ECLI:NL:RBGEL:2025:3809
text/xml
public
2025-05-21T17:00:19
2025-05-15
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Gelderland
2025-05-16
AWB-24_2537
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Arnhem
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:3809
text/html
public
2025-05-16T09:47:19
2025-05-21
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBGEL:2025:3809 Rechtbank Gelderland , 16-05-2025 / AWB-24_2537
Beroep tegen opgelegde maatregel op grond van de Participatiewet ongegrond. Eiser heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen die verbonden zijn aan het recht op bijstand. College was gehouden de maatregel op te leggen. Geen sprake van bijzondere omstandigheden die zouden kunnen leiden tot matiging van de maatregel.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/2537
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats 1] , eiser
(gemachtigde: mr. Ö. Kenç),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, het college
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de maatregel die hem is opgelegd op grond van artikel 18 van de Participatiewet (Pw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de maatregel terecht heeft opgelegd aan eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Eiser krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 6. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vraag: mocht het college de maatregel aan eiser opleggen? Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
Procesverloop
2. Met het besluit van 20 december 2023 (het primaire besluit) heeft het college besloten tot het opleggen van de maatregel aan eiser. Met het bestreden besluit van 13 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [persoon A] als tolk en de gemachtigden van het college.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is afkomstig uit Syrië en ontvangt bijstand vanaf 18 juli 2019. Hij woont samen met zijn partner en vijf kinderen in een huurwoning in [plaats 1] . Op kosten van Werkkracht heeft eiser, met behoud van bijstand, de opleiding mbo-niveau 2 Beveiliger gevolgd en met goed gevolg afgerond op 7 juni 2023. Voor deze opleiding is taalniveau B1 vereist en eiser heeft voor de start van de opleiding hiervoor succesvol een toets afgelegd. Tijdens zijn opleiding heeft eiser stage gelopen bij [naam beveiligingsbedrijf] en deze succesvol afgerond op 5 mei 2023.
3.1.
Werkkracht constateert dat eiser weinig tot geen sollicitatieactiviteiten verricht na het behalen van zijn opleiding. Hij schrijft zich niet in bij uitzendbureaus en hij vult zijn cv niet aan met zijn behaalde diploma. Werkkracht heeft dit meerdere malen onder de aandacht gebracht bij eiser en hierbij opgemerkt dat dit consequenties kan hebben voor zijn bijstand.
3.1.1.
Op 19 oktober 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn trajectbegeleider en nog een medewerker van Werkkracht die, net als eiser, Arabisch spreekt. Tijdens dit gesprek is een werkplan opgesteld en is besloten dat eiser wordt aangemeld voor de sollicitatieclub. Hij is er tevens op gewezen dat zijn gedragingen consequenties kunnen hebben voor zijn recht op bijstand. Op 24 oktober 2023 is aan eiser de uitnodiging voor de sollicitatieclub gestuurd. Hierin staat dat de bijeenkomsten na de startdatum (26 oktober 2023) wekelijks zullen plaatsvinden.
Eiser stuurt op 2 november 2023 het werkplan ongetekend retour. In het werkplan is onder andere opgenomen dat eiser geen voorwaarden mag stellen die het aanvaarden van werk belemmeren, zoals dat hij alleen in [plaats 1] wil werken en niet wil reizen voor werk. Eiser heeft bij deze zin ‘niet mee eens’ gezet. Eiser is op 26 oktober 2023 en de daarop volgende weken niet verschenen op de sollicitatieclub. Op 14 november 2023 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn trajectbegeleider en een inkomensconsulent. Eiser is tijdens dit gesprek opnieuw erop gewezen dat zijn gedragingen consequenties kunnen hebben voor zijn recht op bijstand. Hierna verschijnt eiser opnieuw niet op de sollicitatieclub en blijft het werkplan ongetekend. Eiser wordt op 12 december 2023 overgedragen aan een nieuwe trajectbegeleider, waarmee opnieuw gesproken wordt over de afwezigheid van eiser bij de sollicitatieclub, het aanpassen van zijn cv en de sollicitatieactiviteiten die hij moet verrichten. Tijdens dit gesprek op 12 december 2023 wordt het werkplan alsnog door eiser ondertekend. Hij geeft tijdens dit gesprek aan dat hij rugklachten heeft en niet kan werken als beveiliger. Vervolgens is het college overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Wat vindt het college?
