ECLI:NL:RBDHA:2025:13770text/xmlpublic2025-08-11T11:30:072025-07-28Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Den Haag2025-04-30C/09/674172 / HA ZA 24-893UitspraakEerste aanleg - enkelvoudigNLDen HaagCiviel recht; VerbintenissenrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:13770text/htmlpublic2025-08-11T11:29:272025-08-11Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBDHA:2025:13770 Rechtbank Den Haag , 30-04-2025 / C/09/674172 / HA ZA 24-893 Bestuurdersaansprakelijkheid.
RECHTBANK Den Haag Team Handel Zaaknummer: C/09/674172 / HA ZA 24-893 Vonnis van 30 april 2025 in de zaak van ALLSAFE GROUP B.V., te Weesp, gemeente Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. S.K. Tuithof, tegen 1 [bedrijfsnaam 1] B.V., te Den Haag,2. [naam 1] , te Den Haag,3. [bedrijfsnaam 2] B.V., te Den Haag, gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei. Eisende partij wordt hierna Allsafe genoemd. Gedaagden partijen worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd en ieder afzonderlijk respectievelijk [bedrijfsnaam 1] , [naam 1] en [bedrijfsnaam 2] . 1Inleiding1.1. Allsafe vordert in deze procedure de betaling van schadevergoeding. Allsafe heeft een vordering op [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 3] ), ter zake een huurschuld. [bedrijfsnaam 1] en [naam 1] (indirect) zijn aandeelhouder in [bedrijfsnaam 3] en waren dat ook in de zomer van 2023. Allsafe verwijt [gedaagden] dat [bedrijfsnaam 3] in de zomer van 2023 haar onderneming heeft overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] , zonder dat [bedrijfsnaam 2] daarvoor een koopprijs heeft betaald, althans dat de betaalde koopprijs niet bij [bedrijfsnaam 3] terecht is gekomen. Als gevolg hiervan is de betaling van de vordering van Allsafe op [bedrijfsnaam 3] gefrustreerd. Hiervan kunnen [bedrijfsnaam 1] en [naam 1] volgens Allsafe een ernstig verwijt worden gemaakt, terwijl [bedrijfsnaam 2] van de wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van [bedrijfsnaam 3] heeft geprofiteerd. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] in de zomer van 2023 niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens Allsafe en zij zal de vorderingen van Allsafe afwijzen. 2De procedure2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 oktober 2024, met producties;
- de akte vermeerdering van eis tevens overlegging nadere producties, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 22 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 19 februari 2025;
- de brief van 6 februari 2025 namens [gedaagden] met producties;
- de e-mail van rechtbank van 11 februari 2025 met het verzoek om nadere stukken te overleggen;
- de brief van 17 februari 2025 namens [gedaagden] , met productie 13;
- de akte overlegging producties namens [gedaagden] , met producties 14 en 15;
- de antwoordakte namens Allsafe;
- de antwoordakte namens [gedaagden] met een productie. 2.2. Op 19 februari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht, die in het procesdossier zijn toegevoegd. Van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt, die eveneens in het procesdossier zijn gevoegd. 2.3. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. 3De feiten3.1.
[naam 2] (hierna vader [naam 2] ) houdt alle aandelen in [bedrijfsnaam 2] . Vader [naam 2] is in de periode van 1987 tot 16 oktober 2008 (deels indirect via [bedrijfsnaam 2] ) directeur en aandeelhouder geweest van [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 3] ). Op 16 oktober 2008 heeft [naam 1] [bedrijfsnaam 3] overgenomen van zijn vader. Hij is via [bedrijfsnaam 1] directeur en aandeelhouder geworden van [bedrijfsnaam 3] . 3.2.
[bedrijfsnaam 3] handelde in tweedehands auto’s. Een deel van de auto’s die [bedrijfsnaam 3] verhandelde had zij in eigendom, een deel had zij in consignatie. [bedrijfsnaam 3] beschikte over een kredietfaciliteit ter hoogte van € 125.000 bij ING. Ter zekerheid rustte er een pandrecht op alle bedrijfsactiva die eigendom waren van [bedrijfsnaam 3] , waaronder de te verhandelen tweedehands auto’s. 3.3.
