Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBGEL:2025:3704

Verzoek om terug te komen op weigering van een Wajong-uitkering. Beoordeeld moet worden of sprake is van nova, of het besluit niet evident onredelijk is en of er geen toename is van beperkingen uit AD(H)D. Deze beoordeling leidt niet tot een ander besluit. Met de hoofdpijnklachten die volgens eiser zijn ingetreden in de periode dat hij studeerde, is sprake van een andere ziekteoorzaak. Dit be...

Rechtbank Gelderland 20 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBGEL:2025:3704 text/xml public 2025-05-20T17:00:24 2025-05-14 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Gelderland 2025-05-15 AWB - 23_5310 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Arnhem Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:3704 text/html public 2025-05-14T14:00:50 2025-05-20 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBGEL:2025:3704 Rechtbank Gelderland , 15-05-2025 / AWB - 23_5310
Verzoek om terug te komen op weigering van een Wajong-uitkering. Beoordeeld moet worden of sprake is van nova, of het besluit niet evident onredelijk is en of er geen toename is van beperkingen uit AD(H)D. Deze beoordeling leidt niet tot een ander besluit.

Met de hoofdpijnklachten die volgens eiser zijn ingetreden in de periode dat hij studeerde, is sprake van een andere ziekteoorzaak. Dit betekent dat naast de beoordeling van arbeidsongeschiktheid ontstaan rond het achttiende jaar ook moet worden getreden in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit ziekte of gebrek ontstaan tijdens de studie en de vijf jaar daarna. Deze beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van het wettelijk kader waarbinnen het UWV de oorspronkelijke aanvraag destijds heeft beoordeeld, met andere woorden aan de hand van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, van de Wajong.

De aanvraag is door verweerder hangende beroep beoordeeld aan de hand van artikel 1a:1 van de Wajong. Vanwege dit gebrek moet het besluit worden vernietigd, maar omdat het besluit inhoudelijk in stand kan blijven, worden de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.

Ambtshalve beoordeling door de rechtbank van overschrijding redelijke termijn.

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 23/5310
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 december 2022 is het UWV bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. In reactie op de daarna door eiser nog ingediende aanvullende gronden van beroep, heeft het UWV nog een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de begeleider van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
1.4.
In verband met de ambtshalve beoordeling van het recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt. De minister van Justitie en Veiligheid hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld verweer te voeren.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en is achttien jaar geworden op [geboortedatum] 2000.
2.1.
Op 23 juli 2013 heeft eiser een Wajong-aanvraag ingediend. Bij de aanvraag zijn medische gegevens gevoegd, waarin sprake is van psychosociale klachten (een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit ADHD/ADD)). Bij besluit van 9 augustus 2013 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen op grond van de (destijds geldende) Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), omdat eiser na zijn achttiende verjaardag meer dan een jaar heeft gewerkt en daarmee ten minste het minimumloon heeft verdiend. Gelet op deze motivering ligt aan dit besluit enkel een arbeidsdeskundige beoordeling en geen verzekeringsgeneeskundige beoordeling ten grondslag. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor het besluit in rechte is komen vast te staan.

3. Op 14 december 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. In een toelichting bij de aanvraag (een brief van 18 november 2021) heeft eiser (onder meer) meegedeeld dat hij tot en met 26 april 2008 (naar de rechtbank begrijpt is dit een kennelijke verschrijving en is bedoeld: tot en met 25 mei 2008, aangezien deze laatste datum is vermeld in een bericht over eisers recht op studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs) een studie heeft gevolgd. Binnen vijf jaar na de laatste dag van zijn studie of binnen vijf jaar na zes maanden na het einde van zijn studie is volgens eiser de situatie ontstaan dat hij vanwege clusterhoofdpijn duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Eiser verzoekt hem op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong een uitkering toe te kennen en verzoekt daarnaast om herziening van het besluit van 9 augustus 2013, omdat bij dat besluit geen rekening is gehouden met zijn clusterhoofdpijn.
3.1.
Bij besluit van 22 december 2022 heeft het UWV geen reden gezien om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013. Daaraan heeft het UWV het onderzoek van de verzekeringsarts [naam arts 1] , neergelegd in een verslag van 15 november 2022, ten grondslag gelegd. Volgens deze verzekeringsarts zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat teruggekomen moet worden van de beslissing van 9 augustus 2013. Ook als bij de eerdere beoordeling de andere klachten bekend waren geweest, had dat niets veranderd aan het arbeidsverleden van eiser en zijn functioneren daarin, op basis waarvan de eerdere aanvraag destijds is afgewezen. De bij de eerste aanvraag bekende medische problematiek wordt niet gekenmerkt door progressie, zodat vanuit deze diagnose bezien niet gesproken kan worden van nieuwe medische feiten of omstandigheden.