4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen die op grond van artikel 9, eerste lid, van de Pw verbonden zijn aan het recht op bijstand. Daarom is besloten om eiser een maategel op te leggen op grond van artikel 18, vierde lid, onder d en h, van de Pw. Dit houdt in dat eiser éénmalig 100% van de bijstandsnorm niet ontvangt. Dit is opgenomen in artikel 18, vijfde lid, van de Pw, in samenhang met de artikelen 7 en 9 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ [plaats 1] 2017 (de Afstemmingsverordening). Het college heeft ervoor gekozen om deze maatregel te verdelen over drie perioden.
4.1.
Het college verwijst in het bestreden besluit naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 6 maart 2024, dat onderdeel uitmaakt van dit besluit. Hierin is opgenomen dat aan eiser een maatregel is opgelegd voor de gedragingen inhoudend niet meewerken aan de sollicitatieclub en het weigeren om te solliciteren buiten [plaats 1] . Eiser heeft niet naar vermogen getracht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen na afronding van zijn opleiding. Hij heeft niet gesolliciteerd en heeft zich niet ingeschreven bij uitzendbureaus. Eiser heeft daarnaast geen gebruik gemaakt van de aangeboden ondersteuning bij het maken van een cv en sollicitatiebrief en nadat hij was aangemeld bij de sollicitatieclub is hij nooit bij de bijeenkomsten verschenen.
Wat vindt eiser?
5. Eiser voert – samengevat – het volgende aan. Het college had tijdens de hoorzitting geen nieuw stuk in mogen brengen.
De bezwaarprocedure is in strijd geweest met het recht op een eerlijk proces. Het college heeft tijdens de bezwaarprocedure geen extra tijd toegekend voor het indienen van nadere bezwaargronden. Ook het verzoek tot uitstel van de hoorzitting, omdat eiser nog geen tolk had kunnen vinden, werd afgewezen Het bestreden besluit is daarnaast in strijd met het motiveringsbeginsel, omdat in dit besluit slechts verwezen wordt naar het advies van de commissie en geen nadere motivering geeft.
5.1.
Eiser voert daarnaast aan dat hij nooit heeft geweigerd om buiten [plaats 1] te solliciteren. Hij heeft enkel zijn voorkeur uitgesproken voor een werkplek in [plaats 1] , omdat hij drie kinderen heeft die hij naar school moet brengen en van school moet ophalen. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de persoonlijke en gezinssituatie van eiser. Door het opleggen van de maatregel kan hij zijn gezin niet onderhouden. Het college heeft de zwaarste maatregel (van 100%) opgelegd, terwijl zij ook had kunnen kiezen voor een lichtere en minder vergaande maatregel. De verdeling van de maatregel over drie perioden maakt niet dat voldoende rekening is gehouden met de bestaansnorm van het gezin.
Eiser stelt dat hij ook onvoldoende is ondersteund in het opstellen van een cv, ondanks herhaaldelijke verzoeken. Er is volgens hem onterecht de conclusie getrokken dat hij voldoende vaardig was om zelf een cv op te stellen.
Uit de gesprekken en communicatie met zijn trajectbegeleider blijkt dat eiser op ongepaste toon is benaderd. Er is tevens geen gehoor gegeven aan de wens van hem om communicatie niet via Whatsapp te laten verlopen, maar per brief.
5.2.
