RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/520
en
(gemachtigden: R. van Oostende en mr. W.T. Fukkink).
1. Het beroep van eiser richt zich tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid om alle documenten met betrekking tot storingen aan de brug bij [plaats 2] over de periode 1 januari 2017 tot en met 28 oktober 2023 dat de minister op 1 november 2023 heeft ontvangen.
1.1.De rechtbank heeft het beroepn
Gelijktijdig met vier andere beroepen die eiser in heeft gediend.
1.2.Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek in deze procedure niet volledig geweest omdat eiser nog in de gelegenheid moet worden gesteld alsnog griffierecht te voldoen. Het onderzoek wordt daarom heropend. Hierna legt de rechtbank uit waarom ze hiertoe is overgegaan.
Griffierecht
2. Van de indiener van het beroepschrift wordt een griffierecht geheven.n
Dit staat in artikel 8:41, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit staat in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
Beroep op betalingsonmacht
3. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan en daarmee om vrijstelling van de betaling van griffierecht verzocht (bobog-verzoek).
3.1.In de uitspraak van 13 februari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (grote kamer) uiteengezet op welke wijze een beroep op betalingsonmacht door de bestuursrechter moet worden behandeld.n
CRvB 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282. ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3649.
3.2.Vaststaat dat eiser op het moment van het indienen van het beroep, net zoals op het moment van het indienen van het bobog-verzoek en de zitting, in detentie verbleef. Daarmee behoort hij tot de categorie rechtzoekenden, waarvoor volgens de uitspraak van de grote kamer het inkomen niet van belang is, maar slechts of hij en zijn eventuele fiscale partner over vermogen beschikken.
3.3.Eiser stelt dat hij niet over vermogen beschikt. Eiser kan daarom in beginsel volstaan met een eigen verklaring. Hij heeft daarmee ook in dit beroep volstaan. Dat wil echter niet zeggen dat de rechtbank die verklaring ook in alle gevallen moet volgen. Die verklaring moet geloofwaardig zijn en bij twijfel kan de rechtbank daar onderzoek naar doen. Dat was reden voor de rechtbank om de vraag of eiser terecht stelt dat hij niet over vermogen beschikt op zitting te behandelen. Daarom is op de zitting gesproken over de – door eiser naar waarheid ingevulde en ondertekende – verklaring dat zijn vermogen nihil is. Bij gerechtvaardigde twijfel over de eigen verklaring, is het vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat hij niet over vermogen beschikt waardoor hij in betalingsonmacht verkeert.
3.4.De rechtbank vindt dat er aanleiding is om aan te nemen dat gerechtvaardigde twijfel bestaat over de eigen verklaring van eiser over zijn vermogen en dat eiser vervolgens niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over vermogen beschikt. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
Eiser heeft een woonadres in [locatie] opgegeven
3.4.1.Eiser heeft in een andere procedure (een verzoek om voorlopige voorziening)n
Zaaknummer ARN 23/5186. Het betreft: [locatie] . Dit zwijgrecht is neergelegd in artikel 5:10a van de Awb.
Eiser heeft dwangsommen en schadevergoedingen ontvangen
3.4.2.Eiser heeft bij deze rechtbank meerdere proceduresn
In de zaak met nummer ARN 23/4155 tussen eiser en de minister voor Rechtsbescherming, (ECLI:NL:RBGEL:2024:1515). En in de zaak met nummer ARN 23/5016 tussen eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand (ECLI:NL:RBGEL:2023:7194). Als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Op basis van zaken die bij de rechtbank Gelderland zijn ingediend.
3.5.Gelet op deze omstandigheden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen vermogen heeft en zijn beroep op betalingsonmacht niet voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst daarom het verzoek om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht af.
De nota voor betaling van het griffierecht
4. Gelet op het voorgaande is eiser griffierecht verschuldigd. Eiser ontvangt een nieuwe nota griffierecht en kan dit griffierecht binnen de op die nota gestelde betalingstermijn betalen. Volledigheidshalve wijst de rechtbank eiser erop dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht er toe kan leiden dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Dat betekent dat het beroep in dat geval niet inhoudelijk wordt behandeld.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank zal het onderzoek heropenen om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog het griffierecht te voldoen.
5.1.De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in de zaak aan.
5.2.De rechtbank houdt partijen op de hoogte van het verdere verloop van deze procedure.
De rechtbank:
heropent het onderzoek;
bepaalt dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld het griffierecht te voldoen;
zal een nieuwe nota griffierecht verzenden aan eiser;
verzoekt eiser het griffierecht binnen de op die nota gestelde betalingstermijn te betalen;
houdt iedere verdere beslissing in de zaak aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier op:
griffier |
voorzitter |
Een afschrift van deze beslissing is verzonden aan partijen op: