Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:8034

Internationale kinderontvoering. Overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd en de rechtbank gelast de terugkeer van de minderjarige naar Spanje.

Rechtbank Den Haag 15 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:8034 text/xml public 2025-05-15T08:26:20 2025-05-08 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-04-22 C/09/678222 / FA RK 25-100 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig Beschikking NL Den Haag Civiel recht; Personen- en familierecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8034 text/html public 2025-05-15T08:25:47 2025-05-15 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:8034 Rechtbank Den Haag , 22-04-2025 / C/09/678222 / FA RK 25-100
Internationale kinderontvoering. Overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd en de rechtbank gelast de terugkeer van de minderjarige naar Spanje.

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 25-100

Zaaknummer: C/09/678222

Datum beschikking: 22 april 2025
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 7 januari 2025 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
de vader,

wonende in Spanje,

advocaat: mr. I.M.G. Maste in Almere.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers in Breda.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift, met bijlagen.

Op 25 februari 2025 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en tolk F. el Haji;

- de moeder bijgestaan door haar advocaat en tolk J. Lakjaa;

- [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling ter zitting is aangehouden.

Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 6 maart 2025 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.

Bij beschikking van deze rechtbank van 12 maart 2025 is drs. I. Sandig benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige: [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , Marokko.

De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:

- het proces-verbaal van de op 25 februari 2025 gehouden regiezitting;

- het verweerschrift, met bijlage;

- het F9-formulier van 4 april 2025, met bijlagen, van de zijde van de moeder;

- het F9-formulier van 5 april 2025, met bijlagen, van de zijde van de vader;

- het verslag van de bijzondere curator van 7 april 2025.

De minderjarige [de minderjarige] heeft op 8 april 2025 in het bijzijn van de bijzondere curator en de tolk A. Mourabit een gesprek met de kinderrechter gevoerd.

Op 8 april 2025 is de behandeling ter zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door tolk L. Makaddam;

- de moeder, bijgestaan door mr. H.P. Scheer, waarnemend voor haar advocaat, en door tolk A.A. Fowzy

- de bijzondere curator;

- M. van der Bom namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Verzoek en verweer
De vader verzoekt:

de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te bevelen, althans uiterlijk binnen twee weken na de beschikking, althans de terugkeer van [de minderjarige] vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder [de minderjarige] dient terug te brengen naar Spanje, te weten het vliegveld in Alicante en hem daar aan de vader te overhandigen;

indien de moeder nalaat [de minderjarige] terug te brengen, te bevelen dat de moeder [de minderjarige] met zijn paspoort en de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven, onmiddellijk, maar uiterlijk drie weken na de beschikking, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, zodat hij [de minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Spanje;

te bepalen dat de moeder de reiskosten van [de minderjarige] naar Spanje (vliegveld Alicante), alsmede die van de vader dient te vergoeden, ter grootte van € 400,- per ticket plus de verblijfskosten van de vader ad € 130,- per nacht voor de zittingen bij de rechtbank, eventuele mediation en voor het ophalen, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

veroordeling van de moeder in de proceskosten,

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
De vader en de moeder zijn gehuwd op [datum] 2014 in [plaats] , Marokko.

Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , Marokko.

De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.

De vader heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit, de moeder heeft de Marokkaanse nationaliteit en [de minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit.

De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

Rechtsmacht

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Spanje zijn partij bij het Verdrag.

De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of

gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Niet ter discussie staat dat [de minderjarige] , voordat hij naar Nederland ging, zijn gewone verblijfplaats in Spanje had en dat hij gedurende een langere periode op vakantie was in Marokko. Evenmin staat ter discussie dat de vader en de moeder naar het recht van Spanje gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en dat dit gezagsrecht daadwerkelijk gezamenlijk werd uitgeoefend.

Ter discussie staat de vraag of de vader toestemming heeft verleend voor, dan wel heeft berust in, een permanent verblijf van [de minderjarige] in Nederland, waardoor de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] is gewijzigd naar Nederland.

