebreken en is jaarlijks gekeurd, aldus HVI.
3.4.
Palmax is niet in de procedure verschenen om verweer te voeren.
<nr>4</nr>De beoordeling
Artikel 7:658 lid 4 BW
4.1.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoeken jegens HVI en Palmax artikel 7:658 lid 4 BW ten grondslag gelegd. Dat artikel leent zich voor toepassing indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, (1) voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn (a) de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en (b) de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede (c) de mate waarin de ‘werkgever’, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s.
4.2.
Voor toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW is tevens vereist (2) dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’ van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht. Daaronder vallen zowel de werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen, maar ook andere werkzaamheden die gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Ook dit zal in een voorkomend geval aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden.

Rechtsverhouding HVI- [verzoeker]
4.3.
Niet kan worden vastgesteld dat HVI als werkgever van [verzoeker] heeft te gelden in de zin van artikel 7:658 BW. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Vast staat dat tussen [verzoeker] en HVI geen arbeidsovereenkomst bestaat. [verzoeker] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor ook verklaard dat hij ten tijde van dit project en het ongeval alleen voor Palmax als ZPP-er werkte en hij van Palmax instructies kreeg. HVI noemt [verzoeker] in dat verband niet. Ook is het ongeval gemeld bij Palmax en fungeerde Palmax als aanspreekpunt voor [verzoeker] . Door [verzoeker] zijn vervolgens geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat ook HVI instructies gaf, toezicht hield en zeggenschap had over de door [verzoeker] uit te voeren werkzaamheden op de werkplaats waaruit moet worden afgeleid dat (ook) HVI als werkgever van [verzoeker] moet worden aangemerkt. Dat er af en toe (een medewerker van) HVI op de werkplaats verscheen om de voortgang van het project te beoordelen, is voor die vaststelling in ieder geval onvoldoende.
4.5.
Dat volgens [verzoeker] door de onduidelijke rol van HVI in het project, hetgeen door HVI overigens wordt bestreden, niet kan worden uitgesloten dat HVI toch moet worden aangemerkt als werkgever van [verzoeker] , volgt de kantonrechter niet. Behalve dat uit die omstandigheid niet kan worden afgeleid dat HVI zeggenschap over of invloed op [verzoeker] en/of de werkplaats had, is de rol van HVI duidelijk genoeg. Zij heeft Palmax ingeschakeld om de graafwerkzaamheden naar eigen goeddunken van Palmax uit te voeren. HVI heeft zich verder niet bemoeid met de invulling en uitvoering van die werkzaamheden en Palmax heeft HVI daarin ook niet gekend, zoals blijkbaar te doen gebruikelijk in de reeds lange samenwerking tussen HVI en Palmax. In lijn daarmee is dat HVI [verzoeker] aanvankelijk ook niet kende. Dat HVI op verzoek van Palmax een compressor aan Palmax ter beschikking heeft gesteld voor de uit te voeren werkzaamheden, stelt het voorgaande niet in een ander daglicht. Deze omstandigheid heeft namelijk niet tot gevolg dat HVI ineens zeggenschap of invloed had over de door [verzoeker] voor Palmax uit te voeren werkzaamheden. Overigens heeft HVI de compressor afgeleverd bij Palmax, die het vervolgens naar de werkplaats, waar [verzoeker] werkzaam was, heeft vervoerd. Dat naast Palmax ook HVI gehouden was aan [verzoeker] veiligheidsinstructies met betrekking tot compressor te geven, volgt de kantonrechter dan ook niet. HVI zou hooguit aangesproken kunnen worden indien de compressor gebrekkig blijkt te zijn, maar dat is gesteld noch gebleken. Bovendien is de rechtsgrond dan een andere, namelijk die in een voorkomend geval moet leiden tot productaansprakelijkheid en dat is in deze procedure niet aan de orde.
4.6.
De twee vereisten van artikel 7:658 lid 4 BW, zoals uiteengezet in de rechtsoverwegingen 4.1. en 4.2., zijn cumulatief. Dit betekent dat als aan één van de twee niet wordt voldaan, het artikel toepassing mist. In het onderhavige geval wordt aan de eerste voorwaarde niet voldaan, zodat de conclusie reeds daarom is dat er geen rechtsverhouding tussen [verzoeker] en HVI kan worden vastgesteld. De verzoeken van [verzoeker] jegens HVI zijn dan ook niet toewijsbaar.

Rechtsverhouding Palmax- [verzoeker]
4.7.
Ten aanzien van Palmax zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen, zodat beslist kan worden zonder haar verweer. De door [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag gelegde feiten staan als niet weersproken in deze procedure vast. Aangezien bedoelde feiten het ingestelde verzoek kunnen dragen, behoort deze als op de wet gegrond en niet onrechtmatig te worden toegewezen. Het verzoek tot vergoeding van de wettelijke rente over de nog bij staat op te maken schade, hoort thuis in die procedure zodat het in deze procedure niet toewijsbaar is. Omdat inmiddels is gebleken van een eindtoestand, is voldoende dat Palmax aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het ongeval. Het verzoek zal worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.

Uitvoerbaar bij voorraad-verklaring
4.8.
De beschikking kan, voor zover de beslissing zich ervoor leent, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Op grond van artikel 1019cc lid 3 Rv kan in de bodemprocedure bij het Gerechtshof namelijk hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking in het deelgeschil, althans tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen. De beslissing of al dan geen sprake is van een werkrelatie tussen partijen, zoals in onderhavige procedure centraal staat, betreft de materiele rechtsverhouding van partijen.

Proceskosten
4.9.
Bij de begroting van de proceskosten dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven. Van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure is evenwel geen sprake, zodat zal worden overgegaan tot begroting van de kosten.
4.10.
HVI heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het uurtarief en de verzochte kantoorkosten. De gemachtigde van [verzoeker] is niet een gespecialiseerd (LSA-) letselschadeadvocaat zodat een dergelijk hoog uurtarief niet redelijk is en de kantoorkosten zijn niet meer van deze tijd, aldus HVI.
4.11.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op in totaal 13,48 uur á € 265,00 per uur ex btw en exclusief 7% kantoorkosten. De kantonrechter is met HVI van oordeel dat het uurtarief gelet op de kwalificaties, althans het ontbreken ervan, van de gemachtigde van [verzoeker] bovenmatig is. Gezien de aard van de zaak en het gehanteerde uurtarief komt de kantonrechter een tijdsbesteding van 13,48 uur (inclusief de zitting) á € 210,00 (ex btw) als redelijk voor. De gemachtigde van [verzoeker] heeft na de betwisting ervan niet nader toegelicht dat en waarom de kantoorkosten in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking moeten komen, zodat deze niet toewijsbaar zijn. Dit betekent dat de kosten zullen worden begroot op (13,48 uur x € 210,00 x 21% btw) € 3.425,27, waarbij nog opgeteld dient te worden het griffierecht van € 87,00 zodat de totale kosten worden begroot op € 3.512,27.
4.12.
Aangezien de aansprakelijkheid van HVI niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en HVI niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door HVI te worden betaald als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan. De aansprakelijkheid van Palmax is wel komen vast te staan, zodat zij tot betaling van de kosten zal worden veroordeeld.
<nr>5</nr>De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Palmax aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] als gevolg van bedrijfsongeval dat op 4 april 2020 plaatsvond heeft geleden;
5.2.
veroordeelt Palmax tot vergoeding van de door [verzoeker] door het ongeval geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.3.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.512,27 en veroordeelt Palmax tot betaling van dat bedrag;
5.4.
verklaart deze beschikking ten aanzien van sub 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.

Artikel delen