Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:9891

Internationale Kinderontvoering. Verzoek moeder tot teruggeleiding van Nederland naar de Verenigde Staten afgewezen. De gewone verblijfplaats van de minderjarige was vanaf zijn geboorte in 2021 tot augustus 2024 gelegen. Vanuit Nederland zijn partijen met minderjarige in augustus 2024 vertrokken naar de Verenigde Staten en hebben daar tot 8 maart 2025 als gezin verbleven. De vraag die voorligt ...

Rechtbank Den Haag 13 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:9891 text/xml public 2025-06-13T14:53:30 2025-06-05 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-05-20 C/09/682761 / FA RK 25-2405 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig Beschikking NL Den Haag Civiel recht; Personen- en familierecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9891 text/html public 2025-06-13T14:14:08 2025-06-13 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:9891 Rechtbank Den Haag , 20-05-2025 / C/09/682761 / FA RK 25-2405
Internationale Kinderontvoering. Verzoek moeder tot teruggeleiding van Nederland naar de Verenigde Staten afgewezen. De gewone verblijfplaats van de minderjarige was vanaf zijn geboorte in 2021 tot augustus 2024 gelegen. Vanuit Nederland zijn partijen met minderjarige in augustus 2024 vertrokken naar de Verenigde Staten en hebben daar tot 8 maart 2025 als gezin verbleven. De vraag die voorligt is daarmee de gewone verblijfplaats van de minderjarige is gewijzigd van Nederland naar de Verenigde Staten. De rechtbank oordeelt dat dat niet het geval is en de gewone verblijfplaats in Nederland is gebleven. Nu de gewone verblijfplaats niet gewijzigd is, wordt de terugkeer van de vader met de minderjarige gezien als terugkeer naar de gewone verblijfplaats. Daarmee is geen sprake van een ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren in de zin van artikel 3 van het Verdrag. De overige verweren behoeven geen verdere bespreking meer.

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 25-2405

Zaaknummer: C/09/682761

Datum beschikking: 20 mei 2025
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 1 april 2025 ingekomen verzoek van:
[de moeder] ,
de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. M.M. van Maanen in Amsterdam.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
de vader,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. F. Hofstra in Leeuwarden.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

het verzoekschrift;

het F9-formulier van 4 april 2025 van de moeder, met bijlage;

het F9-formulier van 11 april 2025 van de moeder, met aanvullend verzoek en met bijlage;

het verweerschrift, ingekomen op 14 april 2025;

het F9-formulier van 18 april 2025 van de vader, met bijlagen;

het F9-formulier van 25 april 2025 van de vader, met een usb-stick als bijlage;

het F9-formulier van 30 april 2025 van de moeder, met brief en bijlagen;

het F9-formulier van 2 mei 2025 van de vader, met bijlage;

het F9-formulier van 5 mei 2025 van de moeder, met aanvullend verzoek en bijlage;

het verslag van de bijzondere curator van 5 mei 2025.

Op 15 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat, kantoorgenoot van haar advocaat mr. A.M.S. Kraaijeveld en tolk B.P. Smits, de vader met zijn advocaat (beiden digitaal aanwezig) en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. C.L. Strop. De behandeling van de zitting is aangehouden.

Na de regiezitting hebben de moeder en de vader getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 24 april 2025 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De moeder handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.

Bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2025 is mr. drs. I. (Ingeborg) Sandig benoemd als bijzondere curator over de minderjarige [naam 1] , geboren op [datum] 2021 in [geboorteplaats] .

De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:

Wat geeft [naam 1] zelf aan over een eventueel verblijf in de Verenigde Staten van Amerika en een eventueel verblijf in Nederland?

In hoeverre lijkt [naam 1] zich vrij te kunnen uiten?

In hoeverre lijkt [naam 1] de gevolgen van het verblijf in de Verenigde Staten van Amerika of het verblijf in Nederland te overzien?

Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?

Op 6 mei 2052 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door de tolk M. Iest, alsmede de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [naam 2] namens de Raad en de bijzondere curator mr. drs. I. Sandig.
Verzoek en verweer
De moeder verzoekt, na wijziging:

de onmiddellijke terugkeer van [naam 1] te bevelen naar het adres in ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] in de Verenigde Staten, met onmiddellijke ingang doch uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum, waarbij de vader [naam 1] dient terug te brengen naar voornoemd adres;

subsidiair – indien de vader nalaat [naam 1] terug te brengen – te bevelen dat de vader [naam 1] met zijn paspoort aan de moeder zal afgeven, onmiddellijk, docht uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum, zodat de moeder [naam 1] zelf mee terug kan nemen naar de Verenigde Staten;