De moeder voert in dit verband het volgende aan. De vader heeft ingestemd met de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland, dan wel daarin berust. De ouders hebben de afgelopen jaren afwisselend in Marokko en Spanje gewoond; tot 2022 woonden zij in Marokko, waarna zij naar Spanje zijn verhuisd en in de woning van de vader in Spanje zijn gaan wonen. Op of omstreeks 1 september 2024 is de moeder met [de minderjarige] naar Marokko vertrokken. De vader was toen al in Marokko. Vervolgens is de vader naar Spanje teruggekeerd en heeft hij de moeder en [de minderjarige] in Marokko achtergelaten. De moeder zou niet terugkeren naar Spanje. Voorafgaand aan het vertrek van de moeder met [de minderjarige] naar Nederland hebben de ouders gesproken over een verhuizing van de moeder en [de minderjarige] naar Nederland en heeft de vader ingestemd met deze verhuizing naar Nederland. Volgens de moeder blijkt de gegeven toestemming uit het door haar overgelegde WhatsApp verkeer tussen de ouders. Een door de vader gestelde voorwaarde voor de verhuizing naar Nederland was dat de vader contact kon houden met [de minderjarige] en daaraan heeft de moeder altijd uitvoering gegeven.

De vader voert in dit verband het volgende aan. De moeder en [de minderjarige] woonden samen met de vader in Spanje. [de minderjarige] ging in Spanje naar school en is ook in Spanje op de polis van de vader verzekerd tegen ziektekosten. In de zomer van 2024 ging het gezin op familiebezoek naar Marokko. De moeder gaf aan dat zij wilde scheiden en de vader heeft daarmee ingestemd. Na een paar weken ging de vader terug naar Spanje. De moeder en [de minderjarige] zouden twee weken later volgen. In plaats daarvan vertrok de moeder met [de minderjarige] naar Nederland. De vader heeft geen toestemming gegeven voor een verblijf van [de minderjarige] in Nederland. Toen de vader erachter kwam dat [de minderjarige] met de moeder in Nederland verbleef, heeft de vader zich gewend tot de Spaanse Centrale Autoriteit en is hij de onderhavige procedure gestart.

De rechtbank is van oordeel dat uit het door de moeder overgelegde WhatsApp verkeer niet kan worden afgeleid dat de vader toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland. Een vertrek of verhuizing naar Nederland wordt nergens genoemd en in de gebruikte bewoordingen kan geen expliciete of impliciete toestemming voor een verhuizing worden gelezen. Verder duiden de feitelijke gedragingen van de vader er naar het oordeel van de rechtbank op dat hij de moeder geen toestemming heeft gegeven om zich met [de minderjarige] in Nederland te vestigen en daar evenmin in heeft berust. Zo heeft de vader, zodra hij wist dat [de minderjarige] niet naar Spanje zou terugkeren, contact opgenomen met de Centrale Autoriteit in Spanje en vervolgens is de vader de onderhavige procedure gestart.

De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de overbrenging van [de minderjarige] in Nederland ongeoorloofd is in de zin van artikel 3 van het Verdrag.

Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag

Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.

Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [de minderjarige] in Nederland is geworteld en dient de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.

Volgens de moeder is sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.

Weigeringsgrond: artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag

Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.

Naar het oordeel van de rechtbank is van deze weigeringsgrond geen sprake. Volgens de moeder heeft de vader geen woning in Spanje waar [de minderjarige] kan wonen en kan zij onmogelijk terug naar Spanje verhuizen, waardoor zij van elkaar gescheiden zullen raken. De vader heeft op de zitting echter uitgelegd dat hij beschikt over een ruime woning waar [de minderjarige] terecht kan en nergens blijkt uit dat de vader niet goed voor [de minderjarige] kan zorgen. Daarnaast vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat de moeder niet naar Spanje kan verhuizen. Spanje is een Europees land met voldoende sociale voorzieningen en de moeder is niet aan Nederland gebonden door werk of familie. De moeder is bovendien nog gehuwd met de vader en de vader is onderhoudsplichtig voor haar en [de minderjarige] . Als de moeder niet met [de minderjarige] naar Spanje terugkeert, dan ziet de rechtbank dit als haar eigen keuze.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag

Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.

