Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBMNE:2020:3670

1 September 2020

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/1830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser(es)

(gemachtigde: Bc F.R. Eggink)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser(es) omdat verweerder niet op tijd een uitspraak heeft gedaan op het bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

3. Eiser(es) heeft op 30 december 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag met dagtekening 21 december 2019. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 6 januari 2020. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. In dit geval betekent dit dat verweerder uiterlijk op 3 februari 2020 uitspraak op bezwaar had moeten doen. De rechtbank stelt verder vast dat eiser(es) verweerder op 17 februari 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.

4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).

5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom die in dit geval is verschuldigd bedraagt € 1.442,-.

6. Omdat verweerder nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).

7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).

9. Dat betekent ook dat eiser(es) een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zijn gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser(es) een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50.

10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser(es) betalen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;

- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;

- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;

- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;

- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser(es) heeft betaald moet betalen;

- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser(es).

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van

P.W. Hogenbirk, griffier, op 13 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

de griffier de rechter

Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Artikel delen