Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:9892

verschillende opdrachten - opdrachtovereenkomst (art. 7:400 BW) - geen loon verschuldigd (art. 7:405 BW), want geen duidelijke afspraken daarover gemaakt

Rechtbank Den Haag 13 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:9892 text/xml public 2025-06-13T14:50:23 2025-06-05 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-05-27 11342083 RL EXPL 24-18591 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Den Haag Civiel recht; Verbintenissenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9892 text/html public 2025-06-13T14:50:05 2025-06-13 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:9892 Rechtbank Den Haag , 27-05-2025 / 11342083 RL EXPL 24-18591
verschillende opdrachten - opdrachtovereenkomst (art. 7:400 BW) - geen loon verschuldigd (art. 7:405 BW), want geen duidelijke afspraken daarover gemaakt

RECHTBANK DEN HAAG

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Den Haag

LA/b-c

Zaaknummer: 11342083 RL EXPL 24-18591

Vonnis van 27 mei 2025

in de zaak van
<nr>1</nr> [eiseres] , <?linebreak?>te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,<?linebreak?>hierna: [eiseres] ,<?linebreak?>gemachtigde [eiser] , hierna genoemd;
2. [eiser] ,te [woonplaats 2] ,hierna: [eiser] ,procederend in persoon,

eisende partijen,

hierna gezamenlijk te noemen: [eisende partijen] c.s.

tegen

[gedaagde partij] ,

te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde partij] ,

gemachtigde: D.A. Miedema.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 27 september 2024 met producties;

de conclusie van antwoord;

de brief met aanvullende producties van 24 januari 2025 van [eisende partijen] c.s.;