Voor zover eiser sinds 2010 (toegenomen) arbeidsongeschikt is, aangezien de hoofdpijnklachten voor het eerst gedocumenteerd zijn in 2010, is deze arbeidsongeschiktheid ingetreden/verslechterd in een niet voor de Wajong 2010 verzekerde periode. Eiser was toen de achttien jaar reeds ruim gepasseerd was en hij was ook niet meer studerende, aldus [naam arts 1] .
3.2.
Bij het bestreden besluit van 29 juni 2023 heeft het UWV het besluit van 22 december 2022 gehandhaafd. Het UWV blijft erbij dat er geen reden is om terug te komen van de weigering van de Wajong-uitkering. Hieraan heeft het UWV het onderzoek van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam arts 2] , neergelegd in een verslag van 21 juni 2023, ten grondslag gelegd. Daarnaast heeft het UWV in het bestreden besluit opgemerkt dat eisers aanvraag niet als een laattijdige aanvraag kan worden beschouwd, omdat dat volgens de wet alleen mogelijk is als nooit eerder een Wajong-uitkering is aangevraagd.
3.2.1.
In het rapport van 21 juni 2023 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam arts 2] overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden, omdat hij uit de medische gegevens geen nieuwe gegevens heeft gehaald over eisers medische situatie toen hij achttien jaar oud was. Wat betreft de hoofdpijn gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit van de feitelijke informatie: de eerste documentatie van hoofdpijnklachten dateert van juni 2010. Gesteld kan worden dat op de achttienjarige leeftijd de hoofdpijn geen issue was, nu feitelijke en geobjectiveerde informatie over aan hoofdpijn gerelateerde belemmeringen op die leeftijd niet aanwezig is en ook niet werd vermeld door eiser bij de eerste aanvraag. Op de achttienjarige leeftijd en in de vijf jaar aansluitend daarop speelde dus alleen de aanwezigheid van ADHD. Daarnaast is geen sprake van een verslechterde situatie binnen vijf jaar na eisers achttiende verjaardag op basis van dezelfde ziekteoorzaak (de ADHD). Ondanks dat de klachten van ADHD anders ervaren kunnen worden, is er geen sprake van structurele verandering in belastbaarheid in de zin van toegenomen beperkingen, en als er al iets is veranderd, is dit veelal een verandering ten goede. Ook kan op basis van de door eiser aangeleverde gegevens niet worden gezegd dat de beslissing van 9 augustus 2013 evident onjuist is, aldus [naam arts 2] .
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden tot het bestreden besluit is gekomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat het onderzoek waarop het bestreden besluit berust onzorgvuldig is geweest en het bestreden besluit daardoor onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het UWV hangende beroep aanvullend onderzoek heeft laten doen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de weigering om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013 alsnog van een (wel) deugdelijke aanvullende motivering heeft voorzien. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

5. Eiser betoogt in beroep ten eerste dat in 2013 enkel een arbeidskundige beoordeling is uitgevoerd, maar dat de nu aangevoerde medische omstandigheden maken dat een medische beoordeling uitgevoerd had moeten worden.

