ECLI:NL:RBDHA:2025:6815
bewaring, vervolgberoep, zicht op uitzetting Algerije, geen inspanningen eiser, verzwaarde belangenafweging nog niet aan de orde, beroep ongegrond.
Rechtbank Den Haag 23 April 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:6815
text/xml
public
2025-04-23T17:28:04
2025-04-23
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2025-04-23
NL25.18066
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Middelburg
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6815
text/html
public
2025-04-23T16:59:33
2025-04-23
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2025:6815 Rechtbank Den Haag , 23-04-2025 / NL25.18066
bewaring, vervolgberoep, zicht op uitzetting Algerije, geen inspanningen eiser, verzwaarde belangenafweging nog niet aan de orde, beroep ongegrond.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18066
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Procesverloop
Verweerder heeft op 8 november 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 23 april 2025 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Middelburg van 22 november 2024. Vervolgens zijn er vervolgberoepen ingediend. Verwezen wordt naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 december 2024, 24 januari 2025, 28 februari 2025 en 24 maart 2025. Uit deze laatste uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 24 maart 2025, rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije. Hij zit al sinds 8 november 2024 in bewaring. Op 22 november 2024 heeft verweerder een aanvraag voor een laissez-passer (lp) verstuurd aan de Algerijnse autoriteiten. Sindsdien heeft verweerder acht keer gerappelleerd, echter tot op heden hebben zij niet gereageerd. Niet valt in te zien dat zij op toekomstige rappels wel zullen reageren.
5. In het algemeen ontbreekt het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn niet. Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 en 15 juli 2024. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn in zijn geval wel ontbreekt. Het enkele gegeven dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben geregeerd op de rappels van verweerder is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de Algerijnse autoriteiten zullen weigeren aan eiser een lp te verstrekken. De rechtbank betrekt verder dat eiser zelf tot op heden geen aantoonbare inspanningen verricht om zijn vertrek naar Algerije te bespoedigen en juist herhaaldelijk verklaart dat hij dergelijke inspanningen niet gaat verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Dat tijdens het vertrekgesprek met eiser op 8 april 2025 door de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek is gemeld dat per heden een verzwaarde belangenafweging dient plaats te vinden en dat het ernaar uitziet dat hij in vrijheid zal worden gesteld maakt niet dat de bewaring van eiser onrechtmatig is. De rechtbank wijst erop dat de verzwaarde belangenafweging pas na zes maanden, dus uiterlijk op 8 mei 2025 dient plaats te vinden. De enkele opmerking dat het ernaar uitziet dat eiser in vrijheid gesteld zal worden leidt evenmin tot het oordeel dat de bewaring op dit moment (al) onrechtmatig is. Uit voormeld verslag volgt immers ook dat de regievoerder verklaart dat extra aandacht gevraagd zal worden voor de zaak van eiser. Uit het voorgangsrapport volgt ook dat verweerder dat heeft gedaan door in de te onderzoeken periode op 10 en 17 april 2025 te rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is op 23 april 2025 gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
ECLI:NL:RBDHA:2024:19367.
ECLI:NL:RBDHA:2024:50049, ECLI:NL:RBDHA:2024:790, ECLI:NL:RBDHA:2025:3036 en ECLI:NL:RBDHA:2025:4761.
ECLI:NL:RVS:2024:1892.
ECLI:NL:RVS:2024:2642.