Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:9849

gegrond, gefingeerd dienstverband, De conclusie is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft bepaald dat eiser geen recht heeft (gehad) op een WW- en ZW-uitkering en ten onrechte heeft bepaald dat hij de teveel ontvangen bedragen moet terugbetalen.

Rechtbank Den Haag 13 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:9849 text/xml public 2025-06-13T14:51:23 2025-06-05 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-05-22 24/4032 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Den Haag Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9849 text/html public 2025-06-13T12:33:43 2025-06-13 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:9849 Rechtbank Den Haag , 22-05-2025 / 24/4032
gegrond, gefingeerd dienstverband, De conclusie is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft bepaald dat eiser geen recht heeft (gehad) op een WW- en ZW-uitkering en ten onrechte heeft bepaald dat hij de teveel ontvangen bedragen moet terugbetalen.

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/4032
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?> [eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna ook: het Uwv)

(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).
Inleiding
Eiser is op 1 oktober 2017 in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 1] B.V. als manager webshop. Dit dienstverband is vanaf 23 juni 2021 in dezelfde functie voortgezet bij [bedrijfsnaam 2] B.V. (de werkgever). [naam] (hierna: [naam] ) is de bestuurder van [bedrijfsnaam 2] B.V.; zij was ten tijde van de arbeidsovereenkomst eisers partner. De arbeidsovereenkomst is op 31 oktober 2021 met wederzijds goedvinden beëindigd, nadat de affectieve relatie die eiser en [naam] hadden is geëindigd.

Eiser heeft na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Met het besluit van 30 november 2021 heeft het Uwv per 1 november 2021 deze aan eiser toegekend.

Per 20 april 2022 heeft eiser zich bij het Uwv ziekgemeld. Het Uwv heeft per 20 juli 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan eiser toegekend.

Het Uwv heeft met het besluit van 14 november 2022 de WW-uitkering van eiser over de periode van 20 juli 2022 tot en met 31 augustus 2022 herzien en teruggevorderd. Het gaat om een bruto bedrag van € 3.765,29 (terugvordering 1).

Op 17 december 2022, 18 januari 2023 en 10 februari 2023 zijn bij verweerder drie anonieme meldingen van vermoedelijke overtreding gedaan. Eiser zou, terwijl hij een ZW-uitkering ontvangt, verblijven in Spanje en daar werkzaam zijn. Naar aanleiding van deze melding is het Uwv een onderzoek gestart.

Met het besluit van 25 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de ZW- en WW-uitkering van eiser over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 juli 2023 herzien en teruggevorderd. Eiser moet een bruto bedrag van € 24.841,04 aan WW-uitkering (terugvordering 2) en een bruto bedrag van € 37.877,84 aan ZW-uitkering (terugvordering 3) terugbetalen. In totaal, samengenomen met het bruto bedrag genoemd in het besluit van 14 november 2022, moet eiser op basis van de door het Uwv genomen besluiten een bedrag van € 62.718,88 aan het Uwv terugbetalen.

Met het besluit van 17 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Het bestreden besluit

2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en de werkgever omdat geen sprake is geweest van een gezagsverhouding. Eiser was namelijk eigenaar van het bedrijf en kreeg geen aanwijzingen en instructies van de werkgever. Daarnaast was eiser vrij in het bepalen van de werktijden, het opnemen van verlof en voerde hij het personeelsbeleid uit. Hij hoefde ook geen verantwoording af te leggen aan de werkgever. Eiser heeft dit zelf op een vragenformulier aangegeven. Dat eiser dit zo op het vragenformulier zou hebben aangegeven omdat hij getergd was door de situatie acht verweerder niet aannemelijk. Verder volgt uit de ontvangen informatie van de werkgever/partner niet dat bij de feitelijke uitvoering van eisers werkzaamheden gezag werd uitgeoefend. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de werkgever/partner aanwijzingen en instructies gaf over hoe eiser de werkzaamheden moest uitvoeren. Volgens verweerder wordt de arbeidsverhouding met de werkgever overheerst door een familieverhouding.

Wettelijk kader
3.1.
Artikel 3 van de ZW bepaalt dat werknemer is: de natuurlijke persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
3.2.
Op grond van de artikelen 30a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de ZW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering of trekt hij dat in indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3.3.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30a van de ZW onverschuldigd is betaald, teruggevorderd.
3.4.
Volgens artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