Verder is volgens eiser gelet op deze medische omstandigheden artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong op zijn situatie van toepassing en heeft het UWV in het bestreden besluit ten onrechte nagelaten om zijn situatie aan die bepalingen te toetsen. Voordat de huisarts in juni 2010 voor het eerst het vermoeden van clusterhoofdpijn uitte, bestonden eisers hoofdpijnklachten al geruime tijd. Volgens eiser blijkt dit bijvoorbeeld uit de verklaring van de huisarts die is aangeleverd bij de gronden van bezwaar van 26 april 2023 en ook uit het verslag van de Spoedeisende Eerste Hulp van 15 juli 2017 (al vijftien jaar last van hoofdpijnaanvallen, altijd geduid als migraine), uit het rapport van 15 december 2014 van de neuroloog over een consult in 2014 (hoofdpijnklachten bestaan al tien jaar) en uit het rapport van MEE van 10 juli 2013 (eiser heeft al van jongs af aan hoofdpijnklachten). Eiser gebruikt sinds 2009 Imigran op doktersrecept. Hiermee is volgens eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat de hoofdpijnklachten al bestonden tijdens of kort na zijn studie. De verzekerde periode loopt volgens eiser tot en met 25 november 2013. Er is sprake geweest van een toename van klachten als gevolg van de clusterhoofdpijn doordat de aanvallen frequenter en heviger waren. Over zijn laatste dienstverband (tot 30 april 2011) wordt in de arbeidskundige rapportage van 6 augustus 2013 al vermeld dat eiser regelmatig thuis kwam te zitten met hevige migraine. Na het einde van het dienstverband is het dusdanig ernstig en invaliderend geworden dat hij niet meer in werk heeft kunnen hervatten. Dit betekent naar de mening van eiser dat voldoende vaststaat dat vanwege de beperkingen de arbeidsmogelijkheden in ieder geval uiterlijk 25 november 2013 zijn komen te ontbreken, hij niet in staat was meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen en daarom recht bestaat op de gevraagde Wajong-uitkering. De verzekeringsarts heeft niet die gehele periode tot aan 25 november 2013 beoordeeld.

Ten slotte voert eiser aan dat het UWV zijn aanvraag van 14 december 2021 ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 1a:1 van de Wajong.

6. Hangende beroep heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam arts 2] op 30 augustus 2023 aanvullend gerapporteerd. In dit rapport is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de vraag of eiser tijdens of kort na zijn studie (eiser was studerend tot en met 25 mei 2008) en/of in een periode van vijf jaar nadien door clusterhoofdpijn arbeidsongeschikt is geworden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom wat betreft de hoofdpijnklachten de anamnese niet als uitgangspunt kan worden gehanteerd (kort gezegd: omdat over het optreden en de ernst van de klachten geen duidelijkheid wordt geschapen) en moet worden gekeken naar de feitelijke documentatie/diagnostiek. De eerste feitelijke documentatie over de hoofdpijnklachten dateert van 2010, waarbij eiser pas vanaf 2009 (dus na 2008) medicatie neemt in verband met migraine. Dientengevolge blijft de conclusie dat eventueel aan hoofdpijn gerelateerde beperkingen niet speelden op de (nieuwe) datum in geding van 25 mei 2008 en dat er dus ook geen sprake kan zijn van toegenomen beperkingen op basis van dezelfde ziekteoorzaak in de periode van vijf jaar daarop aansluitend, nu voorheen alleen sprake was van gedocumenteerde ADHD.