met veroordeling van de vader om, binnen twee weken na deze beschikking, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de moeder een bedrag te voldoen van € 33.409,60 ter zake de kosten die de moeder in verband met de ontvoering en teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken, dan wel een zodanig bedrag dat de rechtbank juist acht;

een zorgregeling vast te stellen voor de periode(s) waarin de moeder in Nederland verblijft:

primair: dat [naam 1] vanaf de middag van de zitting tot het moment dat de beschikking in kracht van gewijsde gaat bij de moeder verblijft en dagelijks van 10.00 uur tot 15.00 uur bij de vader is, waarbij de overdracht van [naam 1] telkens zal plaatsvinden bij de ouder naar wie [naam 1] toe gaat;

subsidiair: dat [naam 1] vanaf de middag van de zitting tot het moment dat de beschikking in kracht van gewijsde gaat steeds twee nachten bij iedere ouder verblijft, waarbij de overdracht plaatsvindt om 10.00 uur (of een andere af te spreken tijd) en [naam 1] wordt gebracht naar de ouder naar wie [naam 1] toe gaat;

meer subsidiair: een tijdelijke zorgregeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vader voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

Feiten

De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.

Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [naam 1] , geboren op [datum] 2021 in [geboorteplaats] .

De moeder en de vader oefenen het gezamenlijk gezag uit over [naam 1] .

Op 8 maart 2025 heeft de vader met [naam 1] de woning van partijen in [plaats] , de Verenigde Staten, verlaten en is met [naam 1] naar Nederland vertrokken.

De moeder is burger van de Verenigde Staten en heeft daarnaast de Italiaanse nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. [naam 1] is burger van de Verenigde Staten en heeft daarnaast de Nederlandse nationaliteit.

De moeder heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Tussen partijen is op 14 maart 2025 door de vader bij de rechtbank Amsterdam een procedure inzake gezagsuitoefening aanhangig gemaakt.
Beoordeling
Verzoek teruggeleiding

Rechtsmacht

Het verzoek van de moeder is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (het Verdrag). Nederland en de Verenigde Staten zijn partij bij het Verdrag.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of

gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Gewone verblijfplaats

Tussen partijen is in geschil waar [naam 1] zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland.

De moeder stelt dat [naam 1] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland op 8 maart 2025 zijn gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten had. In augustus 2024 is het gezin naar de Verenigde Staten verhuisd. Alle contracten in Nederland zijn toen opgezegd, waaronder het huurcontract van de woning en de kinderopvang. De toeslagen zijn stopgezet en verzekeringen zijn beëindigd. Het enige dat nog in stand bleef, was de inschrijving in de KvK van de respectievelijke ondernemingen van partijen. De intentie was dus om te verhuizen en het centrum van de belangen van partijen en van [naam 1] te vestigen in de Verenigde Staten. [naam 1] gaat in de Verenigde Staten naar de kinderopvang en naar de kinderarts, partijen huren in de Verenigde Staten een woning waarvan het contract loopt tot de zomer van 2026 en partijen hebben daar een ziektekostenverzekering. De moeder stelt dat het de wens van partijen was om te trouwen en in de Verenigde Staten nog een kind te krijgen. De vader kreeg een visum voor drie jaar en daarna zouden partijen kijken of zij wilden blijven. Het document dat partijen in januari 2025 hebben getekend – waarin onder andere staat dat het de intentie van partijen is om tijdelijk in de Verenigde Staten te blijven en terug te keren naar Nederland – heeft de moeder uitsluitend ondertekend in de veronderstelling dat dit noodzakelijk was voor werk en fiscale doeleinden. De moeder meent dat met de verhuizing van partijen en [naam 1] naar de Verenigde Staten de gewone verblijfplaats van [naam 1] is overgaan naar de Verenigde Staten.

