ECLI:NL:RBDHA:2025:8746
text/xml
public
2025-05-20T08:51:13
2025-05-20
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2025-05-19
NL25.9793
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Roermond
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8746
text/html
public
2025-05-20T08:50:22
2025-05-20
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2025:8746 Rechtbank Den Haag , 19-05-2025 / NL25.9793
Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag. Na 6 maanden in gebreke gesteld. De verlenging van de beslistermijn is in strijd met de Procedurerichtlijn. Het beroep is gegrond. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.9793
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] (V-nummer: [v-nummer]), eiser,
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft op 19 december 2023 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), ingediend.
Op 11 februari 2025 is (langs elektronische weg) een ingebrekestelling naar verweerder gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
Eiser heeft vervolgens op 28 februari 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. A. Saakjan, advocaat te Maastricht.
Geen van beide partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank op 3 april 2025 het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gesloten.
Overwegingen
1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is bepaald dat op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking wordt gegeven.
In artikel 42, vierde lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd, indien:
a. complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;
b. een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of
c. de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven.
2. Verweerder heeft sinds 27 september 2022 herhaaldelijk gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 neergelegde bevoegdheid om in asielzaken de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Dit is gebeurd met opeenvolgende besluiten tot wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de wijzigingsbesluiten). De verlenging is steeds gebaseerd op de stelling dat er sprake zou zijn van een groot aantal vreemdelingen dat tegelijk een aanvraag indient.
3. De rechtbank overweegt dat, zoals eiser in zoverre terecht heeft aangevoerd, het (herhaald generiek) verlengen van de beslistermijn met de wijzigingsbesluiten, zonder nieuwe, specifieke rechtvaardiging per periode, in dit geval strijd is met de tijdelijke en uitzonderlijke aard van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. Een verlenging van de beslistermijn in asielzaken moet berusten op actuele, concreet onderbouwde omstandigheden die een acute crisis aantonen. Een geleidelijke stijging van asielverzoeken over meerdere jaren vormt geen “groot aantal verzoeken dat tegelijk” wordt ingediend, maar een structurele trend waarop lidstaten tijdig moeten anticiperen via capaciteitsuitbreiding. De motivering van de wijzigingsbesluiten verwijst naar doorlopende achterstanden en voorspelbare instroomcijfers, wat wijst op een structurele benadering en wat het vereiste van causaliteit tussen de verlenging en een plotselinge piek miskent. De verlengingsgrond mag niet worden genormaliseerd tot een oplossing voor langdurige capaciteitstekorten. Het ontbreken van nieuwe, onvoorziene omstandigheden tijdens elke verlengingsperiode maakt de generieke toepassing derhalve onrechtmatig. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2025 en de conclusie van advocaat-generaal Medina van 12 december 2024.
4. Het voorgaande betekent dat verweerder in dit geval binnen zes maanden een beslissing op de aanvraag van eiser diende te nemen. Omdat hij dit heeft nagelaten en hij een geldige ingebrekestelling heeft ontvangen, was bij het instellen van het beroep voldaan aan de eisen genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu niet gebleken is dat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist en niet geoordeeld kan worden dat het beroep onredelijk laat is ingediend, is dit beroep gegrond en dient het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag te worden vernietigd.
5. De rechtbank zal voorts een termijn stellen waarbinnen verweerder het besluit op de aanvraag moet nemen en bekendmaken. Zij hanteert daarbij in asielzaken in beginsel de volgende termijnen. Indien de vreemdeling nog niet is gehoord ten aanzien van de reden voor zijn aanvraag: een termijn van acht weken om hem alsnog te horen en daarna een termijn van acht weken om te beslissen, waarbij verweerder in ieder geval binnen zestien weken dient te beslissen. Indien de vreemdeling wel al is gehoord: een termijn van acht weken om alsnog te beslissen. Indien de bovengrens van 21 maanden, genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, (bijna) is overschreden stelt de rechtbank de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
6. Omdat eiser nog niet is gehoord, betekent dit voor de onderhavige zaak dat de rechtbank verweerder zal opdragen om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak eiser te horen omtrent de aanvraag en binnen acht weken na dat gehoor, in ieder geval binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak, het besluit op die aanvraag te nemen en bekend te maken. In wat in de beroepsgronden is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere (kortere) termijn vast te stellen.
7. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Zij zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
8. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 453,50 waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van € 907,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het hierbij uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit en de zaak van eenvoudige aard is. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak eiser te horen omtrent de aanvraag en binnen acht weken na dat gehoor, in ieder geval binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak, het besluit op de aanvraag te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, begroot op € 453,50 (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiser.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 19 mei 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Meer specifiek het Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2022, 25775; het Besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2023, 3235; en het Besluit van 27 december 2023, nummer WBV 2023/26, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2024, 473.
Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
ECLI:EU:C:2025:326.
ECLI:EU:C:2024:1028.
Vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560 en 5 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5020.