Ook aan het niet voltooien van de studie kan wat dat betreft geen waarde worden gehecht. Zou eiser subsidiair het voordeel van de twijfel worden gegund ten aanzien van gedocumenteerde hoofdpijn, dan was eiser gelet op de GAF-score (vermeld in de brief van MEE van 25 januari 2012) zonder meer minimaal één uur aaneensluitend en vier uur verdeeld over de dag belastbaar, rekening houdende met een stressarme en gestructureerde omgeving (licht beperkt in verband met ADHD en hoofdpijn ten aanzien van storingen, onderbrekingen, deadlines, piekdrukte, conflicthantering, routinematige arbeid in relatief rustig tempo). Omdat wordt geclaimd dat sprake is van een toename van klachten in de loop der jaren betekent dit bovendien dat eiser voorheen en dus zeker in 2008 en daarvoor nog beter zou hebben gefunctioneerd. Dit sluit ook aan bij het gegeven dat in eisers tot nu toe laatste werk het jaarcontract werd verlengd. Verder is niet gebleken dat eiser gezien werk en opleiding niet over basale werknemersvaardigheden beschikt (instructies begrijpen, onthouden en uitvoeren en afspraken nakomen). Dit laatste is eventueel ter beoordeling aan de arbeidsdeskundige. Nu ADHD naar gelang we ouder worden eerder uitdooft en eiser volgens de informatie van de neuroloog goed reageert op hoofdpijntherapie kan er niet gesproken worden van toegenomen beperkingen in de vijf jaren aansluitend aan de (nieuwe) datum in geding.
6.1.
In het verweerschrift van 24 september 2024 heeft het UWV toegelicht op grond van de zogenoemde Amber-bepaling al in de bezwaarfase te hebben getoetst of er sprake was van toegenomen beperkingen op basis van ADHD gedurende de periode van vijf jaar na eisers achttiende verjaardag. Wat betreft de hoofdpijnklachten heeft het UWV verwezen naar het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam arts 2] van 30 augustus 2023 en het verweerschrift van 31 augustus 2023 waarin onder verwijzing naar artikel 1a:1, aanhef en onder b, van de Wajong is geconcludeerd dat de aan hoofdpijn gerelateerde beperkingen niet speelden in de periode tijdens of kort na studie en er geen sprake is van toename van beperkingen op basis van dezelfde ziekteoorzaak in de periode van vijf jaren daarna.

7. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag, maar ook in bezwaar, het UWV heeft verzocht om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013 voor het verleden en voor de toekomst en dat hij tevens een beroep heeft gedaan op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, de zogenoemde Amber-beoordeling. Hierop zal de rechtbank ingaan vanaf overweging 8. Daarnaast heeft eiser het UWV verzocht zijn aanvraag te beoordelen op grond van artikel 1a:1, tweede dan wel derde lid, van de Wajong. Daarop zal de rechtbank ingaan vanaf overweging 11.

Verzoek om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013

8. Het UWV heeft op het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
8.1.
De omstandigheid dat op het verzoek om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013 is beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb betekent dat de bestuursrechter in eisers zaak aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. Ook zal de bestuursrechter toetsen of het bestuursorgaan eiser op grond van de Amber-regeling niet toegenomen arbeidsongeschikt heeft hoeven achten.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen op afdoende wijze hebben gemotiveerd dat de stukken die eiser in deze procedure heeft gebracht geen nieuwe medische gegevens bevatten die betrekking hebben op de situatie rond zijn achttiende verjaardag, zodat hieruit niet kan worden afgeleid dat de beoordeling in 2013 (ook al is die louter op arbeidskundige gronden gestoeld) onjuist is geweest. Eisers beroepsgrond dat het UWV op basis van de door hem in deze procedure aangeleverde medische stukken (alsnog) een medische beoordeling had moeten uitvoeren slaagt derhalve niet.

De weigering om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013 is evenmin evident onredelijk, omdat het betreffende besluit niet onmiskenbaar onjuist is. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV het besluit voor de toekomst zou moeten herzien. Daarnaast hebben zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld of op basis van de in deze procedure ingebrachte stukken moet worden geconcludeerd dat eiser vanuit de klachten en beperkingen die hij had rond zijn achttiende verjaardag toegenomen arbeidsongeschikt moet worden geacht in de periode van vijf jaar na zijn achttiende verjaardag. De verzekeringsartsen hebben op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat tot een toename van beperkingen uit ADHD/ADD niet kan worden geconcludeerd.

