Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBGEL:2025:4508

Omgevingsvergunning geweigerd. Uitgebreide procedure. Bestemmingsplan gedurende de procedure gewijzigd. College mocht aan het nieuwe bestemmingsplan toetsen. Goede ruimtelijke ordening. Belangenafweging. Geen strijd met gelijkheidsbeginsel. Beroep ongegrond.

Rechtbank Gelderland 18 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBGEL:2025:4508 text/xml public 2025-06-18T17:00:09 2025-06-12 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Gelderland 2025-06-13 AWB-24_5451 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Arnhem Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:4508 text/html public 2025-06-13T11:03:44 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBGEL:2025:4508 Rechtbank Gelderland , 13-06-2025 / AWB-24_5451
Omgevingsvergunning geweigerd. Uitgebreide procedure. Bestemmingsplan gedurende de procedure gewijzigd. College mocht aan het nieuwe bestemmingsplan toetsen. Goede ruimtelijke ordening. Belangenafweging. Geen strijd met gelijkheidsbeginsel. Beroep ongegrond.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/5451
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.L. Santokhi),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Hij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en wil dat de aangevraagde omgevingsvergunning alsnog wordt verleend. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk en de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen blijft in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Eiser heeft op 30 maart 2021 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een foliekas, een loods en een overkapping. Met het besluit van 28 juni 2024 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een nader schriftelijk stuk ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college samen met [persoon B].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

3. Eiser heeft op 30 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een foliekas, een loods voor een verkoopruimte en een overkapping op het perceel aan de [locatie 1] in [plaats]. De aanvraag ziet op de activiteit “bouwen van een bouwwerk”.
3.1.
Het bouwplan is volgens het college in strijd met het bestemmingsplan “Buitengebied 2022”. De loods voor de verkoopruimte wordt geplaatst binnen de bestemming “Agrarisch met waarden - Landschapswaarden” met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - sierkwekerij”. Volgens het college past de verkoopruimte niet binnen de bestemmingsomschrijving omdat geen sprake is van een sierkwekerij. De overkapping wordt gedeeltelijk buiten het bouwvlak gebouwd. Verder geldt dat volgens het bestemmingsplan alleen binnen de aanduiding “glastuinbouw” kassen zijn toegestaan. De foliekas wordt niet binnen deze aanduiding geplaatst. Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit “gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”.
3.2.
Het college heeft het besluit voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 26 maart 2024 heeft het college het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. Het college heeft op 28 juni 2024 de omgevingsvergunning geweigerd. In het weigeringsbesluit is het college ingegaan op de zienswijze.

Welk bestemmingsplan is van toepassing?

4. Eiser betoogt dat de aanvraag aan het bestemmingsplan “Buitengebied 2006” getoetst had moeten worden. Dit bestemmingsplan was van toepassing op het moment van indiening van de aanvraag. Het bouwplan voldoet volgens eiser aan de planregels van dit bestemmingsplan. Gedurende de vergunningprocedure is het bestemmingsplan “Buitengebied 2022” in werking getreden maar dit bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk. Volgens eiser is er een beroepsprocedure aanhangig tegen het bestemmingsplan “Buitengebied 2022”.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning ex nunc geschiedt. Dit betekent dat het recht moet worden toegepast zoals dat op het moment van de beslissing op de aanvraag geldt. Daarbij is het moment waarop de aanvraag is ingediend niet bepalend. Het bouwplan mag – bij wijze van uitzondering op het uitgangspunt – getoetst worden aan het bestemmingsplan dat gold ten tijde van de indiening van de aanvraag, wanneer het bouwplan in overeenstemming was met dat toen geldende bestemmingsplan én er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan of een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het weigeringsbesluit het bestemmingsplan “Buitengebied 2022” in werking was getreden. Het bouwplan is niet in overeenstemming met dit bestemmingsplan maar het bouwplan is evenmin in overeenstemming met het bestemmingsplan “Buitengebied 2006”. De bebouwing voldoet namelijk niet aan de voorgeschreven uitbreidingsrichting van artikel 5, tweede lid, onder a, van het bestemmingsplan “Buitengebied 2006”. Bebouwing mag volgens de uitbreidingsrichting alleen richting zuidoost en zuidwest worden uitgebreid en met de aanvraag is er (ook) sprake van uitbreiding richting het noordwesten. Daarnaast voldoet de gevraagde verkoopruimte niet aan de doelomschrijving, te weten de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Detailhandel is als nevenactiviteit alleen toegestaan als er een binnenplanse vrijstelling is verleend. Verder geldt voor de foliekas dat die alleen gebouwd mag worden ter plaatse van de aanduiding ‘gl’. Deze aanduiding heeft het perceel niet. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de aanvraag getoetst moet worden aan het recht zoals dat gold ten tijde van het weigeringsbesluit. Dit betekent dat het college de aanvraag terecht getoetst heeft aan het bestemmingsplan “Buitengebied 2022". De beroepsgrond slaagt niet.

Wijze van beoordelen

5. Voordat de rechtbank ingaat op de beroepsgronden die zien op de activiteit “gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”, benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Heeft het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen weigeren?

