ECLI:NL:RBDHA:2025:8549
Dublin buiten zitting. Beroep kennelijk ongegrond. Eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland.
Rechtbank Den Haag 15 May 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:8549
text/xml
public
2025-05-15T14:55:13
2025-05-15
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2025-05-15
NL25.9121
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Groningen
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8549
text/html
public
2025-05-15T14:50:36
2025-05-15
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2025:8549 Rechtbank Den Haag , 15-05-2025 / NL25.9121
Dublin buiten zitting. Beroep kennelijk ongegrond. Eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9121
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.9122. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening staat. Uit de bepalingen van de overeenkomst tussen Zwitserland met de Europese Gemeenschap volgt dat Zwitserland de bepalingen van de Dublinverordening uitvoert en dat de bepalingen van deze verordening tussen Zwitserland en de lidstaten van de Europese Unie van toepassing zijn. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland op 17 januari 2025 een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 22 januari 2025 op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser betoogt dat niet Zwitserland, maar Spanje verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser voert aan dat hij door Spanje de Europese Unie is ingereisd, waardoor Spanje het verantwoordelijke land zou zijn.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank mag de minister er in beginsel van uitgaan dat de autoriteiten van de aangezochte lidstaat die uitdrukkelijk met een terugnameverzoek hebben ingestemd, hebben onderzocht of zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en juist hebben vastgesteld dat zij dat zijn. Dat wordt anders als de vreemdeling concrete aanknopingspunten aandraagt waaruit blijkt dat de autoriteiten van de aangezochte lidstaat hun verantwoordelijkheid ten onrechte hebben vastgesteld. Zoals onder 4 overwogen heeft Zwitserland met het claimakkoord het verzoek om terugname uitdrukkelijk aanvaard. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat Zwitserland zijn verantwoordelijkheid voor de behandeling ten onrechte heeft vastgesteld. De enkele stelling van eiser dat hij via Spanje de Europese Unie is ingereisd, is hiertoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister geen navraag heeft hoeven doen bij de Spaanse autoriteiten en terecht heeft aangenomen dat Zwitserland daadwerkelijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zwitserland. Eiser stelt dat de meest recente updates over de situatie in Zwitserland van maanden geleden zijn en daarmee niet meer relevant. Volgens eiser moet de minister nader onderzoek doen naar de actuele situatie van Dublinclaimanten en schendingen van het EVRM. Eiser stelt verder dat de toegang tot gratis rechtsbijstand wordt belemmerd door praktische obstakels en dat systeemgebreken in Zwitserland niet uitgesloten kunnen worden. Eiser stelt dat er een taalbarrière is en dat hij onvoldoende middelen heeft, waardoor hij niet kan klagen bij de Zwitserse autoriteiten. Eiser betoogt tot slot dat het Europees asielsysteem failliet is, nu meer dan circa 25% van de verdragsstaten niet meer voldoet aan de verplichtingen in de Dublinverordening.
6.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen op vertrouwen dat de lidstaten die partij zijn bij de Dublinverordening – waaronder ook Zwitserland – hun internationale verplichtingen nakomen. Dit betekent dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van eiser na overdracht aan Zwitserland in overeenstemming is met de bepalingen uit het EVRM. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, omdat de asielprocedure in Zwitserland fundamentele systeemfouten bevat die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ten aanzien van Zwitserland uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het standpunt van de minister ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt bevestigd door de Afdeling in de uitspraak van 4 november 2020. De Afdeling heeft hierna geen uitspraken gedaan waarin anders is geoordeeld. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Zwitserland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Daar komt bij dat Zwitserland het terugnameverzoek heeft geaccepteerd en hiermee garandeert dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen. Van eiser mag worden verder verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen beklaagt bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Zwitserse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is. De enkele stelling van eiser dat er een taalbarrière is of dat hij onvoldoende middelen heeft, zijn onvoldoende voor een ander oordeel. Het betoog van eiser slaagt niet.
6.3.
De rechtbank stelt tot slot vast dat de stelling van eiser dat het Europese asielsysteem failliet is, een herhaling is van wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, zonder daarbij duidelijk te maken op welke onderdelen de minister in zijn motivering tekort is geschoten. Dit kan in beroep dan ook niet leiden tot enig resultaat. De minister is hierop in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan.
Had de minister de asielaanvraag van eiser aan zich moeten trekken?
7. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken en toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom zij geen reden ziet de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Tijdens het gehoor heeft eiser verteld geen bijzondere reden te hebben om juist in Nederland om bescherming te vragen. De rechtbank ziet niet in waarom de minister hier nader op had moeten doorvragen. Daarbij komt dat eiser in de zienswijze ook geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en gepubliceerd op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
Verordening (EU) nr. 604/2013.
Bij besluit 2008/147/EG van 28 januari 2008 heeft de Raad van de Europese Unie de overeenkomst namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.
Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1401.
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Eiser verwijst hierbij naar het meest recente AIDA-rapport, blz. 78 en 79.
Arrest van 19 maart 2019 in de zaak C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.