9. In bezwaar en beroep heeft eiser in het kader van de Amber-beoordeling benadrukt dat hij van mening is dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na het einde van zijn studie.
9.1.
Doorgaans kan er geen sprake zijn van twee momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid. Anders geformuleerd: het moet ofwel gaan om arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit ziekte of gebrek ontstaan rond het achttiende jaar dan wel om arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit ziekte of gebrek ontstaan tijdens de studie. Dit kan alleen anders zijn, als sprake is van een geheel andere ziekteoorzaak. Deze uitleg is gebaseerd op de tekst van artikel 2:3, eerste lid, onder a. en b. van de Wajong, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen een ingezetene die jeugdgehandicapte wordt in het jaar na de dag waarop hij zeventien wordt en de ingezetene die nadien jeugdgehandicapte wordt (en wel) in een jaar waarin hij ten minste zes maanden studerende was.
9.1.1.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen maakt de rechtbank op dat de verzekeringsartsen de hoofdpijnklachten, waarvan eiser stelt dat deze zijn ingetreden tijdens de verzekerde studieperiode, als een andere ziekteoorzaak beschouwen dan de AD(H)D, de ziekteoorzaak die aanleiding vormde voor de aanvraag om een Wajong-uitkering in 2013.
9.1.2.
Dit brengt in deze zaak met zich dat, gelet op wat eiser al (bij zijn aanvraag maar ook) in bezwaar heeft aangevoerd, waartoe zij verwezen naar overweging 7, het UWV bij de voorbereiding van het bestreden besluit in het kader van de Amber-beoordeling, had moeten beoordelen of sprake is van hoofdpijnklachten en beperkingen daaruit voortvloeiend tijdens of kort na de studie en of deze in de periode van vijf jaren daarna zijn toegenomen. Nu deze beoordeling niet door het UWV is verricht, is het onderzoek onzorgvuldig geweest en is het bestreden besluit onvolledig gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.

10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 augustus 2023 de Amber-beoordeling als bedoeld in 9.1.2. alsnog uitgevoerd. Uit het rapport in combinatie met het verweerschrift van 31 augustus 2023 leidt de rechtbank af dat de Amber-beoordeling is uitgevoerd aan de hand van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. Dit is evenwel niet de correcte grondslag voor de Amber-beoordeling in deze zaak.
10.1.
Bij de eerste Wajong-aanvraag van appellant, ontvangen in 2013, heeft het UWV met het besluit van 9 augustus 2013 de mogelijke aanspraken van eiser tot 23 juli 2013 beoordeeld en daarover beslist met toepassing van de bepalingen van de destijds geldende Wajong 2010. Omdat eiser met de aanvraag van 14 december 2021 verzoekt om terug te komen van die beoordeling, is – voor wat betreft de destijds beoordeelde periode – het wettelijk kader van toepassing waarbinnen het UWV de oorspronkelijke aanvraag destijds heeft beoordeeld. Eiser heeft tot en met 25 mei 2008 gestudeerd en voor de klachten en beperkingen op grond van de nieuwe ziekteoorzaak die is ontstaan tijdens of kort na de studie loopt de verzekerde periode door tot en met 25 mei 2013. Dit betekent ook dat de rechtbank eisers standpunt dat de verzekerde periode doorloopt tot en met 25 november 2013 niet volgt. De periode tot en met 25 mei 2013 valt binnen het bereik van de periode die op grond van de oorspronkelijke aanvraag is beoordeeld. Het wettelijk kader waarbinnen het UWV de oorspronkelijke aanvraag destijds heeft beoordeeld is de Wajong 2010 en dit komt voor wat betreft de hier van belang zijnde bepalingen overeen met wat in het huidige hoofdstuk 2 van de Wajong staat. Het bepaalde in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong staat daaraan niet in de weg.
10.2.
De rechtbank stelt evenwel vast dat de uitkomst van de toets op grond van artikel 1a:1, tweede lid van de Wajong, in eisers geval dezelfde is als onder artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk geconcludeerd dat eventueel aan hoofdpijn gerelateerde beperkingen niet speelden op de (nieuwe) datum in geding van 25 mei 2008 en dat er dus ook geen sprake kan zijn van toegenomen beperkingen op basis van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank kan de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 augustus 2023 op dit punt volgen, omdat er geen medisch geobjectiveerde gegevens over (cluster)hoofdpijn zijn uit of betrekking hebbend op de periode waarin eiser studeerde of kort daarna. Nu niet aan de voorwaarde van de (nieuwe) ziekteoorzaak tijdens of kort na studie wordt voldaan, kan een beroep op de Amber-regeling, of deze nu valt onder hoofdstuk 1A of hoofdstuk 2 van de Wajong, reeds om die reden niet slagen.
10.3.
Nu de Amber-beoordeling naar aanleiding van beperkingen uit hoofdpijnklachten alsnog is uitgevoerd en deze niet slaagt, op grond waarvan het UWV de weigering om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013 handhaaft, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Laattijdige aanvraag