Ruimtelijke inpasbaarheid

6. Eiser betoogt dat het college in de motivering van het weigeringsbesluit niet concreet heeft gemaakt welke factoren maken dat de openheid van het gebied en het zicht op de komgronden, en dus de karakteristiek, worden aangetast. Verder betoogt eiser dat de overkapping gebouwd wordt op een stuk grond dat sinds 2010 wordt gebruikt als opslagterrein. Er is daarom geen sprake van aantasting van karakteristiek. Verder is het college volgens eiser niet ingegaan op wat in de zienswijze is aangehaald over de vraag waarom de overschrijding van het bouwvlak onevenredig zou zijn. Het gaat om de overkapping en de overschrijding bedraagt 10 m in de breedte en 25 m in de lengte. Eiser ziet niet in op welke wijze het herstel, de bescherming of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden in de weg staan aan het bouwplan.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het gebied is gelegen op het grensgebied tussen een oeverwallen- en stroomruggengebied en een komgebied. De oeverwal is de plek waar de menselijke activiteit zich concentreerde. De bewoning concentreerde zich hier van oudsher omdat de oeverwallen hoger gelegen waren dan het omliggende gebied. Ook vormde dit de basis voor de ontginning van de achterliggende gebieden. Voor agrarische bedrijven betekende dit dat deze op de grens van de oeverwal en het komgebied kwamen te liggen. Een woonhuis stond richting de oeverwal. De stal stond direct achter de woning en liep uit richting de open kom waar de akkers of weilanden lagen. Tussen de woningen ontstonden door deze rechthoekige erfaanpak zichtlijnen naar achteren. Door de ligging op het grensgebied tussen de oeverwal ontstaat een contrastwerking van een dichter bebouwde oeverwal en een relatief open kommengebied. Door een verdere verdichting toe te staan wordt de contrastwerking aangetast. Dit vindt het college onwenselijk. Dat er in de bestaande situatie momenteel buitenopslag plaatsvindt, maakt dit niet anders. Buitenopslag is een omkeerbare situatie. Qua omvang en hoogte is de buitenopslag ook gering. Dat kan niet gezegd worden voor het bouwvolume van de nieuwe opslagruimte.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate beoordeeld in hoeverre de aangevraagde bebouwing past in de omgeving. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat een verdere verdichting onwenselijk is. Dat eiser het stuk grond waar de gevraagde overkapping moet komen sinds 2010 in gebruik heeft voor buitenopslag, nog daar gelaten of dit is toegestaan, maakt niet dat het college om deze reden bebouwing toe moet staan. De beroepsgrond slaagt niet.

Belangenafweging

7. Eiser betoogt dat zijn bedrijfsbelangen niet zijn meegewogen door het college. Dat de bedrijfsvoering op een bepaalde wijze is vormgegeven en de verzekering bepaalde eisen stelt prevaleren volgens het college niet boven een goede ruimtelijke ordening. Volgens eiser had het college hier wel rekening mee moeten houden. Ook de ingewikkelde eigendomskwestie maakt het er niet makkelijker op volgens eiser.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit het weigeringsbesluit blijkt dat het college de bedrijfsbelangen van eiser wel heeft meegewogen. Het college merkt in het besluit op dat er ruimte op het perceel aanwezig is om binnen de regels van het bestemmingsplan een uitbreiding van de bedrijfsruimte te realiseren. Ook heeft het college tijdens de vergunningprocedure eiser in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te passen, zodat de overkapping gesitueerd wordt op een plek die wel passend is binnen de regels van het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college het algemeen belang dat gediend is met een goede ruimtelijke ordening laten prevaleren boven het bedrijfsbelang van eiser. Dat eiser zijn bedrijfsvoering op een bepaalde wijze heeft vormgegeven, maakt niet dat zijn belang prevaleert boven het algemeen belang. De beroepsgrond slaagt niet.

Is het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

8. Eiser betoogt dat de situatie op de [locatie 2] in [plaats] een vergelijkbare situatie is. Het college heeft in het weigeringsbesluit niet onderbouwd welke factoren maken dat de daar vergunde bebouwing minder nadrukkelijk aanwezig en zichtbaar is vanaf de openbare weg. De stelling van het college dat de situering verschillend is, is volgens eiser onvoldoende. Ook bij [locatie 2] zijn landschappelijke waarden aanwezig. Die spelen bij eiser wel een rol, maar bij [locatie 2] niet.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Ten eerste is de planologische situatie niet vergelijkbaar omdat bij [locatie 2] geen bouwvlak aanwezig is. Verder is volgens het college de locatie van de schuur en kas op [locatie 2] minder aanwezig en zichtbaar vanaf de openbare weg. Ook zijn er significante verschillen in de afstanden tot de openbare weg, waardoor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid anders is en niet vergelijkbaar is met de aanvraag van eiser. Verder bedraagt de afstand van de schuur aan de [locatie 2] tot de openbare weg ongeveer 244,44 meter en de kas ongeveer 269,91 meter. De afstand van de door eiser gevraagde overkapping tot de openbare weg is ongeveer 56,91 meter.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden. Het college heeft voldoende onderbouwd dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het enkele feit dat in beide gevallen moet worden afgeweken van het bestemmingsplan, is onvoldoende om te spreken van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 2.10, tweede lid van de Wabo in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

ECLI:NL:RVS:2021:2189, r.o. 14.2.

Op grond van artikel 5, tweede lid, onder a, onder 10, van het bestemmingsplan “Buitengebied 2006”.

Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:1136.

Artikel delen