Tot slot voert eiser aan dat in het bestreden besluit is opgenomen dat de maatregel wordt verdeeld over de maanden november 2023, december 2023 en januari 2024. Het college heeft voor de maand november 2023 geen gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om, conform het bestreden besluit, de bijstand te korten. Er bestaat geen juridische grondslag om de bijstand in de maand februari 2024 alsnog te korten.
Wat vindt de rechtbank?
6. Volgens van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een besluit tot het opleggen van een maatregel een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op het college rust.
6.1.
De maatregel is opgelegd voor het niet nakomen van twee verplichtingen, namelijk voor het niet bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (weigeren om buiten [plaats 1] te solliciteren), opgenomen in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder d, van de Pw en voor het niet gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (niet meewerken aan de sollicitatieclub, opgenomen in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw.
6.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser weigerde te solliciteren buiten [plaats 1] en daarmee de verplichting van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder d, van de Pw heeft geschonden. Eiser is weliswaar niet ingegaan op de baanmogelijkheid die hij had bij zijn afstudeerstagebedrijf ( [naam beveiligingsbedrijf] in [plaats 2]), maar nergens blijkt uit dat eiser daadwerkelijk heeft geweigerd om te solliciteren buiten [plaats 1] . Het betreft hier overigens ook een eenmalige gebeurtenis zodat daaruit nog niet de conclusie kan worden getrokken dat eiser niet naar werk buiten [plaats 1] wenst te zoeken. Ook het feit dat eiser in het werkplan ‘niet mee eens’ heeft geschreven bij de zinsnede dat hij geen voorwaarden mag stellen die het aanvaarden van werk belemmeren (zoals het weigeren te werken buiten [plaats 1] ), is onvoldoende om aan te nemen dat eiser heeft geweigerd te solliciteren buiten [plaats 1] .
6.1.2.
De rechtbank is wel van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet heeft meegewerkt aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De rechtbank is van oordeel dat de sollicitatieclub als een dergelijke voorziening moet worden gezien. Eiser heeft daarmee de verplichting bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw overtreden. Eiser is per brief van 23 oktober 2023 uitgenodigd voor de sollicitatieclub op 26 oktober 2023. In deze brief staat dat de sollicitatieclub hierna wekelijks plaatsvindt. Eiser heeft zich twee keer afgemeld voor de sollicitatieclub. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij niet behoorlijk was uitgenodigd en dat hij niet wist dat de bijeenkomsten van de sollicitatieclub wekelijks plaatsvonden. Gelet op de brief van 26 oktober 2023 kon eiser weten wanneer hij op de bijeenkomsten van de sollicitatieclub werd verwacht. Daarnaast heeft eiser zich tot twee maal toe afgemeld voor de bijeenkomst van de sollicitatieclub. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat eiser er van op de hoogte was dat de bijeenkomsten periodiek (wekelijks) zouden plaatsvinden.
6.2.
In artikel 18, vijfde lid, van de Pw staat dat, indien de verplichtingen als bedoeld in het vierde lid niet worden nagekomen, het college de bijstand verlaagt met 100% voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden. Omdat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de verplichting van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw heeft overtreden, was het college gehouden de maatregel opleggen.
6.3.
Op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw dient het college af te zien van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is uit hetgeen eiser heeft aangevoerd, niet gebleken dat er sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid.
Zijn er dringende redenen om de maatregel af te stemmen op de omstandigheden van eiser?
7. Zoals de CRvB heeft overwogen in zijn uitspraak van 12 september 2017 volgt uit de wetsgeschiedenis dat de invulling van het begrip dringende redenen gelet op bijzondere omstandigheden in het tiende lid van artikel 18 van de Pw niet beperkt is tot de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een maatregel heeft voor de betrokkene gelet op diens persoonlijke omstandigheden, maar dat deze invulling ruimer is en mede een beoordeling omvat van de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van betrokkene. Deze invulling volgt ook uit het door de wetgever uitdrukkelijk voorgestane individualiseringsbeginsel bij een op te leggen maatregel. Het college heeft dus beoordelingsvrijheid ten aanzien van de vraag of, gelet op bijzondere omstandigheden, van dringende redenen sprake is.
7.1.
Uit de toelichting bij artikel 4 van de Afstemmingsverordening volgt dat het afhankelijk is van de concrete situatie wat dringende redenen zijn en dat dit dus niet op voorhand kan worden vastgelegd. Er moet iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van een uitkering.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opgelegde maatregel tot voor hem en zijn gezin onoverkomelijke problemen heeft geleid. Eiser voert aan dat hij door de maatregel de vaste lasten niet kan betalen en dat hij zorgdraagt voor zijn gezin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter niet met nadere stukken aannemelijk gemaakt dat hij door de maatregel zijn vaste lasten niet kan betalen. Uit het bijgevoegde bankafschrift van eiser valt dit ook niet op te maken. Het college heeft rekening gehouden met het feit dat eiser zijn gezin moet onderhouden en heeft daarom ervoor gekozen om de maatregel te verdelen over drie maanden. Het is de rechtbank gebleken dat de huur en de zorgverzekering van eiser (en zijn gezin) direct vanuit de bijstand worden betaald en dat hij aan het einde van de maand ook nog toeslagen ontvangt. Eiser ontvangt daarnaast ook kinderbijslag. Dit alles brengt mee dat er geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan de maatregel zou moeten worden gematigd of dat van opleggen van de maatregel had moeten worden afgezien.
Motiveringsbeginsel
8. Conform artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebrachte advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de commissie, en daarmee het bestreden besluit met de verwijzing naar dit advies, voldoende gemotiveerd.
Eerlijk proces bezwaarprocedure
9. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de maatregel geen punitief karakter heeft. Het inzetten van een tolk is daarom niet verplicht. Op grond van het feit dat eiser een toelatingstoets op B1-niveau heeft gehaald voor zijn opleiding kan worden aangenomen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. Bij het bespreken van het werkplan met eiser is ook een Arabisch sprekende medewerker aangesloten, om het werkplan goed aan eiser uit te leggen. Daarmee is in ieder geval tegemoet gekomen aan eisers (mogelijk) minder goede beheersing van de Nederlandse taal. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake geweest van vooringenomenheid van de (voorzitter van de) commissie. De (voorzitter van de) commissie heeft namelijk op basis van informatie uit dossierstukken een standpunt ingenomen over de beheersing van de Nederlandse taal van eiser (zoals het behalen van de toets op B1-niveau).
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het feit dat het college tijdens de hoorzitting een verweerschrift heeft overgelegd niet tot de conclusie dat er geen sprake is van een eerlijk proces in de bezwaarprocedure. Dit verweerschrift geeft slechts het standpunt van het college in bezwaar weer. Verder acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser tijdens de hoorzitting in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren en dat hij aan het einde van de hoorzitting is gevraagd door de voorzitter van de commissie of hij nog een termijn wilde hebben om een nadere reactie in te dienen, waarop hij heeft aangegeven dit niet nodig te vinden.
Onjuiste periode maatregel
10. De periode zoals vermeld in het primaire besluit berust op een kennelijke verschrijving. Hierin is opgenomen dat de maatregel wordt verdeeld over de maanden november 2023, december 2023 en januari 2024. Dit hadden de maanden december 2023, januari 2024 en februari 2024 moeten zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet deze verschrijving, gelet op de verdere redactie van dat besluit en de daarbij behorende specificatie, ook voor eiser herkenbaar zijn geweest. Dat eiser deze verschrijving als zodanig heeft herkend, blijkt ook uit de bezwaarprocedure. Noch artikel 7:11 van de Awb noch enig andere geschreven of ongeschreven rechtsregel verzet zich ertegen om een dergelijke verschrijving bij de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) te herstellen.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
CRvB 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:263.
CRvB 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3672.
Zie onder andere CRvB 7 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0175 en CRvB 22 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV9521.