[bedrijfsnaam 3] huurde sinds 2005 een autoshowroom aan de [adres 1] te [plaats] . Allsafe is medio 2016 eigenaar geworden van deze autoshowroom. 3.4. Op 23 mei 2023 heeft [bedrijfsnaam 2] haar doelomschrijving in de KvK gewijzigd in handel in auto’s. Op 10 juni 2023 is het adres van [bedrijfsnaam 2] gewijzigd in [adres 2] te [plaats] . Op deze plek is een showroom. [bedrijfsnaam 2] is vervolgens onder de naam [bedrijfsnaam 4] in tweedehands auto’s gaan handelen. Zij is vanaf juni 2023 zelf tweedehands auto’s gaan inkopen. 3.5. Omdat een huurachterstand was ontstaan heeft Allsafe in 2023 een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen [bedrijfsnaam 3] bij de kantonrechter te Den Haag. [bedrijfsnaam 3] heeft in de procedure verweer gevoerd en onder meer aangevoerd dat zij last heeft ondervonden van verbouwingswerkzaamheden door Allsafe rondom het pand en dat de coronacrisis en de energiecrisis veel impact hebben gehad op haar bedrijfsvoering. Op 6 juni 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de kantonrechter te Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter gezegd dat zij de vordering van Allsafe tot het betalen van de achterstallige huur zal toewijzen. Op 6 juli 2023 heeft de kantonrechter vonnis gewezen en [bedrijfsnaam 3] veroordeeld tot het betalen aan Allsafe van een bedrag van € 247.949, te verhogen met de wettelijke handelsrente, een contractuele boete, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. 3.6. Op 9 juli 2023 heeft Allsafe de huurovereenkomst met [bedrijfsnaam 3] voor de autoshowroom aan de [adres 1] opgezegd tegen 31 december 2023. Op 11 juli 2023 heeft Allsafe het vonnis van de kantonrechter van 6 juli 2023 aan [bedrijfsnaam 3] betekend. Op basis van een gelegd conservatoir beslag heeft Allsafe een bedrag ontvangen van € 32.951,64, waarvan een bedrag van € 32.700 onder een door [bedrijfsnaam 3] afgegeven bankgarantie viel. 3.7. In juli 2023 heeft [bedrijfsnaam 3] de autoshowroom aan de [adres 1] ontruimd. De op dat moment in de autoshowroom aanwezige auto’s zijn overgebracht naar de door [bedrijfsnaam 2] gehuurde showroom aan de [adres 2] . Daarna heeft [bedrijfsnaam 3] geen activiteiten meer ontplooit. 3.8. Bij brief van 31 juli 2023 heeft ING [bedrijfsnaam 3] bericht dat Vesting Finance het beheer van het dossier van [bedrijfsnaam 3] bij ING zal overnemen. 3.9. Bij brief van 2 augustus 2023 heeft Vesting Finance, namens ING, de kredietrelatie met [bedrijfsnaam 3] beëindigd. In de brief is onder meer opgenomen dat de uitstaande schuld van [bedrijfsnaam 3] op dat moment € 124.587,97 bedraagt en dat, indien dit bedrag niet kan worden betaald, een onderhandse of gedwongen verkoop van de activa waarop een pandrecht van ING rust, kan gaan plaatsvinden. 3.10. Op 15 augustus 2023 is een taxatiebureau namens Vesting Finance in de showroom aan de [adres 2] op bezoek geweest. De aanwezige wagenvoorraad van [bedrijfsnaam 3] en de aanwezige wagenvoorraad van [bedrijfsnaam 4] is gewaardeerd. Hiervan is een verslag uitgebracht. In dit verslag is onder meer op de eerste pagina opgenomen dat op 15 augustus 2023 rollend materiaal aanwezig was – bedrijfsauto, aanhangwagen en personenauto – dat aan [bedrijfsnaam 3] kon worden toegeschreven, met een onderhandse verkoopwaarde van totaal € 40.500. In het rapport is ook een voorraadlijst opgenomen. In deze voorraadlijst zijn zestien auto’s met vermelding kenteken opgenomen onder het kopje [bedrijfsnaam 4] , vier auto’s met vermelding kenteken onder het kopje voorraad in consignatie en drie auto’s met vermelding kenteken onder het kopje [bedrijfsnaam 3] . Bij deze laatste drie auto’s is met de pen een waarde bijgeschreven die ook op de eerste pagina is opgenomen bij de waarde van de daar vermeldde auto’s. 3.11. Bij brief van 12 oktober 2023 aan [bedrijfsnaam 2] heeft Vesting Finance onder meer het volgende geschreven:
“Op 10 oktober jl. hebben wij namens u een betalingsvoorstel ontvangen van uw adviseur (…). Wij gaan akkoord met een directe betaling van € 40.000, gebaseerd op de nog aanwezige activa en voorraad. U kunt dit bedrag uiterlijk 16 oktober 2023 overmaken naar de rekening (…) ten name van [bedrijfsnaam 3] B.V.. Voor de restschuld gaan wij gedurende 6 maanden akkoord met een aflossing van minimaal € 2.500,00 per maand, vooruitlopend op de herfinanciering die u wilt regelen.” 3.12.