Beroepsgronden van eiser
4.1.
Eiser is het er niet mee eens dat er geen sprake zou zijn van een gezagsverhouding en er als gevolg daarvan geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Hiertoe voert hij het volgende aan. Verweerder dient bij de beoordeling van de situatie alle feiten en omstandigheden mee te nemen. Dat heeft verweerder niet gedaan. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) waaruit volgt dat acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Eiser stelt dat uit de arbeidsovereenkomsten en de beëindigingsovereenkomst volgt dat zijn functie manager webshop is geweest. [naam] is enig bestuurder en eigenaar van de werkgever, zoals ook volgt uit de stukken van de Kamer van Koophandel. [naam] heeft in de namens haar ingevulde vragenlijst duidelijk vermeld dat eiser zich diende te houden aan zijn verplichtingen als werknemer en dat er van hem verwacht werd dat hij 38 uur per week verdeeld over 5 dagen moest werken. Daarnaast werd er controle op zijn werkzaamheden uitgeoefend door haar en het accountantskantoor. In de vragenlijst is ook vermeld dat eiser geschorst of ontslagen zou worden als hij niet goed zou functioneren, dat hij toestemming moest vragen voor het opnemen van vakantie en dat hij zich niet zomaar zonder toestemming kon laten vervangen. Daaruit volgt dat aan alle voorwaarden voor een gezagsverhouding is voldaan. Dat eiser in de door hem ingevulde vragenlijst andere antwoorden heeft gegeven, maakt dit niet anders want dat is niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. Bovendien heeft eiser in een gesprek met het Uwv gezegd dat hij uit boosheid op deze wijze het formulier heeft ingevuld. Eisers frustratie blijkt ook uit het handschrift en de manier waarop het formulier fysiek is ingevuld. Eiser benadrukt dat hij op geen enkel moment eigenaar was van [bedrijfsnaam 2] B.V. Dat eiser zich eigenaar voelde, maakt niet dat er geen sprake was van een gezagsverhouding en er dus geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond. Bovendien zijn door de werkgever alle jaren dat eiser in dienst is geweest premies afgedragen die ten goede komen aan onder andere het Uwv.
4.2.
Ter zitting heeft eiser aanvullend het volgende verklaard. Eiser heeft het eerste formulier boos ingevuld omdat hij het gevoel had dat alles hem werd afgenomen. Hij was ten tijde van het invullen onder behandeling van een psycholoog. Eiser geeft toe dat het niet slim was van hem om het formulier zo in te vullen als hij gedaan heeft. Ook stelt eiser dat hij zich op social media wel naar de buitenwereld presenteerde als eigenaar, omdat op social media alles mooier gemaakt wordt dan het is, maar dat de realiteit niet zo was. Er waren wel degelijk gesprekken met de accountant en met [naam] om zijn werkzaamheden te evalueren, van deze gesprekken zijn echter geen notulen gemaakt nu het een kleine organisatie is.