11. Het UWV heeft de aanvraag van eiser van 14 december 2021 hangende beroep ook als een laattijdige aanvraag getoetst aan artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Deze toetsing is opgenomen op pagina 2 van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 augustus 2023. Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd. Tegen de omstandigheid dat het UWV in het kader van de beoordeling op grond van artikel 1a:1 van de Wajong geen arbeidsdeskundige beoordeling heeft laten verrichten, is eiser evenmin opgekomen. Gelet op deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat eiser niet heeft bedoeld om de weigering van de Wajong-uitkering op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong als zodanig in (sprong)beroep ter beoordeling aan de rechtbank voor te leggen. De rechtbank laat daarom de toetsing door het UWV aan artikel 1a:1 van de Wajong buiten verdere bespreking.

12. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat (het aanvechten van) de beoordeling op grond van artikel 1a:1 van de Wajong niet tot het door eiser gewenste resultaat van toekenning van een Wajong-uitkering zou hebben kunnen leiden nu er, gezien de beoordelingen die het UWV heeft uitgevoerd, geen grond is om aan te nemen dat eiser niet beschikte over arbeidsvermogen in de twee op grond van de Wajong verzekerde perioden.

Overschrijding redelijke termijn

13. In beginsel is de bestuursrechter niet gehouden te toetsen of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden wanneer in de (hoger) beroepsprocedure niet over de duur van de procedure wordt geklaagd. De rechtbank is van oordeel dat dit in dit geval anders is en zal dat hierna uitleggen.
13.1.
De rechtbank heeft op 5 november 2024 het onderzoek gesloten. Er was op 5 november 2024 nog geen overschrijding van de redelijke termijn en deze was, uitgaande van de in artikel 8:66 van de Awb neergelegde termijn voor het doen van een schriftelijke uitspraak, ook niet te voorzien, zodat er voor eiser ook geen reden was om daarover te klagen. Wegens deze zeer specifieke omstandigheden van dit geval beoordeelt de rechtbank ambtshalve de overschrijding van de redelijke termijn en of op die grond een vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend.
13.2
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar duren: een half jaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen maken dat een langere behandelduur gerechtvaardigd is.
13.3
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500 per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
13.4.
Op 24 januari 2023 heeft het UWV het bezwaarschrift van eiser ontvangen. Het UWV heeft op 29 juni 2023, en daarmee binnen een redelijke termijn van de bezwaarfase van ten hoogste zes maanden, op het bezwaarschrift beslist. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift voor het doen van uitspraak, had in deze procedure uiterlijk op 24 januari 2025 uitspraak moeten worden gedaan. Gelet op de datum van deze uitspraak doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor met een periode van in totaal ongeveer vier maanden. Van bijzonderheden die deze overschrijding rechtvaardigen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel toe te rekenen aan de rechtbank.

Uitgaande van een schadebedrag van € 500per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, zal de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 500 toekennen. Dit bedrag komt voor rekening van de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat de weigering van het UWV om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2013 gehandhaafd blijft en dat eiser geen Wajong-uitkering toegekend krijgt.
14.1
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht

€ 1.814 (1 punt voor de beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1, gemiddeld). Verder is niet gebleken van kosten die vergoed kunnen worden.
14.2.
In verband met overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500.
14.3.
Aangezien sprake is van een ambtshalve beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn, zijn er geen proceskosten die in verband met een verzoek om vergoeding van schade vergoed moeten worden.
Beslissing
De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 29 juni 2023;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;

- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser;

- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiser van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Zie de beleidsregel van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, nr. 20210).

Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2065.

Uitspraak van de CRvB van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1964.

Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1059 ([website]), overweging 4.1.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2477 en zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:724.

Zie de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009 en zie het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

Artikel delen