Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBGEL:2025:4149

Erfrecht, uitleg testament

Rechtbank Gelderland 6 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBGEL:2025:4149 text/xml public 2025-06-06T19:08:59 2025-05-28 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Gelderland 2025-04-16 C/05/443272 / HZ ZA 24-367 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig Op tegenspraak NL Zutphen Civiel recht; Verbintenissenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:4149 text/html public 2025-06-06T19:08:09 2025-06-06 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBGEL:2025:4149 Rechtbank Gelderland , 16-04-2025 / C/05/443272 / HZ ZA 24-367
Erfrecht, uitleg testament
RECHTBANK Gelderland
Civiel recht

Zittingsplaats Zutphen

Zaaknummer: C/05/443272 / HZ ZA 24-367

Vonnis van 16 april 2025

in de zaak van
<nr>1</nr> [eiseres 1] ,
te [woonplaats] ,2. [eiseres 2],

te [woonplaats] ,

eisende partijen,

hierna samen te noemen: [eisers] ,

advocaat: mr. J.W. Damstra,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

advocaat: mr. A.F.Th.M. Heutink.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 5 februari 2025

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
Op [datum] 2024 is te [plaats] overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster). Ten tijde van haar overlijden was erflaatster ongehuwd en niet geregistreerd als partner. Erflaatster had geen kinderen. Erflaatster had twee broers, die beiden voor haar zijn overleden. [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn de dochters van de oudste broer van erflaatster. Zij zijn dus nichten van erflaatster.
2.2.
Bij uiterste wilsbeschikking van 3 februari 1975 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft daarbij [gedaagde] tot haar enige erfgenaam benoemd. Daarbij is – voor zover relevant – het volgende bepaald:

[…]

Ik benoem tot mijn enige erfgenaam [gedaagde] , […] ongehuwd en niet gehuwd geweest, met wie ik voornemens ben in het huwelijk te treden.

[…]
2.3.
Erflaatster had in 1975 een relatie met [gedaagde] . Deze relatie is omstreeks 1981/1982 geëindigd. Vervolgens hebben erflaatster en [gedaagde] geen contact meer met elkaar gehad.
<nr>3</nr>Het geschil 3.1.
[eisers] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat aan het testament van erflaatster van 3 februari 1975 de erfstelling komt te ontvallen aldus dat daaraan geen betekenis toekomt voor wat betreft de vererving van de nalatenschap van erflaatster en dat daarop het versterferfrecht van toepassing is;

II. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na het vonnis de onroerende zaak voornoemd en de gelden en andere vermogensbestanddelen van de nalatenschap die gedaagde zich (mogelijk) heeft toegeëigend aan de nalatenschap terug te leveren althans af te geven dit alles op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft en met betrekking tot de onroerende zaak te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [gedaagde] opdat [eisers] de onroerende zaak aan de nalatenschap kunnen terug leveren;

III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
<nr>4</nr>De beoordeling 4.1.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of de uiterste wilsbeschikking van erflaatster van 3 februari 1975 werking heeft, of dat de werking daarvan is komen te vervallen. Partijen verschillen namelijk van mening over de vraag of deze uiterste wilsbeschikking de laatste wil van erflaatster op het moment van haar overlijden vertegenwoordigt. Of dit het geval is, moet worden vastgesteld middels uitleg.
4.2.
Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (art. 4:46 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, kunnen feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang zijn, omdat daaraan bewijs kan worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt. Ten tijde van het opmaken van de uiterste wil bij de erflaatster bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen zullen in aanmerking kunnen komen als omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt.
4.3.
Verwachtingen van de erflater over de toekomst kunnen ook van belang zijn bij het vaststellen van de verhoudingen die de erflaatster met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen. In het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911, ligt besloten dat voor de vaststelling van de verhoudingen die de erflaatster met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, mede acht geslagen kan worden op verklaringen van getuigen omtrent hetgeen de erflaatster heeft beoogd. Doen zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voor waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflaatster kennelijk wenste te regelen, dan kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor een zodanige uitleg is niet vereist dat de erflaatster bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen.
4.4.
Vast staat dat erflaatster en [gedaagde] een relatie hadden toen erflaatster haar testament liet opstellen. Zij waren op dat moment voornemens te trouwen, zo blijkt ook uit de uiterste wilsbeschikking. Uiteindelijk zijn [gedaagde] en erflaatster nooit getrouwd en is hun relatie (uiterlijk) in 1982 geëindigd. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat hij en erflaatster sindsdien nooit meer contact met elkaar hebben gehad. Verder staat vast dat zowel [gedaagde] als erflaatster na het eindigen van hun relatie ieder een nieuwe (langdurige) relatie hebben gehad. Onder deze omstandigheden dient het testament van erflaatster aldus te worden uitgelegd dat hetgeen daarin is geregeld alleen heeft gegolden voor de situatie die bestond in de periode dat erflaatster en [gedaagde] voornemens waren te trouwen en niet voor de situatie die daarna is ontstaan, namelijk dat de relatie is beëindigd en erflaatster en [gedaagde] gedurende ruim 40 jaar geen contact met elkaar hebben gehad. Gelet op het voorgaande komt aan het testament van erflaatster geen betekenis toe voor wat betreft de vererving van haar nalatenschap. Daarop is daarom het versterferfrecht van toepassing, op grond waarvan [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn aan te merken als erfgenamen van erflaatster. De door [eisers] gevorderde verklaring voor recht zal gelet op het voorgaande worden toegewezen. Een verklaring voor recht leent zich naar zijn aard niet voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de desbetreffende vordering in zoverre zal worden afgewezen.
4.5.
Nu [gedaagde] geen erfgenaam van erflaatster is, heeft hij geen recht op goederen uit de nalatenschap van erflaatster. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld de tot de nalatenschap behorende gelden en vermogensbestanddelen, die hij zich al heeft toegeëigend, terug te leveren aan de nalatenschap. Vast staat dat [gedaagde] in ieder geval de tot de nalatenschap behorende onroerende zaak, gelegen aan de [adres 1] (in de dagvaarding kennelijk abusievelijk genoemd [adres 1] ) [adres 1] (hierna: de onroerende zaak) op zijn naam heeft laten overschrijven. Ook deze onroerende zaak moet [gedaagde] daarom terug leveren aan de nalatenschap. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de gevorderde termijn van 2 dagen na het vonnis kort is. [eisers] heeft daarop aangegeven te kunnen instemmen met een termijn van 10 dagen na het vonnis. Aangezien [eisers] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld onder verbeurte van een dwangsom, en een dwangsom niet kan worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld (artikel 611a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), zal een termijn van tien dagen na de betekening van het vonnis worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding



136,72

- griffierecht



320,00

- salaris advocaat



1.228,00

(2 punten × € 614,00)

- nakosten



178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal



1.862,72
<nr>5</nr>De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat aan het testament van erflaatster van 3 februari 1975 de erfstelling komt te ontvallen aldus dat daaraan geen betekenis toekomt voor wat betreft de vererving van de nalatenschap van erflaatster en dat daarop het versterferfrecht van toepassing is,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen tien dagen na de betekening van het vonnis de onroerende zaak voornoemd en de gelden en andere vermogensbestanddelen van de nalatenschap die [gedaagde] zich (mogelijk) heeft toegeëigend aan de nalatenschap terug te leveren althans af te geven,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de onder 5.2 genoemde veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.862,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2, 5.3 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

RG/ON

Artikel delen