De beoordeling door de rechtbank
5.1.
Het geschil tussen partijen betreft in de kern de vraag of eiser werknemer is geweest in de zin van artikel 3 van de ZW. Daarbij is het de vraag of sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 van het BW. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderlinge verband worden bezien. Tot slot is de kwalificatie die partijen zelf aan hun rechtsverhouding hebben gegeven niet doorslaggevend. Het is aan de rechter om, met inachtneming van de hierboven weergegeven maatstaf, de verhouding tussen partijen al dan niet als arbeidsovereenkomst te kwalificeren.
5.2.
Bij besluiten tot herziening en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat verweerder feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiser en de werkgever. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser geen dienstbetrekking heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiser om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
5.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat aan de criteria ‘arbeid’ en ‘loon’ uit artikel 7:610 van het BW is voldaan. De rechtbank zal daarom slechts beoordelen of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet in een gezagsverhouding werkzaam is geweest.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake was van een gezagsverhouding tussen eiser en de werkgever.
5.5.
Verweerder heeft voor zijn standpunt - verkort weergegeven - aangevoerd dat eiser heeft vermeld dat hij de eigenaar was. Eiser was regelmatig in Parijs voor inkoopwerkzaamheden; daarop werd geen toezicht gehouden. Eiser had de vrijheid om zijn werklocatie en -tijden te bepalen. Eiser deed verder het personeelsbeleid en stuurde het personeel aan. Er werden geen gesprekken gehouden over de kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden, aldus verweerder. De werkzaamheden werden ook niet geëvalueerd. Eiser kreeg geen aanwijzingen en instructies van de werkgever. Eiser was ook vrij in het opnemen van verlof. Hij hoefde geen verantwoording af te leggen aan de werkgever. Eiser heeft deze informatie zelf op een vragenformulier aangegeven. Dat eiser dit zo op het vragenformulier zou hebben weergegeven omdat hij getergd was door de situatie is volgens verweerder niet aannemelijk. De arbeidsverhouding werd overheerst door de partnerrelatie, vindt verweerder.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin de relatie tussen [bedrijfsnaam 2] B.V. als werkgever en eiser als werknemer met de bijbehorende wederzijdse verplichtingen is vastgelegd, een sterke aanwijzing vormt dat sprake is van een gezagsverhouding. Die gezagsverhouding wordt naar het oordeel van de rechtbank ook bevestigd door al hetgeen de accountant namens de werkgever op het vragenformulier van het Uwv heeft ingevuld. Uit die door de accountant namens de werkgever gegeven antwoorden blijkt namelijk het volgende. Met eiser zijn schriftelijke afspraken gemaakt over zijn werkzaamheden. Als manager webshop hield eiser onder leiding van [naam] de administratie van de verkoop bij, bewaakte hij de kasgelden en assisteerde hij bij de inkoop. Eiser kon zich niet laten vervangen door een willekeurig persoon van buiten de organisatie. Eiser werkte 5 dagen (38 uur) per week. De werktijden en vakantiedagen van eiser kwamen overeen met die van het overige personeel dat hetzelfde werk verrichtte. Hij diende te overleggen om verlof op te nemen. Hij had niet de vrijheid om wanneer hij dat wilde zonder bericht weg te blijven, later te komen en eerder weg te gaan. Eiser had specifieke kennis die bij ander personeel niet aanwezig was. Er was de mogelijkheid om eiser aanwijzingen en instructies te geven met betrekking tot de wijze van uitvoering van de werkzaamheden en hij was verplicht deze op te volgen. Er werd toezicht gehouden op de kwaliteit en voortgang van eisers werkzaamheden door de directeur en/of het accountantskantoor. Als eiser niet goed functioneerde zou er schorsing of ontslag volgen. [bedrijfsnaam 2] B.V. is volledig aansprakelijk voor eventuele schade die hij veroorzaakt bij de uitoefening van werkzaamheden en de kosten van extra werkzaamheden of herstelwerkzaamheden.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat op de uittreksels van het Handelsregister die zich bij de stukken bevinden, is vermeld dat [naam] eigenaar en enig bestuurder is van de werkgever. Ook de beëindigingsovereenkomst die tussen de werkgever en eiser is gesloten en die zich in het dossier bevindt, vormt tenslotte een aanwijzing dat sprake was van een gezagsverhouding.
5.7.
De omstandigheden die verweerder daartegenover naar voren heeft gebracht zijn onvoldoende om aannemelijk te maken dat een gezagsverhouding (geheel) ontbrak. Verweerder heeft dat standpunt gebaseerd op de door eiser ingevulde vragenlijst van 8 mei 2023 en een telefoongesprek met eiser op 24 juli 2023. Volgens de door eiser gegeven antwoorden was hij, en niet [naam] , de eigenaar en was er geen sprake van een gezagsverhouding. Het door eiser ingevulde formulier en de door eiser aan de telefoon gegeven antwoorden (waarvan zich in het dossier slechts een uiterst korte weergave bevindt) zijn echter dermate in strijd met alle feitelijke aanwijzingen voor een gezagsverhouding die uit het dossier blijken, dat verweerder daarop niet kon afgaan, althans niet zonder nader onderzoek te verrichten. Zo is de feitelijke informatie van de KvK volledig in tegenspraak met de door eiser ingevulde gegevens. Verweerder had daarom de door eiser gestelde feiten aan [naam] moeten voorleggen. Daarbij komt nog dat het voor de beoordeling van de vraag of sprake was van een gezagsverhouding niet relevant is of dit gezag door de werkgever ook daadwerkelijk is uitgeoefend; het gaat er om dat de werkgever de bevoegdheid had om gezag over eiser uit te oefenen. Daarom is het niet van belang of eiser tijdens inkoopreizen naar Parijs daadwerkelijk wel of niet onder toezicht van de werkgever stond. Ook de invulling van de werkzaamheden is op zichzelf niet relevant voor de vraag of een gezagsverhouding wel of niet aanwezig was; zelfs als eiser enkel dagelijks in de winkel aanwezig was om de kassa af te sluiten is dat niet een omstandigheid die aan zou tonen dat er in het geheel geen sprake was van een gezagsverhouding. Datzelfde geldt voor het feit dat eiser zich op social media als eigenaar presenteerde.
5.8.
De rechtbank vindt de wijze waarop eiser het vragenformulier van verweerder heeft ingevuld bepaald niet slim, zoals eiser ook zelf op de zitting heeft toegegeven. In bestuursrechtelijke kwesties als de onderhavige wordt een uitkeringsgerechtigde immers veelal aan zijn eerste verklaring gehouden en zou hier dus - op basis van uitsluitend de gegeven antwoorden van eiser zoals omschreven in het formulier - kunnen worden aangenomen dat geen gezagsverhouding aanwezig was. In deze zaak zijn er echter naar het oordeel van de rechtbank zoveel feitelijke aanwijzingen voor het tegendeel, die ook nog eens uit diverse bronnen afkomstig zijn, dat verweerder de stelling van eiser dat hij het vragenformulier heeft ingevuld zoals hij heeft gedaan omdat hij getergd was door de situatie, niet zonder meer kan afdoen als onaannemelijk.
Conclusie en gevolgen
6. De conclusie is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft bepaald dat eiser geen recht heeft (gehad) op een WW- en ZW-uitkering en ten onrechte heeft bepaald dat hij de teveel ontvangen bedragen moet terugbetalen. De gronden die betrekking hebben op een dringende reden kunnen gezien het voorgaande onbesproken blijven.

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb vernietigen. De rechtbank zal verweerder opdragen om een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

8. Omdat het beroep gegrond is wordt aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-).

9. De rechtbank ziet ook aanleiding om verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, mr. M.P. Verloop en mr. B. Wallage, leden, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Uitspraak van de CRvB van 20 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1649.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:949.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479.

Artikel delen