De vader stelt dat de gewone verblijfplaats van [naam 1] niet is overgegaan naar de Verenigde Staten, maar altijd in Nederland is gebleven. [naam 1] is geboren op [datum] 2021. Pas in augustus 2024 vertrok hij met zijn ouders naar de Verenigde Staten, welk verblijf vanaf het begin af aan een tijdelijk karakter had. De vader verwijst naar de door beide partijen getekende notariële akte van 18 januari 2025, die exact laat zien dat partijen de bedoeling hadden terug te keren naar Nederland. Hier kan geen sprake zijn van een wilsgebrek. Het document is opgesteld in de moedertaal van de moeder, de tekst is kort en bondig en de moeder kende de volledige achtergrond. Partijen hebben nooit de intentie gehad om met [naam 1] permanent in de Verenigde Staten te blijven. De bedoeling is steeds geweest de moeder de gelegenheid te geven te werken aan haar (mentale en financiële) herstel. De vader had een tijdelijk visum, partijen huurden tijdelijk een woning en het gezinsinkomen bestond enkel uit de inkomsten van de vader, die hij genereerde vanuit zijn Nederlandse onderneming. De vader werkte vanuit zijn huis in de Verenigde Staten samen met zijn Nederlandse compagnon. [naam 1] werd in de Verenigde Staten enkel ingeschreven op een kinderopvang, omdat de vader de zorg voor [naam 1] moest combineren met zijn werk, terwijl de moeder geen enkele taak op zich nam, ondanks dat zij niet werkzaam was. Nu de gewone verblijfplaats van [naam 1] in Nederland was en sindsdien niet is gewijzigd, kan er geen sprake zijn van een (on)geoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van het Verdrag en moeten de verzoeken van de moeder worden afgewezen.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ in de zin van artikel 3 van het Verdrag een feitelijk begrip is dat zich laat bepalen aan de hand van de concrete feitelijke omstandigheden van het geval. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind op het grondgebied van een lidstaat moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Uit rechtspraak van het Europese hof blijkt dat de gewone verblijfplaats van een kind overeenkomt met de plaats waar zich in feite het centrum van zijn leven bevindt. De rechtbank moet bepalen waar zich dat centrum bevond op het tijdstip van de indiening van het verzoek. In dat kader moet in het algemeen worden aangeknoopt bij factoren als de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf van het kind op het grondgebied van de verschillende betrokken lidstaten, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, alsook de familiale en sociale banden die het kind in die lidstaten heeft.

De rechtbank stelt vast dat de gewone verblijfplaats van [naam 1] vanaf zijn geboorte tot augustus 2024 in Nederland was gelegen. Vanuit Nederland zijn partijen met [naam 1] in augustus 2024 vertrokken naar de Verenigde Staten en hebben daar tot 8 maart 2025 als gezin verbleven . De vraag die voorligt is of hiermee de gewone verblijfplaats van [naam 1] is gewijzigd van Nederland naar de Verenigde Staten. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en dat de gewone verblijfplaats van [naam 1] dus in Nederland is gebleven. De rechtbank motiveert dat als volgt.

Bij het vaststellen of de gewone verblijfplaats van [naam 1] naar de Verenigde Staten is gewijzigd, speelt – naast de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden – de intentie van de ouders een belangrijke rol. In de notariële akte van 18 januari 2025 is daarover – onder andere – opgenomen:

“ [de vader] , [de moeder] , and [naam 1] are currently residing in the United States on a temporary basis. [de vader] ’s visa status in the United States is temporary and tied to specific business activities. [de vader] has the explicit intent to return to the Netherlands once the visa expires or when the temporary stay is concluded.”;

“The Netherlands is considered the family’s home country.”;

“ [de moeder] holds an Italian passport and maintains strong personal and cultural ties to Europe.”;

“Both [de vader] and [de moeder] agree that their long-term intention is to return to the Netherlands. The current stay in the United States is intended to be temporary and does not constitute a permanent relocation.”,

“This declaration serves as evidence for tax, business, and legal purposes, demonstrating the family’s ongoing ties to the Netherlands.”.

De moeder heeft in de stukken en op de zitting aangegeven dat zij dit document enkel heeft ondertekend, omdat zij dacht dat dit document werd opgesteld voor fiscale en zakelijke doeleinden. De moeder heeft echter niet gesteld dat zij ten tijde van de ondertekening niet achter de inhoud van die verklaring stond. Integendeel: op de zitting heeft de moeder de inhoud van de verklaring – over haar banden met Europa, de banden van [naam 1] met Nederland en het ontbreken van de intentie om zich in de Verenigde Staten te vestigen – bevestigd. De moeder heeft daarover op de zitting toegelicht dat partijen nog geen plannen hadden over waar zij na de zomer van 2026 zouden gaan wonen. Dat de moeder haar handtekening onder deze verklaring later in een ‘affidavit’ van 17 maart 2025 heeft ingetrokken en dat zij daarin heeft verklaard dat het niet haar bedoeling was dat de notariële akte van 18 januari 2025 zou dienen als bewijs in het kader van een permanente verhuizing, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de inhoud van haar verklaring in de notariële akte van 18 januari 2025. Inhoudelijk is de verklaring ook een duidelijke en feitelijke tekst in het Engels, waar naar het oordeel van de rechtbank geen misverstand over kan bestaan.