de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 18 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
In juli 2022 heeft de voormalige verhuurder van de woning van [gedaagde partij] , de Stichting Wonen Wateringen (hierna: SWW), aangekondigd dat de woning van [gedaagde partij] op 20 juli 2022 zou worden ontruimd op grond van een gerechtelijk vonnis van 25 mei 2022. [gedaagde partij] vroeg hulp aan [eiseres] , die bevriend was met [gedaagde partij] , en via [eiseres] is hij in contact gekomen met [eiser] . [eiser] heeft daarop namens [gedaagde partij] een kortgeding-procedure gevoerd tegen de SWW om de gedwongen huisuitzetting te voorkomen.
2.2.
Ten behoeve van het geschil met SWW heeft [eiser] aan [gedaagde partij] op 15 juli 2022 per e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin schrijft [eiser] (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):“(…)Je wilt graag in de woning blijven wonen.Belangrijk probleem dat in verband met het geschil met Wonen Wateringen een rol speelt is de stankoverlast die jouw 5 katten veroorzaken. [eiseres] vertelde mij, dat je afstand hebt gedaan van de 5 katten en dat deze inmiddels zijn opgehaald door een dierenopvang.Ook is er nu hulp en behandeling voor je, in de vorm van het Reinier de Graaf ziekenhuis, Brijder en het Veteraneninstituut.Je verzocht mij om je juridisch te helpen.Zoals besproken, ik ben geen advocaat, maar wel jurist. Voor huurzaken kan je voor de kantonrechter procederen. Daarvoor kun je een zogenaamde gemachtigde inschakelen. Dat hoeft niet een advocaat te zijn.Regelmatig voer ik voor MKB-ondernemers en particulieren procedures voor de kantonrechter.Uiteindelijk is afgesproken, dat ik een spoed kort geding voor je zou starten. Gisteren heb je een concept kort geding dagvaarding per e-mail van mij ontvangen.(…)”
2.3.
Op dezelfde dag heeft [gedaagde partij] aan [eiser] een volmacht verleend voor het behartigen van zijn belangen, waaronder het voeren van kortgeding- en/of bodemprocedures en schikkingsonderhandelingen, het aangaan van (vaststellings)overeenkomsten en het verlenen van kwijting.
2.4.
Blijkens een e-mail van [eiser] aan [gedaagde partij] van 16 juli 2022 heeft [gedaagde partij] de avond daarvoor, op 15 juli 2022, aan [eiseres] te kennen gegeven dat hij het kort geding niet wilde laten doorgaan, en heeft [eiseres] dit aan [eiser] verteld. In dezelfde e-mail aan [gedaagde partij] vraagt [eiser] zich af of dit een verstandige beslissing is van [gedaagde partij] , omdat het naar zijn ervaring moeilijk zal zijn voor [gedaagde partij] om aan andere woonruimte te komen en dat een opvang voor dak- en thuislozen vanwege de onrust en overlast een verre van ideale omgeving is voor iemand met de gezondheidsproblemen van [gedaagde partij] . [eiser] schrijft verder in deze e-mail:“(…) Je vertelde tijdens het driehoeks telefoongesprek met jou, [eiseres] en mij van dinsdagavond jl., verkort en zakelijk weergegeven, dat je enige tijd terug een erfenis hebt ontvangen, en dat er thans nog meer dan € 5.000 op je bankrekening staat. Dit laatste is van belang, zodat kan worden aangetoond, dat je ook financieel in staat bent om zo’n schoonmaak in jouw opdracht en voor jouw rekening te laten uitvoeren. (…)Zoals hiervoor reeds is vermeld, je kunt er inderdaad alsnog voor kiezen om het kort geding niet verder te voeren.(…)Volledigheidshalve, zoals [eiseres] met je heeft besproken, inmiddels zijn er uiteraard wel allerlei kosten gemaakt en ontstaan, die door mij betaald zullen moeten worden. Ongeacht of je besluit het kort geding te stoppen, dan wel verder te voeren. En dat zal dus allemaal gewoon door jou betaald moeten worden. (…)In een reactie daarop deelde je aan [eiseres] mede, dat je de opgegeven kosten zult betalen. In de driehoek tussen jou, [eiseres] en mij is afgesproken, dat [eiseres] dat met jou regelt. [eiseres] heeft je eerder deze week al medegedeeld dat de kosten tenminste € 700 bedragen.(…)”