[bedrijfsnaam 3] heeft het restant van het bedrag waartoe zij in het vonnis van 6 juli 2023 is veroordeeld nooit aan Allsafe betaald. Daarnaast heeft zij nog schulden aan de Belastingdienst en het UWV. [bedrijfsnaam 3] is met de Belastingdienst en het UWV in gesprek om te komen tot een vaststellingsovereenkomst waarin wordt overeengekomen dat zij hun vorderingen buiten invordering stellen. 4Het geschil in conventie 4.1. Allsafe vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, na vermeerdering van eis bij akte en vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling, de hoofdelijke veroordeling van gedaagden:
I. om aan Allsafe te betalen een bedrag van € 295.008,27, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
II. in de kosten naar de Wet, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van Allsafe;
III. in de nakosten;
IV. in de kosten van executoriale maatregelen van het vonnis van 6 juli 2023 van € 1.026,94 P.M. althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
V. in de kosten van de conservatoire maatregelen van € 10.021,02, althans een in goede justitie te bepalen bedrag. 4.2. Allsafe doet een beroep op bestuurdersaansprakelijkheid. Zij verwijt [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] als (indirect) bestuurders van [bedrijfsnaam 3] dat [bedrijfsnaam 3] haar onderneming, subsidiair alle activa heeft overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] zonder dat [bedrijfsnaam 2] daarvoor een koopsom heeft betaald aan [bedrijfsnaam 3] , terwijl Allsafe als enige crediteur is achtergebleven, althans dat [bedrijfsnaam 2] wel een koopsom zal hebben betaald maar dat die koopsom niet is gebruikt om Allsafe te betalen, maar is weggesluisd. Daartoe stelt Allsafe onder meer (i) dat de voorraad van [bedrijfsnaam 3] in juni 2023 nog maar uit 22 auto’s bestond, terwijl [bedrijfsnaam 3] eerder 80 tot 90 occasions op voorraad had, (ii) dat [bedrijfsnaam 3] minimaal 18 auto’s die op haar naam stonden, met een waarde van € 147.483, in juni 2023 op naam van [bedrijfsnaam 2] heeft gezet, (iii) dat [bedrijfsnaam 2] de werknemers van [bedrijfsnaam 3] heeft overgenomen plus het e-mail adres, (iv) dat op de website van [bedrijfsnaam 4] de bedrijfshistorie van [bedrijfsnaam 3] is vermeld, (v) dat op de website van [bedrijfsnaam 4] en op haar facebookpagina is opgenomen dat [naam 1] haar contactpersoon is, (vi) dat [bedrijfsnaam 4] hetzelfde logo en dezelfde telefoonnummers gebruikt als [bedrijfsnaam 3] en (vii) dat de bedrijfsnamen [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] sterk gelijkend zijn. Daarnaast heeft Allsafe nog gesteld dat [bedrijfsnaam 3] in juni 2023 drie auto’s met een waarde van € 73.997 heeft overgeschreven op naam van derden, dat [bedrijfsnaam 4] deze auto’s in juli 2023 op haar website te koop heeft aangeboden, maar dat [bedrijfsnaam 3] daarvoor nooit een koopsom heeft ontvangen. 4.3. Allsafe verwijt [bedrijfsnaam 2] dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Allsafe omdat zij heeft geprofiteerd van wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad van [bedrijfsnaam 3] . De wanprestatie van [bedrijfsnaam 3] bestaat eruit dat zij de openstaande vordering van Allsafe niet heeft betaald. De onrechtmatige daad bestaat eruit dat zij opzettelijk het schuldeisersverhaal van Allsafe heeft gefrustreerd door [bedrijfsnaam 3] leeg te halen, waardoor geen bedrijfsactiviteiten meer konden worden ontplooid. Als [bedrijfsnaam 3] geen wanprestatie of onrechtmatige daad had gepleegd, dan waren de bedrijfsgoederen van [bedrijfsnaam 3] niet overgedragen, zonder dat daar een redelijke vergoeding tegenover stond. [bedrijfsnaam 2] was van de hele gang van zaken bij [bedrijfsnaam 3] op de hoogte, vader [naam 2] was betrokken bij de procedure bij de kantonrechter en [bedrijfsnaam 2] heeft de activa overgenomen, zonder daar een vergoeding voor te betalen, hetgeen wijst op opzet en/of medewerking aan de intentie om de mogelijkheid van een nieuw bankbeslag te frustreren. 4.4. Gedaagden hebben verweer gevoerd. Het ging al langere tijd niet goed met [bedrijfsnaam 3] . Onder andere de overname van de huurovereenkomst door Allsafe heeft vanaf 2015 voor problemen gezorgd. Allsafe was bezig met verbouwingen, waardoor de showroom minder goed bereikbaar was. Ook ontstonden er lekkages. Daarna kwam Corona. Beide omstandigheden hebben ervoor gezorgd dat de omzet terugliep. Vanaf de eerste lockdown heeft [bedrijfsnaam 3] nog maar de helft van de huur betaald, mede waardoor een huurschuld is ontstaan. Allsafe vorderde betaling van de huurachterstand en ontruiming van de showroom. Na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter hebben gedaagden de showroom inderdaad ontruimd en de aanwezige auto’s overgebracht naar de door [bedrijfsnaam 2] gehuurde showroom aan de [adres 2] . Omdat [bedrijfsnaam 3] , als gevolg van de ontruiming, geen eigen adres meer had, moesten de auto’s bij de RDW van haar naam. De auto’s zijn toen op naam van [bedrijfsnaam 2] gezet. Op de auto’s rustte een pandrecht. Hierover is contact geweest met ING.
[bedrijfsnaam 2] was inmiddels in de verkoop van tweedehands auto’s gestapt. Zij is weer auto’s gaan inkopen. De gelden die zij hiervoor nodig had, heeft zij verworven door de verkoop van onroerend goed. In augustus 2023 heeft Vesting Finance de door [bedrijfsnaam 3] aan [bedrijfsnaam 2] overgedragen auto’s laten taxeren. In oktober 2023 heeft [bedrijfsnaam 2] overeenstemming bereikt met Vesting Finance. Zij is overeengekomen een bedrag van € 125.000 te betalen, waarvan € 40.000 ineens, en de rest in termijnen. Gedaagden stellen dat het pandrecht op de auto’s is blijven rusten, ter zekerheid voor de betaling van de koopprijs van € 125.000. in reconventie 4.5.
[gedaagden] vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. opheffing van de door Allsafe gelegde beslagen;
II. het gebod aan Allsafe om zich te onthouden van verdere conservatoire beslagleggingen terzake de vorderingen aangeduid in de beslissing tot beslagverlof van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2024 tussen procespartijen en het gebod aan Allsafe de beslagen, voor zover niet opgeheven door de rechtbank, uiterlijk binnen twee dagen na de datum van dit vonnis, althans binnen twee dagen na betekening op te heffen;
IIII. de bepaling dat Allsafe in geval van een overtreding van het onder II. bedoelde gebod en verbod een dwangsom verbeurt van € 5.000 per overtreding per dag, alsmede voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
IV. met veroordeling van Allsafe in de proceskosten. 4.6.
[gedaagden] leggen aan hun vordering ten grondslag dat zij niets verschuldigd zijn aan Allsafe en dat het beslag hen hindert in hun bedrijfsactiviteiten. 4.7. Allsafe heeft zich verweerd en aangevoerd dat haar vorderingen op [gedaagden] reden zijn om het beslag niet op te heffen. in conventie en in reconventie 4.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan. 5De beoordeling in conventie Feitelijke gang van zaken 5.1. Centrale stelling van Allsafe is dat [bedrijfsnaam 3] haar onderneming heeft overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] zonder daarvoor een vergoeding te betalen, althans dat de daarvoor betaalde vergoeding is weggesluisd. [gedaagden] hebben niet weersproken dat [bedrijfsnaam 2] dezelfde bedrijfsactiviteiten uitvoert als [bedrijfsnaam 3] eerder. Daarbij gebruikt [bedrijfsnaam 2] inderdaad de telefoonnummers van [bedrijfsnaam 3] , het logo van [bedrijfsnaam 3] en vermeldt zij op haar website de bedrijfshistorie van [bedrijfsnaam 3] . Zij heeft ook dezelfde drie werknemers in dienst die eerder bij [bedrijfsnaam 3] in dienst waren, namelijk vader [naam 2] , [naam 1] en de zoon van [naam 1] . Evenmin is in geschil dat vader [naam 2] en [naam 1] hierover in de zomer van 2023 afspraken hebben gemaakt. Allsafe had de huurovereenkomst met [bedrijfsnaam 3] opgezegd, waarna [bedrijfsnaam 3] de showroom heeft ontruimd. De auto’s zijn vervolgens op naam van [bedrijfsnaam 2] gezet. In geschil is welke auto’s [bedrijfsnaam 3] aan [bedrijfsnaam 2] heeft overgedragen en of en op welke wijze [bedrijfsnaam 2] daarvoor een koopprijs heeft betaald. Overgedragen auto’s 5.2. Allsafe heeft een lijst van achttien auto’s met vermelding van kenteken overgelegd die [bedrijfsnaam 3] volgens haar in juni 2023, vlak voor en vlak na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op naam van [bedrijfsnaam 2] heeft gezet en die [bedrijfsnaam 2] in juli 2023 op haar website te koop heeft gezet. Allsafe heeft verder drie auto’s genoemd die zijn overgedragen aan derden, die in juli 2023 op de website van [bedrijfsnaam 2] te koop zijn aangeboden. 5.3.
[gedaagden] hebben zelf een lijst van zeventien door [bedrijfsnaam 3] aan [bedrijfsnaam 2] overgedragen auto’s met vermelding van kenteken overgelegd en aan die auto’s een waarde toegekend van € 117.500. Op deze lijst staan onder meer vijf auto’s die ook op de lijst van Allsafe staan, voor het overige zijn het andere auto’s. [gedaagden] hebben verder stukken overgelegd waaruit volgt dat [bedrijfsnaam 2] zes van de achttien door Allsafe genoemde auto’s van derden heeft gekocht of ingeruild heeft gekregen. Deze heeft [bedrijfsnaam 3] dus niet aan [bedrijfsnaam 2] overgedragen. De andere drie auto’s die Allsafe heeft genoemd, waren auto’s die [bedrijfsnaam 3] volgens [gedaagden] in consignatie had. Daarvan heeft zij nooit de eigendom gehad en daarop heeft Allsafe zich dus nooit kunnen verhalen. 5.4. Gelet op dit een en ander staat tussen partijen vast dat van de achttien door Allsafe genoemde auto’s [bedrijfsnaam 3] er vijf inderdaad aan [bedrijfsnaam 2] heeft overgedragen, dat [bedrijfsnaam 2] er zes van derden heeft gekocht of ingeruild heeft gekregen en dat dus van zeven auto’s niet duidelijk is hoe [bedrijfsnaam 2] die in juli 2023 in eigendom heeft gekregen. De zes auto’s die [bedrijfsnaam 2] zelf van derden heeft gekocht, blijven verder buiten beschouwing. Volgens Allsafe vertegenwoordigen de vijf auto’s die [bedrijfsnaam 2] van [bedrijfsnaam 3] heeft overgenomen en de zeven auto’s waarvan niet duidelijk is of [bedrijfsnaam 2] die van [bedrijfsnaam 3] heeft overgenomen, in totaal een waarde van € 108.987. Door [bedrijfsnaam 2] voor de auto’s betaalde vergoeding 5.5. Uit de overgelegde stukken volgt dat [gedaagden] in juli 2023 contact hebben gehad met ING. Tussen partijen is niet in geschil dat ING een kredietfaciliteit aan [bedrijfsnaam 3] had verstrekt van € 125.000 en dat ter zekerheid van de terugbetaling ING een pandrecht had op de voorraad van [bedrijfsnaam 3] . Uit de brief van 2 augustus 2023 van Vesting Finance, aan wie ING de afhandeling van het krediet had overgedragen, volgt dat Vesting Finance het krediet van ING had opgezegd. Vesting Finance heeft vervolgens op 15 augustus 2023 de voorraad van [bedrijfsnaam 3] getaxeerd. Uit het rapport van deze taxatie volgt dat Vesting Finance heeft geconstateerd dat op dat moment nog drie auto’s aanwezig waren uit de voorraad van [bedrijfsnaam 3] . Deze drie auto’s komen ook voor op de door Allsafe en [gedaagden] overgelegde lijsten als auto’s die [bedrijfsnaam 3] aan [bedrijfsnaam 2] heeft overgedragen. Deze auto’s zijn gewaardeerd op € 40.500. 5.6. Uit de brief van Vesting Finance van 12 oktober 2023 volgt dat er een overeenkomst is gesloten tussen [bedrijfsnaam 2] en Vesting Finance over de afwikkeling van het krediet van ING. In de brief wordt specifiek vermeld dat een bedrag van € 40.000 ineens moet worden betaald, gebaseerd op de nog aanwezige activa en voorraad. De restschuld zal worden afbetaald in maandelijkse termijnen. [gedaagden] hebben gesteld dat [bedrijfsnaam 2] het hele bedrag van € 125.000 zal aflossen en uit overgelegde bankafschriften volgt ook dat [bedrijfsnaam 2] gedurende maanden een bedrag van € 2.500 aan Vesting Finance heeft betaald. 5.7. Gelet op dit een en ander concludeert de rechtbank dat [bedrijfsnaam 2] de schuld van [bedrijfsnaam 3] aan ING heeft overgenomen en dat zij deze schuld aflost. Bestuurdersaansprakelijkheid 5.8. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, zoals in dit geval [bedrijfsnaam 3] die haar schuld aan Allsafe niet betaalt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. 5.9. Het antwoord op de vraag of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als hiervoor bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In dat geval kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser in ieder geval aansprakelijk worden gehouden als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. In dit geval draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal. 5.10. Allsafe heeft onvoldoende feiten en of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat de gang van zaken in de zomer van juni 2023 kan worden gekwalificeerd als frustratie van verhaal en dat [bedrijfsnaam 1] en [naam 1] hiervan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. 5.11. Geconfronteerd met teruglopende bedrijfsresultaten en een hoog opgelopen huurschuld heeft [bedrijfsnaam 3] kennelijk in 2023 besloten haar bedrijfsactiviteiten op enig moment te beëindigen en haar voorraad terug te laten lopen. Onweersproken heeft Allsafe gesteld dat waar [bedrijfsnaam 3] eerst 80 tot 90 auto’s in voorraad had, deze voorraad in de zomer van 2023 was teruggebracht tot ongeveer 22 auto’s. Op 6 juni 2023 heeft de kantonrechter [bedrijfsnaam 3] gemeld dat de huurschuld aan Allsafe in een vonnis zou worden vastgelegd en dat zij zou worden veroordeeld om de huurschuld te betalen. Vervolgens heeft Allsafe de huurovereenkomst opgezegd. Dat [bedrijfsnaam 3] op dat moment heeft besloten om haar activiteiten daadwerkelijk te staken, is niet iets waarvan haar bestuurders een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. 5.12. Binnen de familie is kennelijk besloten om wel actief te blijven in de tweedehands autohandel. Daartoe heeft vader [naam 2] in juni 2023 de doelomschrijving van [bedrijfsnaam 2] aangepast, en heeft [bedrijfsnaam 2] in dezelfde maand een showroom gehuurd en is auto’s gaan inkopen. Ook heeft [bedrijfsnaam 2] [naam 1] en diens zoon in dienst genomen.
Verder heeft [bedrijfsnaam 2] een gelijksoortige naam gekozen en logo, telefoonnummers en bedrijfsgeschiedenis van [bedrijfsnaam 3] overgenomen. [bedrijfsnaam 2] heeft voor dit alles geen vergoeding betaald aan [bedrijfsnaam 3] . Dit is wellicht onder de omstandigheden niet handig, maar daarbij is naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake geweest van ernstig verwijtbaar handelen. Vader was eerst eigenaar van het bedrijf en heeft dit in 2008 overgedragen aan zoon. Vader is vervolgens weer een autobedrijf begonnen. Het zal logisch hebben geleken om de bedrijfshistorie, telefoonnummers en de werknemers over te nemen. Het was wellicht terecht geweest, indien [bedrijfsnaam 2] daarvoor een bedrag aan [bedrijfsnaam 3] had betaald. Uit de door [gedaagden] overgelegde stukken volgt echter dat [bedrijfsnaam 3] nog een schuld aan de Belastingdienst en UWV had van ongeveer € 85.000. Deze schulden zijn preferent aan de schuld van Allsafe. Dit betekent dat zelfs als [bedrijfsnaam 2] een vergoeding had betaald, het onwaarschijnlijk is dat Allsafe zich op deze vergoeding had kunnen verhalen. 5.13. Ten aanzien van vijf auto’s staat tussen partijen vast dat [bedrijfsnaam 2] deze in juli 2023 van [bedrijfsnaam 3] heeft overgenomen. Allsafe heeft nog zeven auto’s genoemd, die [bedrijfsnaam 2] van [bedrijfsnaam 3] heeft overgenomen, maar dat is tussen partijen niet vast komen te staan. Volgens Allsafe vertegenwoordigen de vijf en zeven auto’s tezamen een waarde van € 108.987. [gedaagden] hebben gesteld dat [bedrijfsnaam 3] zeventien auto’s heeft overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] met een waarde van € 117.550. 5.14. Op grond van de financieringsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 3] en ING rustte op de auto’s in eigendom van [bedrijfsnaam 3] een pandrecht ten behoeve van ING. [bedrijfsnaam 2] heeft met Vesting Finance, die namens ING handelde, een overeenkomst gesloten dat zij de schuld van [bedrijfsnaam 3] aan ING van € 125.000 zou afbetalen. De rechtbank verwijst naar de brief van Vesting Finance van 12 oktober 2023. 5.15. Een en ander betekent dat zelfs als de rechtbank Allsafe volgt in haar stellingen dat [bedrijfsnaam 3] twaalf auto’s aan [bedrijfsnaam 2] heeft overgedragen, en [bedrijfsnaam 3] dus in juli 2023 twaalf auto’s met een waarde volgens Allsafe van € 108.987 in eigendom had, Allsafe zich niet op deze auto’s had kunnen verhalen om haar vordering op [bedrijfsnaam 3] te innen. Op de auto’s rustte immers een pandrecht. Met de overdracht van de auto’s aan [bedrijfsnaam 2] en de daarop volgende afspraak dat [bedrijfsnaam 2] de schuld aan ING zou aflossen, is het verhaal van Allsafe dan ook niet gefrustreerd. 5.16. Allsafe heeft nog gewezen op drie andere auto’s met een waarde van € 73.997 die [bedrijfsnaam 3] aan [bedrijfsnaam 2] zouhebben overgedragen. [gedaagden] hebben aangevoerd dat [bedrijfsnaam 3] die auto’s in consignatie had en dat Allsafe zich derhalve nooit op die auto’s had kunnen verhalen. Uit het taxatierapport van Vestging Finance volgt dat [bedrijfsnaam 3] deze auto’s inderdaad in consignatie had. Gelet hierop had het op de weg van Allsafe gelegen om haar stellingen dat zij in haar verhaal is gefrustreerd doordat [bedrijfsnaam 2] deze auto’s is gaan verkopen, nader toe te lichten. Dit heeft zij niet gedaan, waardoor de rechtbank deze drie auto’s buiten beschouwing laat. 5.17. Gelet op dit een en ander concludeert de