Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:11098

Afwijzing van een aanvraag om naturalisatie. Artikel 1 F vluchtelingenverdrag en het al dan niet verlenen van het Nederlanderschap valt niet onder de reikwijdte van het Europees recht.

Rechtbank Den Haag 24 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:11098 text/xml public 2025-06-24T17:09:10 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-06-24 AWB 25/347 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Groningen Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:11098 text/html public 2025-06-24T17:08:17 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:11098 Rechtbank Den Haag , 24-06-2025 / AWB 25/347
Afwijzing van een aanvraag om naturalisatie. Artikel 1 F vluchtelingenverdrag en het al dan niet verlenen van het Nederlanderschap valt niet onder de reikwijdte van het Europees recht.

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 25/347
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?> [naam 1], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),

en
de minister van Asiel en Migratie.
(gemachtigde: mr. I. van Es)
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers aanvraag om naturalisatie.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 25 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 december 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de minister het verzoek van eiser om naturalisatie terecht heeft afgewezen.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Waar gaat de zaak over?
3.1
Bij besluit van 25 juni 2024 heeft de minister het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). In de handleiding voor toepassing van de RWN is neergelegd dat het verzoek wordt afgewezen als artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Ook heeft eiser geen verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter. Eiser heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, geldig tot 27 maart 2025. Op het verblijfsdocument dat op 10 juli 2023 is afgegeven staat abusievelijk de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ vermeld. Het besluit van 25 april 2023 is echter leidend. Om die reden zijn er bedenkingen tegen het verblijf van eiser voor onbepaalde tijd in Nederland. De minister ziet verder geen redenen om gebruik te maken van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 10 van de RWN.
3.2
In het bestreden besluit van 10 december 2024 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. In dit besluit wijst de minister op het besluit van 2 september 2024, waarbij de minister het bezwaar tegen de inwilligende beslissing ongegrond heeft verklaard. De minister heeft in het besluit van 2 september 2024 uitgelegd waarom aan eiser geen verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, is verleend. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt aan vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingeverdrag is tegengeworpen een verblijfsvergunning met een tijdelijk karakter verleend. Verlening van het Nederlanderschap is niet mogelijk, aldus de minister.

Gronden beroep
4.1
Eiser is het daar niet mee eens en voert aan dat de minister ten onrechte niet heeft onderzocht of het gevaar voor de openbare orde nog actueel is. Eiser wijst op een arrest van het Hof van Justitie van 9 februari 2023 (ECLI:EU:2023:77). De rechtbank volgt eiser hierin niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat het al dan niet verlenen van het Nederlanderschap niet onder de reikwijdte van het Europees recht valt. Het al dan niet verlenen van het Nederlanderschap is geregeld in het nationale recht. Het beroep van eiser op het actualiteitsvereiste als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie treft om die reden geen doel en slaagt dus niet.
4.2
Verder voert eiser aan, kort samengevat, dat hem ten onrechte artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Eiser wijst in dit verband op het tijdsverloop. Volgens eiser vormt hij geen gevaar voor de openbare orde. Ook dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Of artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag al dan niet terecht is of blijft tegengeworpen ligt niet ter toetsing voor bij een procedure tegen het afwijzen van een aanvraag om naturalisatie.
4.3
Ook het betoog van eiser dat uit niets blijkt dat de verleende vergunning een tijdelijk karakter heeft, treft geen doel. De rechtbank wijst in dit verband op het besluit van 2 september 2024 waartegen voor zover bekend geen beroep is ingediend. De rechtbank wijst in dit verband verder op de toelichting bij artikel 8, eerste lid en onder b, RWN staat: Dit artikellid strekt ertoe te waarborgen dat het vreemdelingenbeleid en het naturalisatiebeleid met elkaar in overeenstemming zijn. De verlening van het Nederlanderschap mag het vreemdelingenbeleid immers niet doorkruisen.
4.4
In wat eiser heeft aangevoerd in zijn bezwaarschrift ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep van eiser op de hoorplicht faalt daarom ook.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het beroep is ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen