Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:6266

voorlopige voorziening, Dublin Polen, recente ontwikkelingen, interstatelijk vertrouwensbeginsel, meervoudige kamer, voorlopige voorziening toegewezen.

Rechtbank Den Haag 17 April 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:6266 text/xml public 2025-04-17T17:00:10 2025-04-15 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-04-15 NL25.4765 Uitspraak Voorlopige voorziening NL Arnhem Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6266 text/html public 2025-04-15T13:02:11 2025-04-17 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:6266 Rechtbank Den Haag , 15-04-2025 / NL25.4765
voorlopige voorziening, Dublin Polen, recente ontwikkelingen, interstatelijk vertrouwensbeginsel, meervoudige kamer, voorlopige voorziening toegewezen.

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.4765
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2025 in de zaak tussen
[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.L. Saija),

en
de minister van Asiel en Migratie
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend hangende zijn beroep tegen het besluit van 30 januari 2025 waarin de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met de zaak NL25.4764 en NL25.9032, op 2 april 2025 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek in de bodemprocedure en in de voorlopige voorzieningenprocedure gesloten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De gemachtigde van verzoeker heeft op 1 april 2025 aanvullende gronden overgelegd. Hierin is verwezen naar de risico’s van de ontwikkelingen dat Polen van plan is het recht op asiel (tijdelijk) af te schaffen. De gemachtigde van verzoeker heeft er daarbij op gewezen dat deze voorgenomen wijzigingen op 21 februari 2025 zijn aangenomen door het Poolse (lagere) parlement.
2.1.
De vraag of de minister voor Polen, gelet op deze ontwikkelingen, nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wordt door een meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats beoordeeld in een andere, nog op zitting te behandelen zaak. De uitspraak van de meervoudige kamer kan gevolgen hebben voor het beroep van verzoeker. Het beroep van verzoeker wordt daarom aangehouden in afwachting van de uitkomst van die uitspraak. Het verzoek strekt er slechts toe dat de verzoeker gedurende de behandeling van zijn beroep niet wordt uitgezet. Dat is niet meer dan het in stand laten van de huidige situatie, omdat hij nog in Nederland verblijft. Het belang van verzoeker om de behandeling van zijn beroep in Nederland te mogen afwachten weegt zwaarder dan het belang van de minister om verzoeker voor die tijd te kunnen zetten.

3. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.

4. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:

wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat is beslist op het beroep;

veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.814,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel delen