De bijzondere curator heeft in haar verslag en ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] heeft verteld dat hij liever in Nederland blijft wonen. Hij voelt zich fijn in Nederland, vindt het leuk op school en heeft vrienden hier. Hij kan in Nederland zelf naar buiten om te fietsen en skeeleren en vindt het leuk om activiteiten te doen. Over Spanje heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij weinig vrienden had en dat hij alleen met zijn vader naar buiten ging om te voetballen. Voorts heeft de bijzondere curator aangegeven dat het bij de leeftijds- en ontwikkelingsfase van [de minderjarige] past dat vriendschappen belangrijker worden en dat er een breder beeld van de wereld ontstaat. De blik van [de minderjarige] op een verblijf in Nederland of Spanje is gefocust op zich vrij kunnen voelen in zijn sociale contacten en het doen van activiteiten. Dit aspect van vrijheid lijkt echter voornamelijk te worden bepaald door de context van de aanwezigheid van de vader in Spanje die regels stelde met betrekking tot vrienden en buiten spelen.

Naar het oordeel van de rechtbank is ook van deze weigeringsgrond geen sprake. Dat [de minderjarige] heeft aangegeven een voorkeur te hebben voor een verblijf in Nederland boven een terugkeer naar Spanje omdat hij het hier fijner vindt en een leuke school en vriendjes, sport en hobby’s heeft, is onvoldoende om vast te stellen dat sprake is van verzet tegen terugkeer. [de minderjarige] is bovendien nog jong en kan niet geacht worden de gevolgen van een verblijf in Nederland of Spanje goed te overzien.

De terugkeer naar Spanje

Nu geen sprake is van de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag en ook niet gebleken is dat sprake is van een van de overige in het Verdrag genoemde weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te volgen.

De vader heeft specifiek verzocht om de moeder te gelasten tot de teruggeleiding van [de minderjarige] naar het vliegveld in Alicante en overhandiging van [de minderjarige] aldaar aan de vader. De rechtbank zal daartoe – ondanks het bepaalde in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet – niet overgaan, omdat de rechtbank dit niet in het belang van [de minderjarige] acht. Bovendien is de strekking van het Verdrag (en de Uitvoeringswet) dat het kind wordt teruggeleid naar het land van herkomst zodat daar zo nodig verdere beslissingen over de verblijfplaats van het kind kunnen worden genomen. De rechtbank zal daarom minder toewijzen dan verzocht en de teruggeleiding van [de minderjarige] bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel [de minderjarige] terug te geleiden naar Spanje.

Uitvoerbaar bij voorraad

Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [de minderjarige] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten en zal de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank zal de terugkeer gelasten uiterlijk op 9 mei 2025, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.

(Proces)kosten

De vader heeft gevorderd de moeder te veroordelen in de kosten die hij heeft moeten maken en nog zal maken in verband met de teruggeleiding van [de minderjarige] . Nu de vader geen onderbouwing van deze kosten heeft overgelegd, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen. De proceskosten zal de rechtbank gelet op de familierechtelijke aard van de procedure compenseren als hierna vermeld.

Bijzondere curator

De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.
Beslissing
De rechtbank:

*

gelast de terugkeer van de minderjarige:

- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , Marokko,

naar Spanje uiterlijk op 9 mei 2025, waarbij de moeder [de minderjarige] dient terug te brengen naar Spanje en beveelt, indien de moeder nalaat [de minderjarige] terug te brengen naar Spanje, dat de moeder [de minderjarige] met zijn paspoort en de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 9 mei 2025, opdat de vader [de minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Spanje;

*

wijst af het meer of anders verzochte;

*

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

*

beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 22 mei 2025 als beëindigd.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Emmens, A.M. van der Vliet en C. van Hees, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2025.

Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.

Artikel delen