De rechtbank is verder van oordeel dat [naam 1] en de ouders op 8 maart 2025 nog (lang) niet waren geïntegreerd in de Verenigde Staten. De ouders hadden daar weliswaar een huis gehuurd en een auto gekocht en [naam 1] ging daar naar de kinderopvang, maar van enige sociale of familiale integratie was nog geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat [naam 1] vriendjes of familie had in de Verenigde Staten of dat [naam 1] op enige manier aan zijn leefomgeving in de Verenigde Staten gehecht is geraakt. In Nederland had/heeft [naam 1] wel familie en vriendjes. Ook de ouders hadden geen enkel sociaal netwerk in (de nabijheid van hun woonplaats in) de Verenigde Staten, althans daarover is niets gesteld of gebleken. De vader bleef onverminderd werken voor zijn Nederlandse onderneming, met Nederlandse collega’s en deed dat vanuit huis. Hij had in de Verenigde Staten dus geen fysieke werkplek buitenshuis. De moeder had, hoewel zij is opgegroeid in de Verenigde Staten, in maart 2025 nog geen werk, en geen (nieuwe of oude) vriendenkring of andere sociale en/of maatschappelijke activiteiten in de Verenigde Staten.

Partijen verbleven vanaf augustus 2024 tot maart 2025 wel in de Verenigde Staten, maar van binding met de Verenigde Staten was geen sprake. De ouders zijn in [plaats] neergestreken, omdat de moeder daar goede herinneringen aan had vanwege haar school-/studietijd lang geleden (in 2012). Dat de moeder verder een specifieke binding met die plek – of de Verenigde Staten – had, is de rechtbank niet gebleken. De ouders van de moeder wonen in Italië en de moeder heeft aangegeven dat zij zichzelf als wereldburger beschouwt en overal op de wereld zou kunnen aarden. Partijen hebben voor de Verenigde Staten gekozen, omdat zij de hoop hadden dat dat een fijne tijdelijke plek voor het gezin zou zijn, maar niet omdat zij specifiek een binding hadden met de Verenigde Staten. Partijen hebben weliswaar (logischerwijs) hun huurwoning in Nederland opgezegd, maar de zaken ook zo geregeld dat zij eenvoudig konden terugkeren. Het verblijf in de Verenigde Staten was een poging om een positieve draai aan het leven van het gezin te geven, maar van een emigratie naar de Verenigde Staten was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, gelet op het samenstel van de intentieverklaring van de ouders dat Nederland de ‘home country’ is van het gezin, het korte verblijf (van augustus 2024 tot maart 2025) in de Verenigde Staten en het gebrek aan binding wat daar is ontstaan. Dat partijen een huurcontract tot de zomer van 2026 hadden lopen, maakt dat oordeel niet anders, omdat ook hieruit de tijdelijkheid van het verblijf in de Verenigde Staten blijkt.

Het centrum van het bestaan van [naam 1] is gezien vorenstaande feiten en omstandigheden in Nederland gelegen. Nu de gewone verblijfplaats van [naam 1] in Nederland is en niet gewijzigd is, wordt de terugkeer van de vader en [naam 1] op 8 maart 2025 gezien als terugkeer naar de gewone verblijfplaats van [naam 1] . Daarmee is geen sprake van een ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen. De overige verweren van de vader behoeven gelet hierop geen verdere bespreking meer.

Zorgregeling

Op de zitting heeft de rechtbank getracht partijen tot overeenstemming te brengen ten aanzien van de zorgregeling voor de periode dat de moeder in Nederland verblijft. Tijdens een schorsing hebben de ouders hierover afspraken gemaakt. Zij zijn overeengekomen dat, voor de periode dat de moeder in Nederland verblijft, [naam 1] steeds twee nachten bij iedere ouder verblijft, waarbij [naam 1] overdag bij de andere ouder is van 10.00 uur tot 15.00 uur. De rechtbank zal overeenkomstig deze overeenstemming beslissen en het meer of anders verzochte afwijzen.

Kosten

De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader tot betaling van de proceskosten afwijzen. Een dergelijk verzoek is, gelet op het bepaalde in artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet namelijk slechts voor toewijzing vatbaar wanneer de terugkeer van [naam 1] wordt gelast, wat nu niet het geval is.

Bijzondere curator

De rechtbank acht het in het belang van [naam 1] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.
Beslissing
De rechtbank:

wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [naam 1] , geboren op [datum] 2021 in [geboorteplaats] , van Nederland naar de Verenigde Staten;

bepaalt dat voor de periode dat de moeder in Nederland verblijft een zorgregeling geldt waarbij [naam 1] steeds twee nachten bij iedere ouder verblijft, waarbij [naam 1] overdag bij de andere ouder is van 10.00 uur tot 15.00 uur;

beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 20 juni 2025 als beëindigd;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Emmens, A.C. Olland en C.S.F. de Nijs, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2025.

Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.

Artikel delen