2.5.
Op 15 juli 2022 heeft [eiser] de dagvaarding laten uitbrengen. Op 19 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De vorderingen van [gedaagde partij] zijn afgewezen. [eiser] heeft daarop contact opgenomen met de rechtsbijstandsverzekering van [gedaagde partij] (DAS) om rechtsbijstand te verkrijgen voor het instellen van een eventueel hoger beroep en met SWW om te proberen haar ertoe te bewegen dat [gedaagde partij] op een later moment, na een afkickbehandeling en een grondige schoonmaakbeurt van de woning op zijn kosten, nog in de woning zou kunnen terugkeren.
2.6.
[eiseres] heeft, met [eiser] als gemachtigde, in februari 2023 een kortgedingprocedure aangespannen in verband met het terugbetalen van – onder andere – de kosten voor het voeren van de kortgedingprocedure in 2022, waarbij [eiseres] vanwege die kosten een bedrag van € 1.950,= vorderde. De kantonrechter in deze rechtbank heeft [gedaagde partij] bij vonnis van 11 juli 2023 veroordeeld tot betaling van € 1.000,=. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen:“4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] , na bemiddeling door [eiseres] , voor [gedaagde partij] een kort geding heeft gevoerd om gedwongen ontruiming van zijn woning te voorkomen. [gedaagde partij] heeft daar zelf ook mee ingestemd. Door [gedaagde partij] is weliswaar in de conclusie van antwoord betwist dat zou zijn afgesproken dat hij de kosten die daarmee gemoeid waren zelf zou dragen, maar ter zitting heeft [gedaagde partij] desgevraagd gezegd dat hij bereid is deze kosten alsnog te voldoen. [gedaagde partij] heeft de vordering daarmee erkend, met dien verstande dat partijen het over de hoogte van de gemaakte kosten niet eens zijn.4.3. De kantonrechter stelt voorop dat uit het dossier op geen enkele manier blijkt dat [eiseres] kosten van [eiser] heeft voldaan. Nu [gedaagde partij] dat op zich niet heeft betwist zal de kantonrechter er van uit gaan dat dit wel het geval is geweest, zeker nu op zich niet ter discussie staat dat er kosten zijn gemaakt voor het kort geding. Verder stelt de kantonrechter vast dat de gemaakte kosten door [eiseres] niet concreet zijn onderbouwd en door [gedaagde partij] (gedeeltelijk) worden betwist. Nu [gedaagde partij] ter zitting heeft aangeboden een bedrag van € 1.000,00 te voldoen en dit bedrag de kantonrechter niet onaannemelijk en niet onredelijk voorkomt, zal de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.”
2.7.
Op 21 juli 2022 is [gedaagde partij] vanwege zijn alcoholverslaving op advies van Brijder eerst opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, waarbij [eiseres] door [gedaagde partij] als zijn eerste contactpersoon is aangewezen. Vervolgens is [gedaagde partij] opgenomen in een somatisch ziekenhuis (Reinier de Graaf), waar hem werd geadviseerd een van zijn onderbenen te laten amputeren. [eiseres] en [eiser] zijn bij overleg daarover tussen [gedaagde partij] en het ziekenhuis betrokken geweest.
<nr>3</nr>Het geschil 3.1.
[eisende partijen] c.s. vorderen, naar de kantonrechter begrijpt en zakelijk weergegeven, – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