rechtbank dat het verhaal van Allsafe van haar vordering op [bedrijfsnaam 3] door de gang van zaken niet is gefrustreerd. Van enig verwijtbaar handelen van [bedrijfsnaam 1] en [naam 1] is dan ook geen sprake. De rechtbank zal de vorderingen jegens [bedrijfsnaam 1] en [naam 1] afwijzen. Aansprakelijkheid [bedrijfsnaam 2] 5.18. Aan haar vordering jegens [bedrijfsnaam 2] heeft Allsafe ten grondslag gelegd dat door de gang van zaken het verhaal van Allsafe is gefrustreerd. De rechtbank heeft onder 4.18. geconcludeerd dat geen sprake is geweest van frustratie van verhaal van Allsafe. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat [bedrijfsnaam 3] onrechtmatig heeft gehandeld en evenmin dat [bedrijfsnaam 2] van dit onrechtmatige handelen van [bedrijfsnaam 3] heeft geprofiteerd. De rechtbank zal dan ook tevens de vordering van Allsafe jegens [bedrijfsnaam 2] afwijzen. Proceskosten 5.19. Allsafe is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op: - griffierecht € 6.617 - salaris advocaat € 5.428 (2 punten à € 2.714, tarief VI) - nakosten € 139 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 12.184 5.20. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. in reconventie 5.21. De rechtbank zal de vorderingen van Allsafe in conventie afwijzen. Er bestaat daarom geen grond voor het gelegde conservatoir beslag. Het door Allsafe gelegde conservatoire beslag op de eigendommen van [gedaagden] en onder derden op vorderingen op [gedaagden] zal dan ook worden opgeheven. 5.22.
[gedaagden] hebben tevens gevorderd dat de rechtbank Allsafe verbiedt om op dezelfde grondslag conservatoir beslag te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde verbod om opnieuw conservatoire beslagen te mogen leggen ten laste van [gedaagden] voor de vorderingen in conventie te ver strekt. Er bestaat onvoldoende grond om Allsafe te verbieden in de toekomst, wanneer de omstandigheden wellicht gewijzigd zijn, gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid tot het leggen van conservatoir beslag. Wel rust op Allsafe op grond van artikel 21 Rv de verplichting om bij een eventueel hernieuwd verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagden] melding te maken van de inhoud van dit vonnis, alsmede van haar het eerdere beslagrekesten, een en ander conform het bepaalde in de Beslagsyllabus. Allsafe zal dan ook aan een eventueel nieuw beslagrekest in het kader van deze vordering dit vonnis moeten hechten. 5.23. Ieder van partijen is deels in het gelijk gesteld. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in dien zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. 6De beslissing De rechtbank: in conventie 6.1. wijst de vorderingen van Allsafe af; 6.2. veroordeelt Allsafe in de proceskosten van € 12.184, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en veroordeelt Allsafe tot betaling van € 92 plus de kosten van betekening als Allsafe niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald; 6.3. verklaart de veroordeling onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad; in reconventie 6.4. heft het door Allsafe op de eigendommen van [gedaagden] en op de vorderingen van derden op [gedaagden] gelegde conservatoire (derden)beslag op; 6.5. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt; 6.6. verklaart de beslissing onder 6.4. uitvoerbaar bij voorraad; 6.7. wijst af het meer of anders gevorderde; Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.