a. in verband met het voor [gedaagde partij] gevoerde kort geding:

primair veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 10.000,=, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, aan [eiseres] , dan wel

subsidiair veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van

€ 11.000,=, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag,

te vermeerderen met de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen;

in verband met de aanvullende opdrachten van [gedaagde partij] in verband met de SWW-zaak en DAS-rechtsbijstand als bedoeld onder 2.5.:

- veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 700,= respectievelijk € 1.250,=, althans door de kantonrechter te bepalen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente;

in verband met de opdracht van [gedaagde partij] verrichte werkzaamheden in verband met de Reinier de Graaf-zaak als bedoeld onder 2.7.:

- veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.500,=, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente,

met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.
3.2.
[eisende partijen] c.s. leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. Tussen partijen is in het driehoekstelefoongesprek op 13 juli 2022 afgesproken dat [gedaagde partij] voor de werkzaamheden van [eiser] een vergoeding verschuldigd zou zijn van € 200,= per uur. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat advocaten en juristen hun werkzaamheden op basis van een uurtarief verrichten. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat [eiseres] de voor de kortgedingprocedure gemaakte kosten zou voorschieten en dat [gedaagde partij] het voorgeschoten bedrag aan [eiseres] zou terugbetalen. Deze afspraak heeft [gedaagde partij] bevestigd op de mondelinge behandeling van 12 juni 2023 in de kortgedingprocedure die [eiseres] tegen hem heeft ingesteld, door te erkennen dat hij kosten verschuldigd is aan [eiseres] . [gedaagde partij] heeft daarmee ook erkend dat hij een vergoeding verschuldigd is aan [eiser] voor zijn werkzaamheden in het kader van juridische bijstand. [eisende partijen] c.s. hebben hun vorderingen onderbouwd met twee notities die [eiser] heeft opgesteld, waarin hij zijn werkzaamheden in 2022 omschrijft met de bijbehorende tijdsbesteding (producties 11 en 8). In een notitie van 24 januari 2025 heeft [eiser] genoteerd dat [eiseres] hem op 16 juli 2022 € 750,= contant heeft gegeven en hem in de periode van 21 augustus 2022 tot en met 24 januari 2023 € 2.100,= per bank heeft betaald wegens de voorgeschoten kosten. Daarnaast voelde [eiseres] zich zo bezwaard jegens [eiser] , omdat hij zijn werkzaamheden niet van [gedaagde partij] vergoed kreeg, dat zij in de periode van 9 maart 2023 tot en met 24 mei 2023 nog eens € 3.050,= heeft betaald.
3.3.
[gedaagde partij] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partijen] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partijen] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partijen] c.s. in de kosten van deze procedure. [gedaagde partij] betwist dat hij opdrachten aan [eiser] heeft verstrekt om werkzaamheden te verrichten tegen een uurtarief van € 200,= exclusief btw. Hij was in paniek en ging ervan uit dat sprake was van een vriendendienst, gelet op zijn vriendschappelijke relatie met [eiseres] . Hij betwist ook dat hij [eiseres] heeft gevraagd om de kosten van het kort geding voor te schieten. [eiser] heeft [gedaagde partij] nooit gezegd dat hij zou moeten betalen voor de door [eiser] te verrichten werkzaamheden. Daarvoor zijn hem ook nooit facturen gestuurd. [gedaagde partij] bestrijdt ook de door [eiser] opgestelde notities. Uit de kopieën van bankoverschrijvingen blijkt niet waarvoor [eiseres] geld aan [eiser] heeft betaald, aldus [gedaagde partij] .
<nr>4</nr>De beoordeling 4.1
De kantonrechter stelt voorop dat duidelijk is dat [eiser] zich in 2022 zeer heeft ingespannen om te bewerkstelligen dat [gedaagde partij] zijn woning zou kunnen behouden. Het staat ook voldoende vast dat [gedaagde partij] ermee heeft ingestemd dat [eiser] namens hem het kort geding zou voeren. In die zin is sprake van een opdracht van [gedaagde partij] aan [eiser] in de zin van artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2
[eisende partijen] c.s. hebben gesteld dat het van algemene bekendheid is dat juristen en advocaten een vergoeding vragen voor hun werkzaamheden. Dit is in zijn algemeenheid juist. In de brief van 15 juli 2022 heeft [eiser] [gedaagde partij] geschreven dat hij jurist is. Op de zitting is gebleken dat dit niet het geval is en dat [eiser] ook in ander opzicht niet in een beroep of bedrijf heeft gehandeld. Dat betekent dat [gedaagde partij] niet zonder meer, op grond van artikel 7:405 BW, loon verschuldigd is voor de werkzaamheden die [eiser] voor hem heeft verricht. Het is daarom aan [eisende partijen] c.s. om te stellen en zo nodig te bewijzen dat met [gedaagde partij] een vergoeding voor de in het kader van de opdracht te verrichten werkzaamheden is overeengekomen.
4.3
[eisende partijen] c.s. hebben gesteld dat in het driehoekstelefoongesprek op 13 juli 2022 met [gedaagde partij] is afgesproken dat hij een vergoeding van € 200,= per uur exclusief btw zou betalen voor de door [eiser] uit te voeren werkzaamheden. Deze stelling is, in het licht van de betwisting door [gedaagde partij] , onvoldoende onderbouwd, gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
4.4
De vermelding van een dergelijke afspraak ontbreekt in de e-mail van [eiser] van 15 juli 2022, waarin de overige gemaakte afspraken tamelijk gedetailleerd zijn vastgelegd. Het zou voor de hand hebben gelegen dat [eiser] de betreffende afspraak – als die was gemaakt – in die brief zou hebben bevestigd, nu de betaling voor werkzaamheden in het algemeen een belangrijk onderdeel vormt van een overeenkomst van opdracht. Ook in de door [gedaagde partij] aan [eiser] verstrekte volmacht wordt niet over een vergoeding gesproken.
4.5
In de e-mail van [eiser] aan [gedaagde partij] van 16 juli 2022 staat bovendien met zoveel woorden dat [gedaagde partij] de kosten zou moeten betalen die door [eiser] zelf zouden moeten worden voldaan. In die e-mail staat ook dat [eiseres] [gedaagde partij] al had medegedeeld dat de kosten tenminste € 700,= bedragen. Dat is, gezien de hoogte van het bedrag, in tegenspraak met de stelling dat is afgesproken dat [gedaagde partij] voor de werkzaamheden van [eiser] € 242,= per uur (inclusief btw) zou betalen en wijst erop dat alleen is afgesproken dat [gedaagde partij] de kosten zou betalen die onvermijdelijk met het kort geding gepaard zouden gaan, zoals de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van de dagvaarding, griffierecht en – bij afwijzing van de vorderingen – salaris van de gemachtigde van de wederpartij.
4.6
Verder heeft [eiser] op geen enkel moment rechtstreeks een specificatie, factuur of declaratie aan [gedaagde partij] (of aan [eiseres] ) gestuurd voor het beweerdelijk overeengekomen loon. Dat is ongebruikelijk. Pas in september 2024 heeft [eiser] een specificatie opgesteld van de aan het kort geding bestede werkzaamheden en uren; blijkens de aanhef is dat gebeurd in het kader van de onderhavige procedure. Het is in het handelsverkeer de gewoonte dat eerst een factuur of declaratie wordt verzonden voor verrichte werkzaamheden, alvorens iemand wordt gedagvaard. [eisende partijen] c.s. hebben in dit verband aangevoerd dat het erg slecht ging met [gedaagde partij] : eerst raakte hij zijn huis kwijt en daarna werd zijn been afgezet; dat weerhield [eiser] ervan om [gedaagde partij] een factuur te sturen. Dat argument kan de kantonrechter aan de ene kant volgen, maar aan de andere kant wekt het bevreemding dat [gedaagde partij] vervolgens zonder enige stimulans tot onderhandse betaling door middel van een factuur of een aanmaning gedagvaard wordt. Het valt ook op dat de onderhavige vorderingen pas zijn ingesteld nadat [eiseres] en [gedaagde partij] gebrouilleerd zijn geraakt. [eiser] heeft op de zitting verklaard dat de pijn hem erin zit dat [gedaagde partij] [eiseres] niet netjes heeft behandeld. Dit ondergraaft de stelling van [eisende partijen] c.s. dat van tevoren duidelijke afspraken over de gestelde uurvergoeding zijn gemaakt.
4.7
Voorts heeft [eiseres] , met [eiser] als gemachtigde, in het voorjaar van 2023 de onder 2.6. aangeduide procedure aangespannen tegen [gedaagde partij] , waarin zij de kosten van de kortgedingprocedure van hem vorderde. In die procedure vorderde [eiseres] daarvoor een bedrag van € 1.950,=. [eisende partijen] c.s. hebben geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat in die procedure de vordering tot dat bedrag is beperkt. Als volgens [eiseres] (en [eiser] ) daadwerkelijk loon met [gedaagde partij] zou zijn overeengekomen en de werkzaamheden een aanzienlijk hoger bedrag dan € 1.950,= besloegen, zoals in de onderhavige procedure gesteld en door [eiser] in zijn notities uitgewerkt, dan is niet navolgbaar waarom dat loon niet in die procedure is gevorderd. Dat bedrag moet dan immers ten tijde van de dagvaarding (21 februari 2023) al bekend zijn geweest. Het zou voor de hand hebben gelegen dat reeds in die procedure het thans gevorderde bedrag aan de orde zou zijn gesteld.
4.8
Daarnaast blijkt uit de brief van 16 juli 2022 dat het [eisende partijen] c.s. bekend was dat [eiser] van een erfenis die hij eerder had ontvangen nog maar ongeveer € 5.000,= over had en op zijn bankrekening had staan. [eisende partijen] c.s. hebben niet toegelicht hoe dit zich verhoudt met een afspraak dat [gedaagde partij] voor de werkzaamheden van [eiser] een uurloon van € 242,= inclusief btw zou gaan betalen en waarom [eiser] de omvang van de werkzaamheden vervolgens zodanig heeft laten oplopen dat dit tot een vergoeding van ruim € 10.000,= zou leiden, zoals thans gevorderd. Hij kon immers weten dat [gedaagde partij] niet in staat was zo’n hoog bedrag te betalen. [eisende partijen] c.s. hebben zelf naar voren gebracht dat [gedaagde partij] er in juli 2022 zeer slecht aan toe was. Zij hebben foto’s overgelegd over de mate van vervuiling van zijn woning, grote hoeveelheden lege alcoholverpakkingen en lichamelijke problemen, die uiteindelijk tot amputatie van zijn onderbeen hebben geleid. Het is duidelijk dat [gedaagde partij] in die periode maatschappelijk aan de grond zat en een aanzienlijke kans had om dakloos te worden. Onder die omstandigheden is niet aannemelijk dat partijen de door [eisende partijen] c.s. gestelde afspraak hebben gemaakt, zonder enige indicatie van het te verwachten aantal uren of totaalbedrag.
4.9
[eiser] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling herhaaldelijk benadrukt dat [gedaagde partij] op de zitting in de kortgedingprocedure die [eiseres] in februari 2023 tegen hem is begonnen, heeft erkend dat hij kosten verschuldigd was. Uit de uitspraak in die procedure blijkt dat [gedaagde partij] dit op de betreffende zitting inderdaad heeft erkend. Volgens [eisende partijen] c.s. heeft [gedaagde partij] daarmee ook erkend dat hij loon voor de werkzaamheden van [eiser] verschuldigd zou zijn. Volgens [gedaagde partij] ging het bij de bedoelde kosten echter om een bedrag van hoogstens € 1.000,=. Dat wijst er niet op dat [gedaagde partij] met zijn erkenning ook heeft bedoeld te erkennen dat hij [eiser] een vergoeding verschuldigd was, nu in het bedrag van € 1.000,= in ieder geval de kosten geacht moeten worden begrepen te zijn die [eiser] zelf had voldaan om het kort geding namens [gedaagde partij] te kunnen voeren, zoals de dagvaardingskosten, griffierecht en salaris van de gemachtigde van de wederpartij en die in de e-mail van [eiser] aan [gedaagde partij] van 16 juli 2022 waren geschat op tenminste € 700,=. De betreffende procedure speelde bovendien tussen [eiseres] en [gedaagde partij] en aan een erkenning van [gedaagde partij] op de zitting in die procedure kan [eiser] dan ook geen erkenning ontlenen dat [gedaagde partij] aan hem loon verschuldigd is.
4.10
Tot slot kan noch aan de verklaring van [eiseres] die [eisende partijen] c.s. als productie 19 hebben overgelegd, noch aan het feit dat [eiseres] in de loop van de in 2023 tegen [gedaagde partij] aangespannen procedure betalingen aan [eiser] is gaan voldoen, voldoende onderbouwing worden ontleend voor de gestelde afspraak tussen [eisende partijen] c.s. en [gedaagde partij] . Van de zijde van [gedaagde partij] is op goede gronden aangevoerd dat uit de overgelegde bankafschriften niet blijkt waarop die betalingen van [eiseres] aan [eiser] betrekking hadden. Verder geldt dat, ook als deze betalingen in het kader van de gestelde afspraak zouden zijn gedaan, dit niet zonder meer betekent dat [eiseres] aanspraak kan maken op terugbetaling daarvan door [gedaagde partij] . Daarvoor is nodig dat de gestelde afspraak daarover zou komen vast te staan, en dat is, zoals hiervoor is overwogen, niet het geval. Verder is de verklaring van [eiseres] omtrent de gestelde afspraak een partijverklaring, reden waarom daaraan slechts een geringe waarde kan worden toegekend. In het licht van de voorgaande overwegingen legt deze verklaring onvoldoende gewicht in de schaal om de stelling dat de bewuste afspraak met [gedaagde partij] is gemaakt voldoende te schragen.
4.11
De stellingen omtrent de andere door [eiser] voor [gedaagde partij] verrichte werkzaamheden zijn hetzelfde lot beschoren.
4.12
Het staat vast dat [gedaagde partij] de aan het kort geding tegen SWW verbonden kosten moest betalen. Met het in het kort geding van [eiseres] tegen [gedaagde partij] toegewezen bedrag van € 1.000,= moeten deze kosten geacht worden te zijn gedekt, nu [eisende partijen] c.s. niet hebben gesteld en ook anderszins niet is gebleken dat die kosten dat bedrag hebben overstegen. In zijn notitie noemt [eiser] uitsluitend een bedrag van € 224,44 (deurwaarderskosten van € 138,44 en € 86,= griffierecht). Nu [eisende partijen] c.s. hebben gesteld dat [eiseres] daarvoor € 750,= contant aan [eiser] heeft betaald, hebben zij ter zake geen van beiden meer iets van [gedaagde partij] te vorderen.
4.13
Dat betekent dat alle vorderingen van [eisende partijen] c.s. worden afgewezen.
4.14
[eisende partijen] c.s. worden het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde partij] worden begroot op:

- salaris gemachtigde



812,00

(2 punten × € 406,00)

- nakosten



135,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal



947,00
<nr>5</nr>De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partijen] c.s. af;
5.2.
veroordeelt [eisende partijen] c.s. in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisende partijen] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.



Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.

Artikel delen